Zeven dagen houdt de plaag aan. Dan neemt de Heere ze weg. Maar het is slechts om een tweede, nog zwaardere te zenden.
Farao blijft weigeren. Welnu, dan laat God legerscharen van kikvorschen los. Het schijnt wel, alsof alle poelen in kikvorschen veranderd zijn. In millioenen verspreiden zich de griezelige, glibberige dieren over Egypteland. Alles verontreinigen ze; tot in de huizen, de slaapkamers, de bedden, de baktroggen, alle vaatwerk dringen ze door. Geen spijs blijft rein. Overal wekken ze onrust en afkeer.
God heeft gesproken! Heeft Farao het verstaan?
O, de trotsche Farao siddert van angst. Wie zal helpen, als die machtige God Israëls het niet doet? ‘Bidt vurig voor mij, dat de Heere de vorschen wegneme; dan zal ik het volk laten gaan,’ zoo smeekt hij Mozes en Aäron. Goed; zèlf mag hij den tijd bepalen. ‘Tegen morgen,’ zegt hij. En als de andere dag aanbreekt, sterven de vorschen. Maar dan sterft ook de angst en de vrees van Farao. En hij weigert het volk te laten gaan.
Dàn volgt de derde plaag. Aäron slaat met Mozes' staf het stof der aarde en ... al het stof der aarde in gansch Egypteland wordt luizen. Duizenden miljarden van uiterst kleine, stekende insecten vervullen de lucht; bedekken plant en dier en ... mensch; veroorzaken doodelijke kwellingen. ‘Dit is Gods vinger!’ moeten zelfs de toovenaars erkennen. Dit wonder Gods kunnen ze zelfs niet nabootsen.
God heeft gesproken. Heeft Farao het verstaan?
Een vierde plaag is noodig. Farao wil niet toegeven. Dan zendt de Heere een vermenging van allerlei ongedierte; een ontzettende verzwaring van de vorige plaag. De kwelling wordt ondraaglijk; alles wordt door dit leger Gods aangetast; de planten en de dieren lijden er onder; het land wordt er door verdorven; de menschen zijn radeloos van angst en schrik. In huis en op het veld, overal woedt de plaag met toenemende hevigheid.
God heeft gesproken. Heeft Farao het verstaan?
Hij wil toegeven. Ja, Israël mag de woestijn in om den Heere te offeren... als deze onduldbare kwelling dan maar eindigt...
Op Mozes' gebed neemt God de plaag weg.
Maar wèg is ook Farao's schrik. Hij breekt zijn woord. Geen vrijheid voor Israël. Boven Gods gebod stelt hij het zijne!