De priesters met de ärk des verbonds des Heeren
wijken! De Jordaan keert achterwaarts! Als een muur staat het water, en vloeit niet verder. Zóó baant God door den breeden stroom hun een pad. In de diepte van de rivier dalen de priesters af. En daar blijven ze staan; onverschrokken; in vast geloof op de almacht des Heeren!
Heel het volk volgt hen. Mannen, vrouwen en kinderen; hun lastdieren en wagens; alles! En terwijl de priesters stand houden op den bodem der rivier, trekt Israël rustig en veilig naar de overzijde. Ja, waarlijk, de Heere leeft! Hij is nog dezelfde, die veertig jaar vroeger de wateren van de Roode Zee kliefde!
De tienduizenden hebben den overkant bereikt! De Israëlieten betreden het Beloofde Land! En de volken van Kanaan voelen zich den schrik om het hart slaan!
Nog staan daar in de diepte de priesters.
Twaalf mannen, uit eiken stam één, dalen weder af tot de plaats, waar de ark is. Ieder hunner neemt van den bodem der rivier een grooten steen, en draagt dien op den oever. Dââr worden de twaalf steenen op elkaar gestapeld. En die steenhoop is een gedenkteeken, een monument! Van de trouw en de macht des Heeren. Nog eeuwen later zullen deze steenen spreken!