| |
| |
| |
Futurisme op pantoffels
Maurits Wagenvoort: Het koffiehuis met de roode buisjes
De roman Het koffiehuis met de roode buisjes (1916) van Maurits Wagenvoort heeft iets keukenmeidachtigs, iets temerigs en journalistiekerigs, het vertoont nu eens de kleur van fondant en dan weer de werking van een slaappil, maar toch eist het boek door zijn ongebruikelijke thema en curieuze associaties de aandacht op. Roman uit het Italiaansche kunstenaarsleven luidt de ondertitel en l'autore, Signor Maurizio Wadzjenvort zullen we maar zeggen, draagt op de titelpagina zijn boek amirevolmente, amichevolmente op aan de Illustrissimo Maestro delle Lettere Italiane Moderne F.T. Marinetti, de aanstichter van het futurisme, dat een radicale breuk met het verleden en de traditionele regels van de kunst voorstond en waaraan alle vernieuwende en quasi-vernieuwende -ismen van de twintigste eeuw schatplichtig zijn gebleven. Zo'n titelpagina wekt bevreemding in een literatuur waaraan vervolgens tientallen jaren alle uitingen van dadaïsme en surrealisme zo goed als ongemerkt voorbijgingen. En als ze er waren, vielen ze onmiddellijk in een duister gat. Een zo vroege roman over het Italiaanse futurisme, die burgerschrik, je kijkt er van op. Het is of Nicolaas Beets in de Haarlemse Kerkbode de gedichten van Rimbaud bespreekt.
Een ander aspect is dat dit boek een koffiehuisroman is, een boek over het artiestenleven in cafés, ook al zo'n stiefmoederlijk bedeeld genre in een land van potkachels en pantoffels. In Nederlandse cafés ontstaan geen gedichten, alleen leverkwalen. Ze inspireren niet tot onstuimige gedachten-vluchten, hoogstens tot echtscheidingen.
Twee boektitels over dit onderwerp - er zijn er veel meer,
| |
| |
natuurlijk - schieten me meteen te binnen. De eerste is het in 1978 verschenen Café Society. Bohemian Life from Swift to Bob Dylan van Steve Bradshaw. Daarin komen we Marinetti en de futuristen ook weer tegen, ditmaal in het Café Royal in Londen. (In Berlijn is het weer het café Josty waarmee de hoofdman van het futurisme wordt geassocieerd, leert ons Paul Raabes Expressionismus. Echt een uitgaans-talent.)
Het tweede boek is - o wonder - een Nederlands voortbrengsel: het uit 1925 daterende Dichters in het koffyhuis, dat J. Greshoff schreef onder het pseudoniem Otto P. Reys. Daarin voert ook hij de ‘rode buisjes’ in Florence ten tonele: ‘Vóór de oorlog bezocht ik enkele malen onder leiding van Prezzolini het koffyhuis met de rode buisjes. Dit was een bloeiend lokaal met artistieke clientèle, gelegen aan de Piazza Vittorio Emmanuele. Nadat de heer Maurits Wagenvoort er een roman over geschreven heeft is het verdwenen. Daar ontmoette ik de Papini van voor zijn bekering; hartstochtelijk in zijn discussie, venijnig-geestig, onafgebroken boeiend,... en opvallend ongewassen; de schilder-schrijver Soffici, toen nog midden in zijn futuristische sturm und drang; graaf Aldo Palazzeschi, een herfsttyloos, bijgenaamd il contino...’
Suggereert Greshoff dat het café met de rode buisjes zich uit schaamte over de roman van Wagenvoort heeft opgeheven? Het zou kunnen. Maar dan moet Wagenvoort als mens draaglijker, boeiender zijn geweest dan als schrijver, want het koffiehuis zag geen reden in te storten toen hij het nog in levenden lijve frequenteerde. En dát hij er persoonlijk kwam, deze journalist, globetrotter en vertaler van Walt Whitmans Leaves of Grass (een vertaling die al in 1898 verscheen, vijf jaar vóór de dood van Nicolaas Beets) vernemen we uit zijn autobiografie De Vrijheidzoeker (1930). Hij schrijft daar, zo'n twintig jaar terugblikkend, dat hij in Florence opnieuw Couperus ontmoette, met het echtpaar Scharten-Antink vriendschap sloot en dagelijks in het Koffiehuis met de rode buisjes kwam, ‘zo genoemd omdat de kellners er zo waren toegetakeld’. ‘Hier kwamen behalve veel vreemde- | |
| |
lingen, veel artisten, ook de jongeren, die zich toen “futuristen” noemden, en thans onder Mussolini's vaan als Fascisten hebben geschaard: Giovanni Papini, F.T. Marinetti en andere, in ons land minder bekende Italiaanse persoonlijkheden. (Ik) bracht Louis Couperus met Papini in kennis, en woonde met hem een propagandistische voorstelling bij in het oude “Verdi-theater”, door Couperus beschreven.’
