Het menschdom verlost
(1874)–Lodewijk de Koninck– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
Tafereel uit de Kruising
HijGa naar voetnoot(1) ziet zijn lieven Zoon, die zich op 't kruisbed strekt,
Gehoorzaam tot de dood, en beide de armen rekt.
Hij hoort met doffen slag de zware mokers bonken:
De Bron van 't leven ligt aan spijkers vastgeklonken,
En die de wereld sprak, als 't ooilam zonder klacht.
De nieuwe doorgangswet van 't Pascha wordt volbracht.
De beulen hebben 't Lam aan 't schandhout opgetrokken
En laten 't in den kuil geweldig nederschokken.
De Vader voelt in 't hart den schrikbren wederslag
Van dezen fellen schok, die 't fijne vezelrag
En 't zenuwnet verscheurt met de overspannen strengen,
De wonden openrukt, die 't bloed bij stroomen plengen.
| |
[pagina 140]
| |
Op dit gezicht ontsteekt zijn toorn in hellen gloed;
't Verbolgen oog ontvlamt en schiet een dichten vloed
Van heete pijlen uit. De Heerschappijen beven,
De Tronen schudden en de Machten zijn versteven
Voor t vlammend aanschijn van den levendigen God,
Die de eeuwge rechtschaal spant en onherroeplijk 't lot
Van 't menschendom beslist. De Cherubienen hijgen
En rillen van de vrees; de Serafienen zwijgen
En zinken op de kniên; het Engelkoor houdt stil;
De hemel wacht in angst het vonnis van Gods wil,
Ontzaggelijk vertoornd. Het geestendom verslagen
Ligt op den grond bezwijmd; de leiders met den wagen
Staan..... 't gouden snoer ontglipt hun handen; zon en maan
En star voor de eerste maal vergeten hunne baan
En hangen roereloos van huivring vastgekluisterd
Aan 't somber hemelwelf, van nachtschaûw overduisterd,
Nu de Oorsprong van het licht in kamp is met de Dood.
Het aardrijk beeft en schokt, verijskild in den schoot,
En stuiptrekt in den doodsnik. God! wat gaat gebeuren?
De graven splijten op, de harde rotsen scheuren.
Geheel natuur verkrampt. 't Is met 't heelal gedaan.
Des Rechters gramschap klimt, zijn wrekende arm gaat slaan.
De sture bliksem ziet naar 't teeken op en kronkelt
Van drift om los te gaan. Gods wimper roert..... Daar vonkelt
| |
[pagina 141]
| |
De duistre wolken door en kraakt de donderstang.
't Is uit, o menschdom! Laat de hoop! Uw ondergang
Is vol....
Wat klaarheid schiet in 't diepst der hemelzalen?
Gods gramschap is gestild; Hij wenkt zijn bliksemstralen.
Zij vliegen pijlrecht weer.... Een stem doorklonk den nacht....
Wat ziet Hij?....
Van zijn kruis slaat onuitspreeklijk zacht
Zijn welbeminde Zoon de blikken tot den hoogen.
Eene eindelooze liefd straalt uit zijn brekende oogen,
Van droefheid weggevloeid in 't zilte tranennat,
Hem door de smart ontperst; in heldre golpen spat
De zaalge purperbron hem uit de breede wonden
En plast het aardrijk rein en overstroomt de zonden,
Versmoord in 't roode meer. Wat schijnt Hij godlijk schoon,
Verruklijk in de schaûw der stekeldoornenkroon,
Van 't gudsend bloed besprenkt, dat drupplend af gaat loopen
Langs 't lieflijk aangezicht. De ontfermende oogen open
Met allerzoetsten blik ten hemel zijn gericht
En wasemen een doom en dageraad van licht,
Door al de weeën heen ontsnapt uit 't godlijk Harte.
Een nieuwe majesteit omhult den Vorst van smarte.
De dikke wolkgordijn schuift open van ontzag
En eerbied, als de poort van 't Oosten, wen de dag
| |
[pagina 142]
| |
Den zwarten nacht verdrijft. De heldre stralen dringen
Van ruim tot ruimte door tot de allerverste kringen
En vormen eenen weg van licht, langs waar de Zoon
Den aardbol bovenstijgt tot voor des Vaders troon.
De Vader ziet den glans, als nimmer een kwam schijnen
En voelt op 't oogenblik zijn heeten toorn verdwijnen,
Gansch ingenomen van het beeld, dat hem verrukt,
Hetwelk Hij duizendmaal aan 't minnend harte drukt.
Een enkel woord des Zoons heeft 't menschdom vrijgepleten:
‘Vergeef, vergeef het hun, o Vader, want zij weten
Niet wat zij doen.’ De Aleeuwige is met ziel en oog
Verslonden en verdiept in 't godlijk kruisvertoog.
Hij staart.... en kan zich niet verzaden van aanschouwen
En wil met 't zondig kroost geen strenge reekning houên,
Ziet Adam, noch zijn zaad, noch schuld, noch vloek, noch hoon,
Maar ziet zijn Zoon alleen en 't menschdom in zijn Zoon.
|
|