Dan keert ze terug. En als ze in huis is gekomen, breken haar tranen los en ze schreit en bidt.
O, wat een bange, bange tijd is er toch voor haar en haar volk aangebroken. Een wreede Farao heeft den troon beklommen. Hij onderdrukt de Israëlieten. Harden slavenarbeid moeten ze verrichten, en zweepslagen drijven hen daarbij voort. Maar nòg erger is het gebod, dat hij heeft uitgevaardigd, om alle pasgeboren jongetjes der Israëlieten of Hebreën, te doen dooden. Zóó wil hij het volk van de Hebreën verzwakken. Elke moeder moet haar zoontje in den Nijl, den heiligen stroom der Egyptenaars, verdrinken. En doet ze het niet, dan zullen 's Konings knechten het haar met geweld ontrukken. Drie maanden is Jochebeds kindeke oud. Drie maanden heeft ze het verborgen. Door 't geloof, dat God machtig was te helpen.
Zijn bijzondere schoonheid is haar en haar man een aansporing te meer om hem te verbergen. Zeker, God had met dit knaapje iets bijzonders voor. Maar nu, nu durft ze niet langer. 't Gevaar voor ontdekking wordt grooter, en ... haar geloof wordt kleiner! Is het wonder, dat ze weent?
Mirjam is achtergebleven aan den Nijl. Ze heeft een plekje gekozen, waar ze, zèlf ongezien, kan waarnemen, wat er met haar broertje zal gebeuren.
Daar nadert... o schrik! Farao's dochter! Haar jonkvrouwen vergezellen haar. Ze komt om zich te baden in de rivier. Daar valt haar oog op het kistje. Een dienstmaagd moet het voor haar halen. Zie, daar heeft ze het al. Het water drupt naar alle kanten er af. De prinses houdt ze het kistje voor. Deze licht het deksel er af.....
Een klaaglijk kinderstemmetje schreit in haar oor. Een beeldschoon jongetje rekt en wringt zich in het enge kistje.
Mirjam beeft. Zal de dochter van den wreeden Farao dit kindje niet terugslingeren in den Nijl? Geen nood: God zorgt. Met deernis wordt ze vervuld. Mirjam bemerkt het wel; haar zusteroog ziet zoo scherp. Dadelijk staat ze, buigend, voor de prinses. ‘Zal ik heengaan en een voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen?’ vraagt ze. Ja, luidt het antwoord. Want de prinses wil dit knaapje uit medelijden als haar zoon aannemen. En Mirjam ijlt heen. Ha! ze zal een voedstervrouw halen! Daar stormt ze het vertrek binnen, waar Jochebed haar verdriet uitschreit. Met van blijdschap trillende stem, vertelt ze moeder van de heerlijke uitredding. En terwijl Jochebeds hart den Heere vurig dankt, spoedt ze zich naar de prinses, die haar het kind toevertrouwt.
Nu behoefde ze haar zoon niet meer te verbergen; want hij is tot kind aangenomen door Farao's eigen dochter. Zóó redt God.