51.
Bileam (vervolg).
In gedachten verzonken zit Bileam op zijn ezelin. Hij heeft de reis aanvaard. De gezanten van Balak zijn reeds vooruitgereden, om het goede nieuws bekend te maken.
Bileam heeft nergens oog of oor voor. Hij heeft wel gehoord, dat God hem heeft verboden Israël te vloeken, maar ... hij peinst toch op middelen, om de beloofde belooningen te verdienen. En zoo vergeet hij al meer en meer, dat hij straks bij Balak niets zal mogen zeggen, dan hetgeen de Heere hem zal ingeven.
God kent de booze overleggingen van Bileams van gouddorst brandend hart. En Zijn toorn ontsteekt tegen den trouwelooze. De Engel des Heeren stelt zich tot een tegenpartij op zijn weg. Een uitgetrokken zwaard glinstert in des Engels hand. Dat is het teeken en het zinnebeeld van Gods toorn. Wee, Bileam!
Maar Bileam ziet het glinsterend, scherpgewette zwaard niet! Hij ziet in zijn verbeelding slechts de schatten van Balak! Opeens, daar wijkt zijn ezelin zijwaarts uit, het veld in. Want het dier heeft den Engel bemerkt!
Bileam slaat de ezelin en drijft haar toornig terug op den weg. Een eind wijkt de Engel terug. Dan stelt hij zich in een smal pad, waar aan weerszijden muren van wijngaarden zijn. En weer ziet de ezelin, wat haar berijder niet ziet. En vol schrik wil het dier uitwijken, maar kan niet en klemt Bileams voet tegen den wand. Pijnlijk wordt Bileam opgeschrikt. En weer slaat hij zijn rijdier en drijft het voort.
En weder wijkt de Engel achterwaarts, tot een plaats, waar voor de ezelin geen weg is om te wijken ter rechter-, noch ter linkerhand.
Vol doodelijken angst legt het dier zich nu neer. Woest slaat Bileam haar met een stok, om haar op te krijgen en voort te drijven.
Maar opeens! Gods almacht opent den mond der ezelin.
En met menschenstem spreekt ze: ‘Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?’ En nog komt de verdwaasde Bileam niet tot bezinning. ‘Gij hebt mij bespot,’ zegt hij, ‘och, of ik een zwaard in mijn hand had, want ik zou u dooden.’
‘Ben ik ooit gewend geweest u zoo te doen?’ vraagt de ezelin.
‘Neen,’ antwoordt Bileam. En dan ... o schrik! De Heere ontdekt Bileams oogen. Hij ziet! In doodsgevaar verkeert hij! En hij springt van zijn rijdier af en buigt zich voor den Engel met het aangezicht ter aarde. ‘Waart gij nog voortgegaan, ik zou u gedood, maar uw ezelin gespaard hebben,’ klinkt het hem tegen.