| |
| |
| |
Het voordeel van stilstaand reizen
Xavier de Maistre: Voyage autour de ma chambre
Een van de onoplosbare raadsels die het zoogdier mens, toch al niet arm aan loose ends en vraagtekens, aankleven is zijn drang tot reizen. Wat beweegt die behaagzieke tweevoeter, in de loop van de evolutie uitgegroeid tot de ideale partner van fauteuil en crapaud, ja in donzen kussens passend als een schroef in een moer, zijn comfortabele milieu vaarwel te zeggen en zich bloot te stellen aan te veel hitte, te veel kou, aan het gezelschap van te veel mensen, aan autopech en denderende ruzies, aan de samenzwering tussen luchtvaartmaatschappijen en verzekeringsgiganten, aan stof en hoofdpijn, aan heimwee en de mondiale monotonie van de souvenirwinkel? Wat beweegt hem zijn natuurlijke staat te verlaten en zich in een nachtmerrie van ongemakken en onaangepast gedrag te storten?
Ziedaar het best bewaarde geheim van de schepping.
Zelfs al probeert de reiziger zijn terugval in de primitiefste nomadenstaat te overschreeuwen door, als een slak, zijn huis op zijn rug mee te torsen - men ontmoet tot op de verst verwijderde steppen reizigers, ingebouwd tussen een treurige kakofonie van primusstellen, theezakjes, vacuümverpakte rookworsten en gebloemde kussenslopen, tot en met schemerlampen en plastic geraniums in een pot toe -, tóch blijft hij verstoken van de vertrouwde landkaart van stekkerdozen en lichtschakelaars thuis, van de derde traptree die al zo lang kraakt dat hij hem pas hoort wanneer hij de trap naar een pittoresk kerkje bestijgt en het bij de derde tree merkwaardig stil blijft, van het gezoem van het gas door de leidingbuizen en van zijn buurvrouw die almaar scheldt en raast - het rotwijf, hij wou dat hij er alvast weer naast
| |
| |
woonde. Bovendien berooft het zeulen met primusstellen, het dompelen van theezakjes, het opentrekken met de tanden van geharnaste rookworsten hem van de enige ware genoegens die aan het reizen verbonden zijn, de enige vergoeding die tegenover zoveel zelfopoffering en blinde doodsdrift staat: de mateloos tere tinten, roze en blauw, van een zonsopgang boven zee, de wilde overdaad aan sinaasappelen in een zuidelijke tuin, het geluid van een koele waterval dat, op een namiddag in augustus, ineens in de plaats komt van het snerpen van de krekels, een lavendelstruik in de holte van een rots, een vlinder die in de koude ochtendlucht sterft in de kelk van een bloem, de contouren van een kathedraal aan de horizon, een herdersjongen die hem tijdens een onweersbui in zijn hut laat meeëten van zijn brood, zomaar, omdat we allen op dezelfde draaiende aarde wonen.
Er is geen andere reden om te reizen dan om die momenten van onverklaarbaar licht, dan om de geur van de morgendauw, dan om de samenkomst van kleuren, er is geen andere reden om te reizen dan om die momenten waarop alles opnieuw wordt geboren.
Reizen, ik doe het niet graag. Maar de hang naar die lyriek kan te groot, te groot worden. Dan wordt in een onbezonnen ogenblik de knapzak omgegord, de achterblijvers een cheerio toegeroepen en - de tocht in het ongewisse begint. Wohin? Wohin? Naar het zuiden natuurlijk. Maar na enkele dagen al neemt de machtige tweestrijd tussen hang naar lyriek en honkvastheid een aanvang: het komt er eigenlijk op neer dat ik op elke plek waar ik 's avonds aankom het liefst zou blijven wonen. De bourgeois in mij verslindt de zigeuner. Elke avond begin ik mijn hotelkamer voor de eeuwigheid in te richten en voer ik urenlang imaginaire telefoongesprekken met de verhuisfirma's in mijn land van herkomst. Dáár zet ik de tafel neer en langs die muur mijn boeken... Ik voel me overal thuis waar ik ben, maar ook ik heb mijn huis graag bij me. Zou het hier niet te warm, te droog zijn voor mijn boeken? Knagende twijfel. Zouden al die kostbare banden in dit klimaat niet tot stof uiteenvallen? Reizigersverdriet.
| |
| |
Ik heb eens bij de geleerde zus-en-zo - die het weten kan - gelezen dat boeken het aangenaam hebben waar mensen het aangenaam hebben. Ik zou het dus kunnen wagen. Maar dan: wie heeft ooit een boek in een zwembroek gezien?
De reis gaat verder, maar in de geest is de thuisreis al begonnen. Er wonen twee reizigers in de reiziger: de een gaat heen, de ander terug. Door zijn gespletenheid en verwarring schieten alle momenten van geluk, licht en kleur ongrijpbaar aan hem voorbij, ze zijn er al geweest vóór hij er zich van bewust wordt, hij leeft niet langer volop in het heden, in een gulzig spel van actie en reactie, maar schuift als een spons door het landschap, indrukken absorberend voor later. Hij sprokkelt niet, er zuigt iets in hem.
