| |
| |
| |
Een zeepbel met zere voeten
Henry Harland: The Cardinal's Snuff-Box
Van alle redenen een boek te lezen of te herlezen is plezier wel het meest in ongenade geraakt. De literatuurstudenten die boeken lezen om er een goed examencijfer mee te halen en de recensenten die boeken lezen om er een bete broods voor vrouw en kind mee boven tafel te worstelen hebben misschien te veel van hun baatzuchtige instelling op de lezer overgedragen, te veel een air van zelfkastijding. Hoe ontoegankelijker het boek was dat de student bestudeerde, hoe saaier de roman die de bespreker tot het eind toe wist uit te lezen, hoe groter de lof was die zij oogstten. ‘Het is toch maar een heel werk geweest.’ Bovendien vertoont dat slag literatuurlezers weinig neiging tot frivoliteit: na een aantal goede cijfers komt als vanzelf de wens tot promotie bovendrijven en op de bete broods ziet men wel gaarne kaas en hagelslag. Kortom, het beroepslezen is niet gespeend van een zekere monotonie. Zo klost avond na avond het moede circus-paard door de piste, want na afloop wacht het klontje. Ik ben door de inspanningen van die paarden soms tot tranen toe geroerd, begrijp me niet verkeerd.
Maar hoeveel gelukkiger is niet het paard dat naar hartelust kan grazen, zonder de bitse zweep van de noodzaak, zonder steeds met andere paarden in de pas te moeten blijven lopen. We zouden haast vergeten dat er buiten de piste waarop alle ogen gericht zijn, een eindeloze en te weinig door stervelingen betreden vlakte bestaat waar men, in verscholen hoeken, zonderlinge passiebloemen en zeldzame ereprijs vindt. Ze bloeien er enkel voor het genot. De lezer kan in die ruimte grasduinen zonder dat iets hem opjaagt of hindert. Dat is het paradijs van de vergeten boeken, de-zomaar- | |
| |
aardig-gevonden-boeken, de-ik-weet-niet-waarom-ze-me-bekoren-boeken. Daar gaat het om het plezier, om niets meer, maar vooral om niets minder.
Het zijn soms niet de nobelste zaken waaraan we plezier beleven. Vaak stinkt de ereprijs en zijn het verdraaid vale passiebloemen. Maar het zijn onze bloemen. Onze boeken. Wij hebben die boeken ontdekt of ze gelezen in een periode dat we er ontvankelijker voor waren. Ze verschaften ons een sensatie die we niet meer kunnen herbeleven en we waren stekeblind voor hun tekortkomingen omdat we, bijvoorbeeld, verliefd waren, eenzaam of neusverkouden. Reisgezellen uit het verleden. Vaak zijn ze ons ook nu nog dierbaar.
Een verdediging van die boeken past hier eigenlijk niet. Voorkeuren en ex-favorieten die buiten de actualiteit van het circus, buiten de geijkte piste vallen (we laten de bloemen in de steek en keren au galop terug naar het paard) hebben geen verdediging nodig omdat ze bestaan... enfin, bestaan omwille van het plezier.
Ik behoor niet tot het soort, godbewaarme als u dat mocht hopen, dat voor de schijn met de paarden meeklost maar zich pas écht vermaakt met science-fiction, stripverhalen of kasteelromans. Dat zijn de muilpaarden. Ik ben een zebra. Nous autres zèbres lezen voor ons plezier het curieuze, niet het simpele; de mislukkingen, niet het surrogaat.
Plezier vraagt niet om verdediging, en ook niet om rede. Waarom heb ik van The Cardinal's Snuff-Box van Henry Harland genoten? Het is pover aan gebeurtenissen en melodramatisch. De plot kan op de achterkant van een postzegel samengevat, desnoods met een viltstift. Een deus ex machina vervangt elke dramatische ontwikkeling. Het is zoet en pastelkleurig. De vrouw wordt erin aanbeden. Wat nóg erger is: het is katholiek. Geen van die eigenschappen kunnen me van mijn eigenaardige gehechtheid aan dit boek afhelpen. Ik kan het steeds opnieuw lezen. Er staan wel meer van die lapjeskatten en teddyberen in de kast.
The Cardinal's Snuff-Box is vergeten, ook al was het ooit Harlands bekendste roman. In 1900 (het jaar van verschij- | |
| |
nen) en het jaar daarop werden er honderdduizend exemplaren van verkocht. Het is Harlands enige boek dat tot lang na zijn dood (in 1905, op vierenveertigjarige leeftijd) werd herdrukt, voor het laatst in Penguin Books in 1946: blijkbaar de laatste druppel bloed die uit Harlands fin de siècle (een albino met tuberculeuze leukemie) geperst kon worden.
Ook Henry Harland is vergeten. Ooit verkeerde hij in het centrum van de literaire beweging die in Engeland als de Nineties wordt aangeduid: een collectie genieën, half-genie-en en genieën uit zelfproclamatie; sommigen briljant en op zeer jonge leeftijd gestorven; anderen als dode sterren hun glans ontlenend aan de zonnen in wier wanhopig opflakkerende licht ze stonden; allen tragisch.
