62.
Verworpen en verkoren.
Te Silo staat de tabernakel, die Mozes eenmaal in de woestijn had doen maken. Op een stoel bij den ingang zit een oud man. Hij kijkt aandachtig naar een vrouw, die daar dicht bij hem ligt neergeknield. Het is de hoogepriester Eli. ‘Wat doet die vrouw vreemd,’ denkt hij. Zie, haar lippen bewegen zich, maar hij hoort geen stem. Zou deze vrouw ... dronken zijn? Dronken? Ach, het gebeurde de laatste jaren zoo dikwijls, dat dronken vrouwen zich hier ophielden ... Zou deze ... Neen, hij kan niet langer stil blijven. Hij treedt op haar toe en zegt op boozen toon: ‘Hoe lang zult ge u dronken aanstellen?’
Daar richt de vrouw zich op. Tranen blinken in haar oogen. Dronken? Zij? O, hoe heeft Eli zich vergist! ‘Neen, ik ben niet dronken,’ zegt ze, ‘maar ik heb gebeden tot den Heere!’
Dan is Eli beschaamd. O, waren er zulke vrouwen meer! En inplaats van harde woorden, komt nu een zegening over zijn lippen: ‘Ga heen in vrede! En de God Israëls zal u uw bede geven!’
Vol blijdschap staat de vrouw op. Wat was ze met een verdrietig hart hierheen gekomen. Wat had ze moeilijke dagen achter den rug. Hanna heet ze. En haar man is Elkana. Ze wonen in Rama, hier zes uur vandaan. Elkana heeft nog een vrouw, Peninna. Peninna had kinderen; zij niet. En daarom bespotte en tergde ze Hanna; dag aan dag; zonder ophouden. Nu had Hanna bij den tabernakel den Heere haar leed geklaagd; vurig had ze God om een zoon gebeden en er een gelofte bijgevoegd. Als God haar een zoon schonk, zou zij dien zoon den Heere geven, en in dezen tabernakel zou hij dienen! Is het wonder, dat ze vol blijdschap huiswaarts gaat? God de Heere zal immers haar bee verhooren?
De afgebeden zoon werd geboren: Samuël noemde Hanna hem. ‘Ik heb