En teruggekeerd van de reis, op zijn kamer, ondergaat hij die indrukken pas in werkelijkheid. Hij reist op zijn kamer. Had hij niet beter meteen thuis kunnen blijven? Want zie, daar op tafel staan verse frambozen in een wit schaaltje - de dauwdrop aarzelt te vergaan -, achter de gordijnen weerlicht het oorverdovend en de boeken langs de muur zijn zwanger van impressies: het wemelt in de romans van herdersjongens, in de gedichten van zonsopgangen en merkwaardige kleurverschietingen. Voor reizen hoeft hij de straat niet op.
Hij kan thuis boeken over reizen lezen, en zelfs boeken over reizen thuis: een verdubbeling die tot de zevende hemel leidt. Voyage autour de ma chambre heet zo'n boek. Het verscheen voor het eerst in Lausanne, in 1795. De auteur is Xavier de Maistre. Hij leefde van 1765 tot 1852.
Genoeg jaartallen; terug naar de poëzie. Er zit zoveel wonderlijke muziek in het reizen en tóch thuisblijven, u moet dit boek van Xavier de Maistre lezen om het te geloven. Hij laat u van ganser harte meereizen: ‘Ik heb een reis van tweeënveertig dagen door mijn kamer ondernomen. De interessante waarnemingen die ik heb gedaan en het niet aflatende plezier dat ik onderweg had, maakten de wens in mij wakker ze openbaar te maken; de zekerheid dat ik een nuttig werk zou verrichten gaf de definitieve stoot. Mijn hart juicht onuitsprekelijk wanneer ik aan het reusachtige aantal
| |
| |
ongelukkigen denk dat ik hiermee een zeker redmiddel tegen de verveling bied, en een verzachting van het leed dat zij ondergaan. Het genoegen dat men beleeft aan het reizen door zijn kamer stoot op geen enkele hindernis, veroorzaakt door de jaloezie en de bemoeizucht van de mensen; het fortuin speelt er geen rol in. [...] Ik ben ervan overtuigd dat elk verstandig mens mijn methode zal overnemen, hoe hij ook geaard moge zijn, wat zijn temperament ook is: gierig of verkwistend, rijk of arm, jong of oud, aan de evenaar geboren of op het poolijs, iedereen kan reizen zoals ik; om kort te gaan, in de onmetelijke mensenfamilie die krioelt op de aardkorst zal er niemand zijn - werkelijk niemand (van hen die kamers bewonen, natuurlijk) die, na dit boek te hebben gelezen, zijn goedkeuring kan onthouden aan de nieuwe manier van reizen die ik thans de wereld offreer.’
De reis die Xavier de Maistre met ons onderneemt kost ons niets, we zijn niet afhankelijk van het klimaat, we worden niet beslopen door kannibalen en zakkenrollers, en zelfs het water in de knieën en twee horrelvoeten kunnen ons het reizen niet beletten. De reis door onze kamer is een reis door onze verbeelding.
We reizen in Voyage autour de ma chambre van stoel naar bed, van bed naar prent, van prent naar spiegel, van spiegel naar bureau. Het beest in ons, de ander, gaat voort met zijn dagelijkse werkzaamheden - eten, drinken, ontwaken - maar de ziel dwaalt door de kamer en telt, als een alpiniste, nauwkeurig de passen die ze neemt. Want aldus is het metafysisch systeem van Xavier de Maistre: ‘Wanneer u een boek leest, mijnheer, en er schiet u plotseling een veel aangenamer idee in gedachten, dan blijft de geest daar terstond aan hangen en vergeet het boek, terwijl uw ogen mechanisch de woorden en de regels volgen; u bereikt het einde van de pagina zonder er iets van begrepen te hebben en zonder u te herinneren wat u hebt gelezen. - Dat komt omdat uw ziel het lezen aan zijn metgezel heeft overgelaten, het beest in u, zonder het te waarschuwen dat ze er even tussenuit kneep; zodat die ander zijn lectuur vervolgde zonder dat de ziel meeluisterde.’
| |
| |
Terwijl het beest - het onbewuste, de routine - verstrooid het vuile werk opknapt, als een dienstknecht, heeft zijn meesteres, de ziel, de handen vrij om zich te verruimen, om naar hartelust te associëren en de ene ontdekking na de andere te doen. Een alpinistische ziel met handen, en de ander als klankbord achteraf: de ware reiziger is een zeldzame dubbelganger. Er speelt zich in hem een dialoog af; en de kamer, met haar voorwerpen en boeken, haar herinneringen, biedt hem stof voor die dialoog. De kamer is zijn eeuwige, oneindige expeditieruimte. Zo'n reiziger tot kamerarrest veroordelen, dat is het verbannen van een muis naar een kaasmagazijn.
