Verzonken boeken
(1986)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Deel 2
| |
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
-Hoe vaak heb ik niet geprobeerd verlost te worden van mijn kwaal, daarbij alle krachten aanroepend die zich boven en onder de aarde bevonden, zowel de god van de stormwinden als de meerminnen die huizen tussen het groene waterwier? Hoe vaak heb ik niet genezing gezocht voor mijn vreselijke ziekte, met een moeizame tocht naar de boomgaard der Hes-periden om ze een van hun gouden appels te ontstelen, of met een vergeefse klop op de deur van het huis in de doodlopende straat waar de esculaap uithangt? Geneeskundige wonderen werden mij niet deelachtig. Vergeefs ook riep ik de hulp in van alle harpijen, muzen en schikgodinnen. Pillen slikte ik, rode, groene, witte. Ik slikte pillen in miraculeuze hoeveelheden, genoeg om de doofstomme te laten jubelen en de lamme geschikt te maken voor een zevendaagse hordenloop. Ik kastijdde mezelf met kattestaarten en brandende fakkels. Maar niets kon me redden van de demon die me in zijn macht had, van de baarlijke duivel die mijn lijf en leden sprakeloos in zijn knoken hield. Mijn kwaal was niet te genezen. Ik bedoel de bibliofilie. Ach, ik geef het schoorvoetend toe, en zinderend van schaamte. De bibliofiel wordt door velen beschouwd als een fijn-proever, een liefhebber van mooie dingen die met zorg een uitgelezen verzameling bijeenbrengt. Niets is minder waar. De bibliofiel is een veelvraat, een slokop, een ordinaire op-stapelaar. Boeken zijn voor hem geen doel, maar een middel. Een middel om zich, in een mantel van beschaving, te gedragen als een wilde die met pijl en boog door het oerwoud rent om hitsig alles neer te leggen wat hem voor de voeten loopt. Zodra zijn prooi terneerligt steekt hij alweer, met atavistische drift, zijn neusvleugels uit in de richting van ander wild. De bibliofiel staat nog 't dichtst bij Tarzan van de apen. Als de bibliofiel na lang speuren een vurig gewenst boek heeft gevonden en bijgezet in zijn trofeeënkast, verliest hij | |
[pagina 105]
| |
er prompt alle interesse in. Hij is al op zoek naar een ander boek. Zolang de bibliofiel leeft blijft zijn buit dood liggen, als een gehoorzame hond. Pas na de dood van de jager zelf komt de hond weer tot leven. Wee het boek dat in de handen van een bibliofiel valt! Het blijft dood zolang zijn baas leeft. Alleen bij het overlijden van bibliofielen vinden boeken baat. De bibliofiel is een verachtelijk wezen, hij is ernstig ziek. Ik weet het. Maar wat doe je eraan? Gouden appels, snij-messen noch fakkels konden me genezen. Alleen de dood geneest me van die kwaal. De dood is zowel voor het boek als zijn verzamelaar een welkome gast. Als ik een boek zie ben ik verloren. Van kieskeurigheid, van beschaving is geen sprake. Hoe hoger de stapel des te beter. Natuurlijk, net als elke bibliofiel veins ik uit alle macht dat ik me in een onderwerp specialiseer. En ik lieg ook niet. Ik vergeet er slechts bij te vertellen dat ik me alleen op dát moment specialiseer in het onderwerp. Op andere momenten zijn er weer andere onderwerpen. En daar het leven, zoals bekend, veel momenten telt betekent het: ik specialiseer me in alle onderwerpen. De eerste drukken van schrijver die-en-die, boeken met omslagen van kunstnijveraar zus-en-zo, boeken uit het begin van de negentiende eeuw, boeken uit het midden van de negentiende eeuw, boeken uit het eind van de negentiende eeuw, boeken van eergisteren ook, boeken die over zwervers, muzikanten, bandieten, vechtjassen, oplichters, sectariërs, proletariërs en andere typen gaan, gezochte boeken die ze in bibliografieën van gezochte boeken vermelden, gezochte boeken die ze (o verrukking!) niet in bibliografieën van gezochte boeken vermelden, boeken dus die zo gezocht zijn dat niemand weet dat ze worden gezocht, typografische wonderen, typografische horreurs, de latere drukken van schrijver die-en-die, ik vind ze allemaal aantrekkelijk. Verlos me! Ik probeer er van alles aan te doen. Wanneer ik de etalage van een winkel in antiquarische boeken nader knijp ik mijn ogen stijf toe. Ik span me in om de magnetische stroom die naar mijn lichaam wordt uitgestraald te neutraliseren door | |
[pagina 106]
| |
het Wilhelmus te neuriën of me in gedachten voor te stellen hoe ik ontuchtige handelingen pleeg met een jonge dichter die met een pak verzen onder zijn arm bij mij thuis heeft aangebeld, om te weten of er iets bij is, maar noch mijn liefde voor het vaderland noch die voor de... de... poëzie blijken sterk genoeg. Dagenlang laat ik de post met antiquariaats-catalogi uit alle hoeken van de wereld ongeopend liggen, als een bittere beker van onheil die ik met trotse minachting en zelfbeheersing aan me voorbij wil laten gaan, maar na drie dagen beginnen mijn handen te trillen, het zweet breekt me uit en de enveloppen worden opengerukt. En ja! Weer twintig boeken die ik graag had willen hebben... Daar staan ze! Uitgerekend de boeken die ik mijn hele leven al zocht! In blinde paniek ren ik naar de telefoon. Bellen, het kan me niet schelen waarheen, Parijs, New York, Toronto. In gesprek! Na een kwartier vruchteloos proberen komt de verbinding tot stand. Alles net weg! Het spijt me erg, meneer. Verkocht. I'm so sorry. Regret sold. Es tut mir leid. Bereits verkauft. Ah, je regrette. Déjà vendus. Nog geen kwartier geleden belde er iemand voor nét dat boek. Aan de andere kant wordt de hoorn neergelegd. Het klinkt als een donderslag. Mijn wereld is ingestort. Na de woede komt berusting. En na de berusting het gebed. Ik roep opnieuw de muzen en harpijen en alle machtige aardgeesten aan om me niet langer bloot te stellen aan de verleidingen van eerste drukken en gesigneerde exemplaren en om alle catalogi een andere kant uit te sturen, desnoods door het voltallige personeel van de posterijen met blindheid te slaan, en na het gebed ga ik de straat op en ik richt, om wat op verhaal te komen, mijn schreden naar een winkel in antiquarische boeken. Het is een ziekte, niets meer. Ik voel me zo langzamerhand zélf iemand met ezelsoren, een geknakte rug, een bol achterplat en een beduimelde inhoud. Ik wandel als het ware in een gekreukt stofomslag over straat. De bibliofiel leidt een deerniswekkend bestaan. Geen sprank hoop dringt ooit in zijn leven door. Hij is een toonbeeld van geestelijke stilstand. Hij leest nooit eens een boek. Want lezen houdt maar af van kopen. |
|