Een roman over de futuristen én over het koffiehuisleven in Florence, dat alles uit eigen aanschouwing, het mag bijzonder heten, al vertoont de manier van schrijven van Wagenvoort zélf geen enkele aanvechting van modernisme en lijkt ze meer op die van Jeanne Reyneke van Stuwe en Cornélie Noordwal. Bij een marsepeinbakker blijft alles van marsepein, zelfs revolverkogels.
Maurits Wagenvoort beschrijft, met het koffiehuis der ‘Giubbe Rosse’ als geregeld terugkerend ontmoetingspunt, een episode uit het leven van de ‘aveniristen’, zoals de futuristen bij hem heten, ‘een groep van jonge hervormers, bezield om van Italië opnieuw een land te maken van uit haar tijd-zelf opkomende schoonheid.’ De Zweep is het orgaan van deze groep. ‘Alle kunsten waren daarbij vertegenwoordigd: de literatuur wenste men vergeestelijkt, de muziek dichter bij de natuur, de plastieke kunsten verdiept, de toneelspeelkunst vereenvoudigd, de bouwkunst vereenzelvigd met haar doel en haar tijd.’ Nieuwe harmonieën (‘concrete muziek’), gebroken plastiek (‘kubisme’), kleurwoede, zegezangen, klankgedichten, gebroken syntaxis (‘experimentele poëzie’), genadeloos bedoelde sarcasmen over de versufte bourgeoisie, vaderlandsliefde, destructie, zucht naar oorlog, orkanen en snelheid.
A.F. Donaldi, de onbetwiste aanvoerder van de aveniristen en door zijn vrienden kortweg ‘A.F.’ genoemd, zoeft aan het begin van de roman op een motorrijwiel Florence binnen. Hij is ook een verwoed autorijder en vliegt in een tweedekker, een spectaculaire nieuwigheid. Hij spreekt over ‘zich vrij-gevoelende snelheid’ en ‘snelheidsverzaliging’. Het is duidelijk: F.T. Marinetti heeft voor A.F. Donaldi model gestaan.
| |
| |
Marinetti hield er niet van achter de kachel te zitten: snelheid, luchtvaart, het waren de idealen van zijn Manifesto futurista. Hoge vluchten, hoge daden. Vliegavonturen spelen ook een grote rol in het verdere verloop van de roman Het koffiehuis met de roode buisjes.
Het belangwekkendste deel van het boek, naast de inventarisatie van het Florentijnse koffiehuis en de vliegeniers-scènes, is wel de beschrijving van een aveniristische propaganda-avond in het Verdi-theater, waar het Florentijnse publiek (‘de stomme massa’) in grote woede ontsteekt over deze alles trotserende, onbegrijpelijke nieuwlichters. Dit vanzelfsprekend tot tevredenheid van de organisatoren: ‘In een oogwenk lagen voor de voeten dier uittarters der menigte bossen wortelenlof, voze aardappelen, rotte sinaasappelen, vuile bij het neerkomen tot struif gebroken eieren.’ Het schandaal eindigt, via nog meer beurse vruchten en bespuitingen uit sifonflessen, in een algeheel handgemeen waaraan ook de politie deelneemt.
Een beschrijving van een andere futuristische kabaal-meeting, ‘waarbij dit wat ál te voorlijk jong Italië en het ook werkelijk wel een beetje ál te achterlijke oude in een vrij potsierlijk tournooi op elkander botsen’ komen we tegen in Carel Schartens bespreking van Het koffiehuis met de roode buisjes in zijn Kroniek der Nederlandsche letteren 1916 (verschenen 1917). Ik vermeld het maar, want voor de schaarse Nederlandse informatiebronnen over de bakermat van Paul van Ostayen c.s. zal men niet snel geneigd zijn aan Carel Scharten te denken, net zomin als men, op zoek naar een verhaal met een kop en een staart, er allereerst een bloemlezing van Sybren Polet op zal naslaan. Scharten haalt herinneringen op aan Wagenvoort en het koffiehuis en voegt daar het verhaal van ‘zijn’ avond aan toe, een avond die aldus werd aangekondigd: ‘Woensdag a.s. sensationeel optreden van de Futuristen: Papini, Soffici en Palazzeschi, met hun “Canzoncin Neutral”, la canzona la piu stupida del mondo.’
