ze op éénmaal het eerste en het tweede gebod van de heilige wet, die Godzelf nog pas eenige weken geleden hun heeft bekend gemaakt.
Maar hoe komen ze er toch toe? Wel, Mozes is nog immer niet teruggekeerd. En ze vreezen, dat hij ook nooit weerkeeren zal. En als ze Mozes moeten missen, is het hun alsof God-zelf van hen geweken is. Mozes was hun Middelaar. En nu willen ze toch iets hebben, dat ze zien kunnen. Is het dan Mozes niet meer, dan maar een beeld! En Aäron heeft nog wel geprobeerd, hen tegen te houden. Hij heeft gezegd, dat ze dan hun gouden oorsierselen moeten geven. Hoe hoopte hij, dat ze daartoe niet bereid zouden zijn. Maar hoe heeft hij zich vergist. Of ze hun goud brachten! En toen heeft hij, uit vrees, niet langer durven weigeren!
En nu offert het volk aan den afgod. Een feestmaaltijd wordt aangericht. En onder luid gejubel voeren ze om het gouden kalf hun dansen uit. En een vroolijken beurtzang heffen ze aan.
Gods toorn ontbrandt tegen dit weerspannig volk. Want Hij weet, wat zij gedaan hebben. O, als Mozes niet had gebeden voor de Israëlieten! Dan had de Heere ze verdelgd en Mozes alléén behouden en tot een groot volk gemaakt. Maar Mozes zocht niet eigen eer en eigen grootheid.
Dan daalt hij van den berg met de steenen tafelen, waarop God de Heere zelf Zijn tien geboden heeft gegraveerd. Jozua ontmoet hem. Hij hoort het gedruisch daar aan den voet. En zijn krijgsmansoor scherpt hij. ‘Krijgsgeschrei?’ ‘Neen,’ zegt Mozes, ‘een beurtzang is het!’
Spoedig heeft hij de feestvierenden bereikt. In heiligen toorn verbreekt hij de tafelen voor de oogen van het volk. Zóó hadden zij Gods Verbond verbroken. En het kalf verbrandt en vermaalt hij. Het fijne stof, dat overschiet, strooit hij op het water, dat zij drinken moeten. Tot hun schande en vernedering!
En niemand durft zich verzetten. Want ze zijn beschaamd. Hun geweten zegt hun, dat zij zwaar gezondigd hebben. Ach, hoe weinigen toonen waar berouw! Strenger straf is noodig. Levi's zonen kiezen voor den Heere en door hun wraakzwaard vallen er op dien éénen dag drieduizend man!
Voor de tweede maal bestijgt nu Mozes den berg. Twee nieuwe tafelen voert hij mee, opdat de Heere daarop opnieuw Zijn geboden schrijve. Veertig dagen gaan voorbij. Dan keert hij terug.
Ditmaal hebben de Israëlieten zich niet aan afgoderij schuldig gemaakt. Vrij kunnen ze nu Mozes in de oogen zien. Neen, want zie, de heerlijkheid des Heeren schijnt af op Mozes' aangezicht. Zijn vel glinstert. Huiverend zien zij naar hem op. En het is, of ze bij dezen glans te dieper gevoelen hun zonde en onheiligheid. Als zij met Mozes spreken bedekt deze zijn aangezicht.