42.
‘De heere is mijn banier!’
Allerlei gevaren bedreigen het volk. Niet alleen gebrek aan water of brood of vleesch heeft hen verontrust.
Een woest en roofzuchtig volk, de Amalekieten, heeft het plan beraamd, hen aan te vallen. Rijk is Israël uit Egypte getrokken. Maar die rijkdom verlokt juist dit rooversvolk. Ze meenen, dat de Israëlieten weinig weerstand zullen kunnen bieden. Zij zijn geoefende krijgers; gewoon te strijden; dapper in den oorlog en welgewapend. En de Israëlieten? Hebben ze ooit anders geleerd dan slavenwerk?
Terwijl Mozes' staf de wateren van Massa en Meriba te voorschijn roept, klinkt in de achterhoede van het leger, waar zich vele zwakke en afgematte, uitgeputte mannen en vrouwen bevinden, het krijgsgeschrei van Amalek. Ach, hoe weinig tegenweer kunnen die mannen daar in de achterhoede bieden! Ze worden geslagen; velen worden neergesabeld en de Amalekieten behalen een gemakkelijke overwinning.
Dat wakkert hun strijdlust nog meer aan. Den volgenden dag zullen zij hun aanval richten op het hoofdleger. Maar Mozes blijft ook in dezen uitersten nood op God vertrouwen. Hij geeft Jozua, den zoon van Nun, bevel, zijn mannen te kiezen en zich gereed te houden tot den strijd.
De morgen breekt aan.
Jozua's leger, een kleine, maar dappere schaar, wacht den aanval der Amalekieten af. Op een heuvel staat Mozes; naast hem Hur, zijn zwager; ook Aäron bevindt zich daar.
Daar komen de vijanden aanrennen! Luid schalt hun aanvalskreet. De worsteling begint. Mozes heft zijn handen omhoog. Dáár, dáár alleen is hulp in den hachelijken kamp.
Op buit belust, dringen woedend de vijanden vooruit. Maar Jozua werpt hen in een stormachtigen tegenaanval terug. Mozes' handen zakken; vermoeidheid doet ze terugvallen. En zie! weer dringen de Amalekieten op. Terug moet Jozua, terug! En het zwaard der vijanden bedreigt al scherper het weerlooze leger van Israël.
Van God is alleen hulp te verwachten. En daarom ondersteunen Aäron en Hur Mozes' handen, dat ze niet zakken, maar hoog opgericht blijven. En mèt die handen de staf, de staf Gods, die als een heilige banier de strijders aanvuurt. Tot de zon ondergaat. Dàn is Jozua's overwinning volkomen. Amalek is verslagen!