Het idiootste lied van de wereld...
In een leeg decor, tegen een achterdoek in aardappelen- | |
| |
kleur, declameren de drie futuristen, Giovanni Papini met een bordpapieren helm op, ‘de varkensoogjes Chinezig dwars getrokken’, met een machinale dreun hun alleridiootste lied tegen neutraliteit in oorlogsaangelegenheden:
En zo vijftien coupletten voort.
Lang vóór het eind ‘had reeds de volkomenste razernij
| |
| |
het publiek bevangen. Het gierde, het brulde, het vloekte, het schold; beurze peren, sinaasappels, bierglazen, eieren, koffiekoppen, schoteltjes, rinkelden en petsten en kwakten op het toneel, ploften tegen de loodkleurige wambuizen, bekletsten de maatslaande rapieren of scheerden rakelings langs de grijnskoppen van de drie, die tegen de storm van geloei en gefluit in, onverstoorbaar dóórdrensden...’
Waarlijk, voor verhalen over een revolutionaire en experimentele beweging die zijn invloed over de hele wereld deed gelden zijn we in Nederland aangewezen op... Scharten en Wagenvoort. Ze zaten er gewoon met hun neus bovenop. Scharten kreeg later ook nog een geduchte klap van de Mussolini-molen mee.
Ooggetuigenverslagen, Scènes de la Bohème en luchtavonturen - voor het overige lijkt Het koffiehuis met de roode buisjes wel een oer-Hollandse zedenles. De hoeren zijn er nonachtiger dan de nonnen in en de ‘fatsoenlijke’ vrouwen schrijden er door welhaast hemelse ijlten, een niet te stuiten traanklierstimulans lijkt het voor jonge meisjes, het wemelt erin van verlopen adel en zieleadel, van onstuimige, onbeantwoorde, gefrustreerde, ontluikende, aarzelende, doortastende, hemelhoog juichende en onmogelijke liefdes en verliefdhedens. De aveniristen raakten, wat Wagenvoorts verhaaltje betreft, verzeild in een kasteelroman. Het dieptepunt wordt bereikt wanneer Anselmo de Anselmis, een homoseksueel, het hoertje Guilietta dat hem hopeloos aanbidt onder hypnose brengt om zijn naam uit haar geheugen te wissen, zodat Anselmo's mede-avenirist, de adellijke Adolfo di Brusa die op zijn beurt weer smoorlijk verliefd is op Guilietta, een eerlijke kans krijgt haar uit het slijk van de goot omhoog te tillen. Zoiets is niet het werk van een romanschrijver, maar van een uiensnijder.
Het koffiehuis met de roode buisjes eindigt in zwaar-symbolische toonzetting. Gemma, een vroom katholiek meisje dat na lange religieuze strijd en een reeks als koud-hete wisselbaden gepresenteerde extasen, is getrouwd met de in haar ogen aanvankelijk zo goddeloze A.F. Donaldi, bevalt van een zoon die Futuro heet. ‘Toekomst’. Het kind blijkt stem- | |
| |
loos, geeft geen geluid. Maar ‘A.F.’ heeft alle vertrouwen in hem, het is zijn zoon. ‘Die jongen? Die jongen zal nog eens een stem opzetten, die door heel Italië wordt gehoord!’ Donaldi gaat na lange tijd zelfs weer vliegen, zózeer heeft hij zijn zelfbewustzijn herwonnen. Zijn ‘prachtige Bréguet, een tweedekker met een negen-cylinder gnome-motor, 80 paardenkracht sterk, vast op de lucht als een stoomboot op het water’, stort neer en hij komt om. ‘Het vuur had de dichter [...] met de hoog opvlammende ziel, die de zon zelf bezong, verteerd.’
En de slotzin van Het koffiehuis met de roode buisjes luidt dan: ‘Op ditzelfde ogenblik, aldus stelde men later vast, had zijn kind, door hem Futuro geheten, zijn eerste kreet geslaakt.’
Het fascisme zou het troetelkind van Marinetti, die tot 1944 bleef leven, worden. Futuro, vrucht van katholieke vroomheid en vitalisme, was het troetelkind van Donaldi. ‘Die jongen zal nog eens een stem opzetten, die door heel Italië wordt gehoord!’ Die zin stond er in 1916.
|
|