Verzonken boeken(1986)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Intermezzo [pagina 99] [p. 99] Carolus Tuinman: Boeklot Naar dat de lezers zijn gezind, Krijgt ook een boek zijn lot, En zo er iemand smaak in vindt, Hij zij dan wijs, of zot. Een uil verdraagt het stralend licht Der held're zonne niet: 't Moet naar zijn ogen zijn gericht, 't Geen hij met prijs beziet. Geen wijsheid, konst, of aardigheid, Is van een plompaards smaak, Als niet bekwaam tot onderscheid: Dies vindt hij geen vermaak In 't geen zijn hersens overtreft. 't Zijn rozen voor het zwijn. Het geen hij goed keurt, en verheft, Moet zijns gelijke zijn. Komt enig boek in 's vijands hand, Hoe wel dat is gemaakt: Hij splitst, en wet al zijn verstand, Hoe hij 't bespot, en laakt. En treft men een bedil-al aan: Hij hekelt wat hij leest: Wel meest die 't allerminst verstaan, Uit een berispinggeest. Vooroordeel, zelfbelang, en drift, Waanwijsheid, haat en nijd, [pagina 100] [p. 100] Maakt menig lezer, als een zift, Die 't goede henen smijt, En 't kwade houdt, het geen hij vindt, Of immers vinden wil. Men oordeelt, naar men is gezind. 't Draait alles op die spil. Een schrijver stelle zich dit voor. Hij timmert aan de weg. Hij hoor' met een geduldig oor Dan allemans gezeg. 't Boek, dat hij in de wereld bracht, Komt uit op elks gena. 't Is dan niet meer in zijne macht, Hoe 't met het lezen ga. (Uit: Zedenzangen. Leiden, 1720) Vorige Volgende