| |
| |
| |
Verzuchtingen
Der Oudvaders en Profeten naar den beloofden Messias
Ontsluit uw vruchtbren schoot, o aardbol, baar de vrucht
Van 't eeuwig heilverbond, den volken tot een zegen.
Gij, heemlen, opent u en stort als malschen regen
Den Langgewenschten uit, of als den koelen dauw,
Die 's avonds nederzijgt uit 't balsemdruipend blauw
En 't smachtend veldplantsoen, ter aarde neergebogen,
Heropbeurt, aan de bron der levendwatertogen
Gedrenkt. Genadestroom, geef laafnis aan den dorst,
Die 't zwoegend hart doorblaakt; verschijn, o Vredevorst,
Dat twist noch burgerkrijg de volken meer verdeelen.
O Heiland, toef toch niet de wonden toe te heelen,
| |
| |
Door 't pestontstekend bloed in 't lichaam voortgeplant,
Verergerd en verbreed door de onbedreven hand,
Die haar de stuiten zocht met kracht van wonderkruiden.
Wat had, hoe welgemeend, die poging te beduiden?
Wel werd den etterkuil met pleisterband omklemd,
Doch hierdoor was 't bederf niet in zijn bron gestremd,
Want de ingedamde stroom, van buiten afgesloten,
Is met eene dubble kracht naar d'oorsprong weergeschoten,
Heeft zich een nieuwen kil naar binnen uitgeknaagd,
Zijn dijken ondermijnd, verbroken, weggevaagd
En alles om zich heen verwoest. Geen menschenkrachten
Vermochten iets om 't leed des lijders te verzachten,
Dat voor geen heuldrank wijkt, die 't zelfgevoel verdooft
En 't uitgemergeld lijf zijn laatste veerkracht rooft.
Kom, Jesus lang beloofd, der menschen Zaligmaker,
Gij, Volkenredder, Zondedelger, Boeienslaker;
Kom, Hooggezalfde Gods, Emmanuël verwacht,
Gij, Zoon van Abraham, uit Jesse voortgebracht;
Kom, onverwinbre Held, ontzagbre Helvertreder,
Gij, Zoenbewerker, Vredestichter, Vriendschapsmeder;
Nu kom, Melchisedech van 't nieuwe heilverbond,
Gij, eeuwige Offeraar en Offer te eener stond;
Kom, Vloekverbreker, Strafvernieler, Afgronddwinger,
Gij, Kruisbeklimmer, onversaagde Doodbespringer;
| |
| |
Kom, Wonderwerker, Levendmaker, die aan 't graf
Zijn prooi ontrukt; Gij, Algebieder, die uw staf
Zwaait over land en en golven; kom, Genadedeeler,
Zielsontfermer, Leedverzachter, Krankheidheeler;
Kom, Middlaar, Borgtocht, die als 't vonnis is geveld,
U tusschen 's Rechters toorn en 't plichtig menschdom stelt;
Kom, Heilverkonder, Waarheidpreker, Lichtverspreider,
Gij, Geestbestierder, Hartenkneder, Volkenleider;
Kom, Herder Israëls, die weerbrengt tot uw kooi,
Wat omdwaalt langs het veld, aan 's vijands klauw ten prooi;
Kom, wereldlossend Lam, uit milden schoot gesproten,
Die de ijsbre poorten ramt, de diamanten sloten
Des doemkolks nederwerpt, den draak aan ketens sluit
En van den zegetocht terugkeert rijk in buit;
Gij, van de maagd gebaard en aller eeuwen Vader,
Des aardlings mêegezel en 's engels Heilbronader,
Jehova's stralend Licht en 's hemels Eer en Roem,
Die voorzit in Gods Raad. Ontluik, o Koningsbloem
Van Juda's Leeuwenstam, in 't goud der morgenkleuren;
Verspreid op Adams struik uw goddelijke geuren;
Herstel, wat is gekrenkt, herschep in vroeger leest
Dees dorre woestenij door d'adem van uw geest,
Die alles levend maakt. Zie neer op 't brandend smeeken,
Hoe al de ellendigen tot u hunne armen steken,
| |
| |
Van bloedig zweet besproeid en ketenen verzwaard;
Aanhoor het bang gezucht, dat opstijgt over de aard
Van de een tot de andre pool; verdrijf de duisternissen
En toon 't verblijdend licht van uw beloftenissen;
Roer hemel om en aard, gebergte, zee en land;
De tijden zijn vervuld! - Doe 't plechtig woord gestand.
|
|