6.
De maat vol.
Hoort ge dat lied? Wie zingt dat?
Zie, die man, daar in de deur van zijn tent! Hij leunt op zijn zwaard. En dat zwaard rookt van bloed, menschenbloed! Zijn twee vrouwen staan vóór hem. 't Is Lamech, een van Kaïns nakomelingen. Trotsch is hij op zijn rijkdom; op zijn zonen. Want Jabal is een herdersvorst, die rondzwerft als zijn stamvader; en Jubal is de uitvinder der muziekinstrumenten, een man van kunst; en Tubal Kaïn is de eerste smid, die ook zijn zwaard smeedde.
Hoor, hoe hij zingt:
Neemt, vrouwen van Lamech!
God zal wreken zevenmaal,
Zeventig keer zeven maal!
Hij beroemt zich op zijn moorden. Hij is een waardig zoon van Kaïn.
Kain vreesde nog; hij is trotsch op zijn goddeloosheid. Dit is Kaïns geslacht!
Een ànder geslacht is dat van Seth, ook een zoon van Adam. Dàt vreest den Heere.
Adam was reeds een oud man. Hij zag de vrucht van zijn zonde. Maar ook de genade van God. Hij zag, hoe Kaïns geslacht àl verder van God afweek. Maar ook, hoe in Seths geslacht God werd gevreesd.
Daar was Enos; daar was Henoch; daar was Methusalem. Oud werden ze; sommigen bijna duizend jaar: Methusalem 969.
Maar Henoch stierf niet. Toen hij 365 jaar oud was, nam God hem tot Zich. Hij had met God gewandeld hier op aarde: een eeuwige hemelvreugde wachtte hem!
Adam sterft, 930 jaar oud. En zes honderd jaar later is de zonde zóó groot geworden, dat slechts één man overbleef, die nog God vreest. Kaïns en Seths geslacht hebben zich vermengd tot één Godvergeten, Godlasterend volk. Dàn is de maat vol. Gods geduld ten einde. De straf op de zonde gaat komen. Noach, de prediker der gerechtigheid, kondigt ze aan. Honderd-