Het land is geheel verarmd. Het volk is radeloos. Waar, waar is hulp?
O, nu zien ze hun zonde. En ze roepen in berouw den Heere weder aan. Zal hij hooren? Verlossen? Dit ongehoorzame volk, dat telkens weer Hem den rug toekeert?
Och, die dorschende Gideon is zoo mismoedig! Moet dan het gansche land verdorven worden? Geheel ten onder gaan?.....
Dit kleine hoopje tarwe zal hij trachten ongezien met zijn stok te dorschen, om 't dan spoedig ergens te versteken, opdat de vijand ook dit niet roove!
Eensklaps klinkt een stem hem in de ooren. Een vreemdeling is ongemerkt genaderd en spreekt hem toe. ‘De Heere is met u, gij strijdbare held!’ Dit is Gideon te veel. 't Klinkt hem als spottaal in de ooren. De Heere mèt hèm? Maar waarom is het dan zoo'n ellendige tijd? Neen, juist andersom. ‘De Heere heeft ons verlaten!’ zoo klaagt hij. Toch niet waar! ‘Gij zult Israël verlossen,’ klinkt hem de stem weer tegen. Het is de Heere-zelf, die Gideon roept!
Gideon bemerkt het... tot zijn schrik. Maar de Heere spreekt hem moed in en geeft hem rust en vrede in zijn hart.
Dàn gaat Gideon aan 't werk. 's Nachts werpt hij het Baälsaltaar neer, hij met tien van zijn knechten. Want eerst moet het volk weten, dat geen afgod helpen kan. 't Is God alleen, die hulp zal schenken. Wel willen de mannen uit Ofra, uit vrees voor de wraak van hun afgod, Gideon dooden, omdat hij het altaar heeft omgeworpen, maar zijn vader redt hem. ‘Laat Baäl, als hij een God is, voor zichzelven twisten!’ zoo bestraft hij hen. En beschaamd druipen ze af.
Hoor! Daar schalt de bazuin! Gideon roept zijn volk ten strijde! En ze komen! Twee-en-dertig duizend man voegen zich onder zijn banieren! Maar ach, is het niet als een handjevol tegenover de ontelbare legerscharen van de kinderen van het Oosten?
Straks moet Gideon den strijd aanbinden tegen den overmachtigen vijand. Maar eerst geeft God hem nog een dubbel teeken, om zijn geloof te versterken. Gideon legt een schapenvacht 's avonds buiten. Als hij 's morgens opstaat, is alleen de vacht doornat van dauw: de aarde er om heen droog! Den anderen morgen is het juist andersom: op de gansche aarde dauw, het vlies kurkdroog!
Op Gideons gebed is dit alles geschied. Nu twijfelt hij niet langer. Al is zijn leger klein, hij zal den vijand aanvallen!