zijn. Mozes moet tot de steenrots spreken, en ... heerlijk, frisch water zal overvloedig uit het ijzerhard gesteente opborrelen, om mensch en dier te verkwikken!
Is God lankmoedig over het hardnekkige volk, Mozes en Aäron zijn het niet. Hun geduld is ten einde. En toornig spreken ze het volk toe. ‘Wederspannigen!’ zoo klinkt het, ‘zullen wij u water uit de steenrots voortbrengen?’
Zij stellen zich in de plaats van God! Zij heiligen den Heere niet voor de oogen van het volk. En in boosheid overtreden ze het Goddelijk gebod: inplaats van te spreken, heft Mozes zijn staf op en slaat tot tweemalen toe op de rots.
Wel doet de Heere water uit de rots springen, maar ... Mozes en Aäron, die God niet geloofd en geheiligd hebben, zullen tot straf daarvoor niet komen in het beloofde Land! - Heilig, heilig, heilig is de Heere!
Eenigen tijd later staan duizenden Israëlieten aan den voet van den berg Hor. Een drietal mannen klimmen hem op. 't Zijn Mozes, Aäron en diens ouste zoon Eleazar. Aäron heeft zijn hoogepriesterlijke kleeding aan. Hij gaat zijn laatsten gang.....
Op den top gekomen, trekt Mozes Aärons kleederen uit. Hij doet ze Eleazar aan. Want Aäron moet hier sterven, maar God wil Zijn belofte houden. Hij zal het Hoogepriesterschap niet van Aärons huis doen wijken.
En dan gebeurt, hetgeen de Heere heeft voorzegd. Aäron sterft. In volle gezondheid neemt de Heere hem weg: het aardsche Kanaän beërft hij niet; maar hooger dan de top van den Hor ligt het hemelsche Kanaän, en daar is hem een plaats bereid!
Op Hor's bergtop delft men zijn graf, dat zijn lichaam moet herbergen tot de zalige opstanding.
Straks dalen Mozes en de nieuwe Hoogepriestcr weer van den berg af. Groot is de verslagenheid van het wachtende volk, als zij vernemen, wat geschied is. En dertig dagen lang beweenen de Israëlieten hun eersten Hoogepriester.