43.
Sinaï.
Wat een zwaar en moeilijk werk is het voor Mozes, de leidsman te zijn van Israël. Hoeveel geduld moet hij oefenen; hoeveel murmureeringen aanhooren; hoeveel moeiten en zorgen zijn z'n deel!
Maar ook bereidde de Heere hem wel eens dagen van blijdschap. Zoo was het ook, toen zijn schoonvader hem bij Horeb kwam bezoeken. Daar zag Mozes zijn vrouw Zippora en zijn beide zonen Gersom en Eliëzer weer. Welk een verrassing! Mozes verhaalt van de groote en machtige daden des Heeren, die Israël verlost heeft uit de hand der Egyptenaren. En tezamen prijzen zij God voor Zijn wonderlijke verlossing!
Vóór Jethro vertrekt, geeft hij Mozes nog een wijzen raad. ‘Stel onder u aan, kloeke, Godvreezende mannen, om het volk te richten. Alleen kunt ge dit niet volhouden. Dit is voor u te veel!’ En Mozes luistert naar dien raad. Zoo wordt zijn taak iets minder zwaar, en het volk behoeft niet dagen lang te wachten, eer hun zaken behandeld kunnen worden.
Dan neemt Jethro afscheid. Alléén keert hij terug naar zijn land. En Zippora en zijn zonen blijven voortaan bij Mozes.
Eenigen tijd later komen de Israëlieten in de woestijn Sinaï. Hier roept de Heere Mozes tot Zich op den berg. Mozes moet er het volk aan herinneren, hoe de Heere voor hen gezorgd heeft. Hij moet hun zeggen, dat de Heere hun tot een God zal zijn, indien zij naar Zijn stem zullen hooren.
Wat antwoorden de Israëlieten? Als uit één mond klinkt het: ‘Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen!’
Dan zal de Heere hun Zijn wetten bekend maken. Zélf zal Hij tot hen spreken. Van dezen berg zullen Zijn woorden hun tegenklinken. Hij, de Heilige God, zal tot hen nederdalen. En daarom moeten ze zich reinigen, hun lichaam en hun kleederen. Ze moeten het goed verstaan, dat de Heere heilig is. Dat zij bovenal hun harten moeten reinigen, zooals ze het hun kleederen doen. En met diepen eerbied moeten ze vervuld zijn. Daarom moet de berg rondom afgepaald worden. Geen mensch, zelfs geen dier,