Xavier de Maistre globetrottert van meubel naar meubel, er is niets zo nietig of het levert een excursie in de geest op. ‘Er zit een verhaal in al het kleine.’ Zijn kamer voert hem tot bespiegelingen en rêverieën over de schilderkunst, over de invloed van de kleding op het karakter, over de revolutie, de vooruitgang in de wetenschap, de mode. Een licht-melancholieke toon heerst in zijn reisverslag, hij richt zijn blik op een aangenaam voorwerp, maar vaak moet hij al snel, om zich niet door zwartgalligheid te laten overmeesteren, afleiding zoeken in een uitweiding, een kort essay, een woord tot de lezer. Hij verbrokkelt zijn hoofdstukken, en drijft de spot met zijn methodes en zijn gestalten: le Sterne français.
Maar Xavier de Maistre is lang niet zo baldadig als Sterne, eerder gemoedelijk: met recht een Sterne op kamerformaat. Zijn oordelen zijn kietelend, niet bijtend. Bij de spiegel in zijn kamer gekomen, schrijft hij: ‘Dit brengt mij op de wens een morele spiegel uit te vinden, waarin alle mensen zichzelf met hun zonden en hun deugden konden zien. Ik stond bijna op het punt voor zo'n uitvinding een wetenschappelijke prijs in te stellen, toen nadere overwegingen mij er de nutteloosheid van deden inzien. Helaas! het komt zo zelden voor dat de lelijkheid zichzelf herkent en de spiegel stukbreekt! Tevergeefs worden ontelbare spiegels rondom ons opgericht die met wiskundige nauwgezetheid het licht en de waarheid weerkaatsen: op het moment dat de stralen ons oog binnendringen en ons ons naakte zelf laten zien, schuift de eigen- | |
| |
liefde een leugenprisma tussen ons en ons beeld, en wat zien we? Een godheid. Van alle prisma's die ooit hebben bestaan, sedert de eerste die de onsterfelijke Newton ons schonk, heeft er niet één zo'n sterke straalbreking gekend en zulke aangename en levendige kleuren voortgebracht als het prisma van de eigenliefde.’
Voyage autour de ma chambre genoot tot ver in de negentiende eeuw grote populariteit, de talrijke edities bewijzen het. Om ook jonge juffrouwen en kinderen in die eeuw van pruderie de ‘delicate charme’ van het boek deelachtig te laten worden, verschenen er zelfs gekuiste edities van. Het hoofdstuk rondom het bed, daarin sloeg de knipscheer toe. De troon van de liefde, dat kon natuurlijk niet. Ook een zin als de vrucht die rijpt in uw schoot moest het ontgelden, en in een opsomming als ‘ik heb enkele vrienden gekend, vele maîtresses en ontelbare kennissen’ verdween geruisloos de middenmoot. Het hoofdstuk waarin Xavier de Maistre een ironische hommage brengt aan Satan omdat hij hem, of hij het wil of niet, bewondert om de Reis door het Niets die deze heeft aangedurfd, en omdat deze Satan zich, ook al is hij nog zo'n verfoeilijke democraat, ooit eens op stoute wieken in de afgrond stortte, in een groots gebaar van verbeelding, ‘een van de mooiste reizen die er zijn gemaakt - op de reis door mijn kamer na’, verdween in zijn geheel.
Wie als Xavier de Maistre, gehuld in het reiskleed van zijn kamerjas, zijn laden opentrekt, haalt ook het vlees en de duivel naar buiten. De droesem van het satanisme en het libertinisme bedekt ook de bodem van de gemoedelijkste ziel, jongejuffrouwen of niet. De Voyage autour de ma chambre is niet zo ongecompliceerd als het lijkt.
Een ander bewijs voor de populariteit van dit kleinood is dat er allerlei vervolgen en parodieën op verschenen. Reis in mijn broekzak. Reis door een glazen bol. Reis aan de binnenkant van mijn oog. Töpffer en Carroll hebben het imaginaire reisverhaal, in de bibliotheek en achter de spiegel, tot grote hoogten gevoerd. Maar ook zulke uiteenlopende boeken als het Billedbog uden billeder van Andersen, waarin een
| |
| |
arme schilder vanuit zijn kamer elke avond een nieuw verhaal van de reizende maan te horen krijgt, en La Maison d'un artiste van Edmond de Goncourt, waarin hij, kamer voor kamer, de inhoud van zijn huis beschrijft, hebben veel te danken, lijkt me, aan deze traditie van stilstaand reizen.
Voyage autour de ma chambre is een remedie tegen het heldendom van het moderne toerisme, de volkerenoorlogen incluis. Ons hoofd biedt valleien, doorkijkjes, uitzichten, afgronden, pleisterplaatsen en wegversperringen genoeg. Geen wegennet is zo uitgebreid als dat van de verbeelding. En wie dáár doorheen reist kan zeker verongelukken, maar nooit verwondt hij een ander.
|
|