7.
De zondvloed.
Rusteloos klinken hamerslagen. Wat groot gevaarte is dat toch, waaraan Noach met zijn zonen en helpers werkt? 't Wordt een platboomd schip; reusachtig groot: 50 ellen lang, 30 breed en 30 hoog. Een ark. In die ark is plaats voor alle soorten vogels en vee en kruipend gedierte. Ook voor voeder voor al die dieren. Plaats ook voor Noach en zijn gezin.
Want er zal een groote vloed komen. Die zondvloed zal alles verderven. ‘Het einde van alle vleesch is voor Mijn aangezicht gekomen,’ heeft de Heere gezegd.
Terwijl Noachs hamer dreunt, spotten de menschen met hem en zijn waarschuwing. Ze eten en drinken en feesten. Zorgeloos zijn ze. Tot op den tijd, dat Noachs ark gereed is.
De dieren schijnen een voorgevoel te hebben van 't groot gevaar dat hun dreigt. Uit eigen beweging komen ze naar de ark. En daarin bergt Noach ze: van alle rein vee zeven en zeven, mannetje en wijfje; van het onreine twee, mannetje en wijfje. Zoo ook van de vogels. Elk dier krijgt zijn vooraf gereedgemaakte plaats.
Ruim zestien honderd jaar is de wereld oud. Noach zeshonderd. Nu komt het oordeel. Noach en zijn drie zonen; zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen gaan in de ark. Dan sluit God de Heere Zelf de deur achter hen.
Buiten lacht en spot de wereld.
Maar lach en spot verstommen weldra. Regen stroomt neer; uit de aarde bruist het water op. Alles wordt verzwolgen. Mensch en dier moet jammerlijk verdrinken. Hier is geen ontvluchten mogelijk. Radeloos rennen menschen en kudden vee tegen de hellingen der bergen op. Tevergeefs! Vijftien ellen boven den hoogsten berg stijgt de vloed. Veertig dagen lang plast de regen neer. Honderdvijftig dagen hebben de wateren de overhand boven de aarde!
Alles sterft. Maar veilig bewaard zijn Noach en de zijnen, met alles wat de ark bevat. Uit het arkevenster ziet Noach het water weer dalen. Want op de bergen van Ararat is de ark neergekomen. Daar rust ze. Eerst laat Noach een raaf uit, die dikwijls heen en weer vliegt. Dan een duif. Maar die vindt nog geen geschikte plek. om zich neer te zetten. Ze keert weer. Zeven dagen later klapwiekt ze opnieuw het venster uit. 's Avonds komt ze terug. Een afgebroken olijfblad houdt ze in den bek. En zeven dagen later laat Noach ze nogmaals uit: ze komt niet weer. Ze heeft voedsel en verblijf gevonden.