De heilige historie
(1921)–Jacobus Cornelis de Koning– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
het gekocht van Efron, den Hethiet: den akker en de spelonk van Machpela! Want, de dood is in Abrahams tent binnengekomen: Sara is gestorven, honderd en twintig jaar oud. En in de stille spelonk begraaft Abraham, met een hart vol rouw, zijn doode. Eenzaam voelt hij zich nu. En Izak niet minder. Abraham roept zijn knecht, den oudste van zijn huis. Hij vertrouwt hem ten volle, want deze knecht van Abraham is tegelijk een knecht des Heeren. ‘Ga naar mijn land en zoek daar een vrouw voor mijn zoon Izak!’ Dat is de boodschap, die hij hem opdraagt. Want Izak zèlf màg niet wederkeeren naar dat land. En evenmin mag hij tot vrouw nemen een der heidensche vrouwen uit Kanaän. Met een eed belooft de knecht Abrahams bevel te zullen volbrengen, ten minste als de vrouw hem zal willen volgen. Tien kameelen, beladen met proviand en geschenken, staan gereed voor de verre reis. De knechten, die ze leiden moeten, zijn óók klaar. Daar vangt de tocht aan. De lange tocht. Eindelijk is het doel bereikt. Bij een waterfontein laat Abrahams knecht de kameelen knielen. En daar bidt de vrome man, dat God zijn weg voorspoedig moge maken. Daar naderen herderinnen met haar schapen. ‘Wijs mij nu de vrouw voor Izak aan,’ smeekt hij. ‘Laat | |
[pagina 30]
| |
het die zijn, die mij, op mijn verzoek, vriendelijk en bereidwillig helpen zal.’ Een schoone maagd, Rebekka, staat voor hem bij de fontein. ‘Laat me toch een weinig water uit uw kruik drinken,’ vraagt hij, om haar te beproeven. Dadelijk voldoet ze aan zijn verzoek. En als hij gedronken heeft, put ze, ongevraagd, voor al de kemelen en drenkt ze. Zijn gebed is verhoord! Een gouden voorhoofdsiersel en twee gouden armringen schenkt hij haar uit Abrahams schatten. Ze spoedt zich huiswaarts, om haar wedervaren te vertellen. Haar broer, Laban, snelt den vrijgevigen vreemdeling tegemoet en noodigt hem binnen te komen. En Abrahams knecht treedt binnen onder het dak van Bethuel, Rebekka's vader, Abrahams neef. Maar de aangeboden spijze wijst hij af. Eerst moet hij zijn boodschap overbrengen. Zal Rebekka willen meegaan? Naar het verre land? Naar den onbekenden man? God neigt er haar hart toe. Zij bewilligt. En ook haar ouders en Laban, haar broeder. Groote geschenken biedt Abrahams knecht Rebekka aan. Ook de gierige Laban ontvangt zijn deel. En reeds den volgenden morgen vertrekt de stoet weer. Maar kostelijker schat voert hij mee, dan op de heenreis: de schoone, vriendelijke, hulpvaardige Rebekka; de bruid van Izak! - Op een avond is Izak gegaan in 't stille veld om te bidden. En als hij zijn oogen opheft, ziet hij de kemelen. Heeft God het gebed van Abraham, het zijne mee, verhoord? Gewis! Heerlijk verhoord! Zie, daar voert hij de schoone Rebekka als zijn vrouw naar de leege tent, waar vroeger Sara woonde! Hij heeft haar lief. Zoo wordt hij getroost na den dood zijner moeder. |
|