The Yellow Book kan achteraf als het meest typerende tijdschrift voor die periode worden beschouwd: de bijdragen vertonen alle zwakheden van de Nineties-stijl, alle obsessies en sjablonen paraderen erin, tijdgebonden en vergeeld; het is vooral het tijdschrift van de dode sterren geweest. Maar wie die tijd goed wil begrijpen heeft nog het meest aan deze statische weerglans, je leert er bovendien door hoe de zonnen, wier licht ook nu nog straalt, destijds schenen, om welk deel van hun spectrum het voor de tijdgenoten ging. Aubrey Beardsley was een van de twee redacteuren van het tijdschrift; dat Henry Harland de andere was weet bijna niemand meer. John Lane, de uitgever van The Yellow Book gaf zijn herinneringen aan die periode in 1903 al de titel mee: Aubrey Beardsley and the Yellow Book.
Henry Harland, die het literaire deel van The Yellow Book verzorgde, was een toegewijd, stimulerend, zelfs gedreven redacteur, daar stemmen alle schrijvers over die periode mee in. Harland maakte het tijdschrift, en het tijdschrift maakte Harland. Het was niet zijn eerste periode van betrekkelijke roem. Karl Beckson vertelt ons er in Henry Harland. His Life and Work (The Eighteen Nineties Society. London, 1978) over.
Harland was afkomstig uit Amerika. Hij kwam daar, in 1861, in Brooklyn ter wereld. Zelf verspreidde hij later het verhaal dat zijn geboorteplaats Sint-Petersburg was: hij was
| |
| |
nu eenmaal een romanticus en het klonk in die decadente periode zoveel exotischer. Tot in de Dictionary of National Biography vindt men Sint-Petersburg als zijn geboorteplaats terug. Het is ook kenmerkend voor zijn diepste verlangen: een groot schrijver te zijn. En een groot schrijver kwam niet in Brooklyn ter wereld. Harlands aspiraties zijn altijd groter dan zijn talent geweest. Hij zorgde ervoor zijn literaire meesters luid te bejubelen (later, in Engeland, was dat Henry James) en keek zijn literaire beschermheren naar de ogen.
Zijn eerste carrière als schrijver is een geheel Amerikaanse aangelegenheid. Onder het pseudoniem Sidney Luska (‘Alle joden heten Sidney, en Luska heb ik gekozen omdat het niets betekent’) schreef hij enkele romans over het joodse getto-leven in New York, die een niet onaanzienlijk succes hadden. Melodrama, romantiek en het pittoreske La Bohème spelen er een grote rol in. Hij schuwt geen knal-effecten. Harland, of liever gezegd Luska, probeert het daarnaast, gehoorzamend aan de wensen van een literaire beschermheer, ook in het meer realistische genre: een verhaal over een studentenleven in het Quartier Latin, geïnspireerd op zijn eigen reizen door Europa. Toen al bleek dat dit Harlands sterkste kant niet was, en het is waarschijnlijk aan die pogingen tot realisme dat hij terugdenkt wanneer hij de schrijver, die later in The Cardinal's Snuff-Box de hoofdrol speelt, laat zeggen: ‘Lang geleden leerde ik al hoe dwaas het was de dingen van te dichtbij te onderzoeken, en hoe wijs het was om dingen in het vage te laten.’ Harland was een luchtkastelenbouwer.
Zijn joodse romans stuiten op scherpe kritiek wanneer de recensenten van joodse tijdschriften ontdekken dat Harland een goj is: zijn de antisemitische uitlatingen in de romans van zijn derde carrière, na het afsterven van The Yellow Book, soms uit teleurstelling hierover te verklaren? Het had ongetwijfeld te maken met zijn bekering tot het rooms-katholicisme, maar misschien toch ook wel met deze sluimerende wrok: wie ergens bij wil horen wordt niet graag uitgestoten. Het is de naïveteit van de ambitieuze, sentimentele dromer.
| |
| |
Zoals veel Amerikaanse generatiegenoten in die tijd dweept Harland met Europa. In 1889 vertrekt hij voor een jaar naar Londen. Hij zal er dertien jaar blijven. Terwijl de jaren negentig in Amerika de Trilby-jaren zullen worden, zit Harland in het centrum van de rage, in het Londen van de Eighteen-Nineties.
Harland gedraagt zich in zijn Yellow Book-periode geheel als een decadent schrijver. Hij leek ‘Franser dan de Fransen’. Richard Le Gallienne herinnert zich hoe hij zijn proza polijstte: ‘Hij boog zich over een exquise compositie van volzinnen als een goudsmid over zijn werkbank.’ Soms was één volmaakte zin voldoende voor een dagtaak: ‘Vanmorgen,’ zei Harland tegen hem, ‘heb ik er een komma uitgehaald, en vanmiddag - heb ik haar er weer tussengezet.’ Zijn verhalen in The Yellow Book trekken de aandacht, maar hij wil voor geen goud dat de boeken uit zijn Amerikaanse tijd worden herdrukt. Die periode heeft afgedaan. Sidney Luska was een ander. Hij is nu The Yellow Book. Hij beleeft een glorietijd. Het tijdschrift tilt hem op en laat hem, na het laatste nummer in 1897, weer neer.
Maar dan volgt de derde carrière, die van succesvol romanschrijver in het populaire genre. Ze begint met The Cardinal's Snuff-Box in 1900, en daarna volgen, alle min of meer naar hetzelfde recept, The Lady Paramount, My Friend Prospero en The Royal End dat, na Harlands dood, door zijn vrouw wordt voltooid. Het gaat me nu om The Cardinal's Snuff-Box, een van mijn vale passiebloemen.
Een jonge Engelse schrijver, Peter Marchdale, woont in Italië, en ontmoet daar de Duchessa Beatrice, op wie hij verliefd wordt. Hij heeft haar al eens eerder gezien, in Frankrijk en Engeland, zonder ooit met haar gesproken te hebben, en zij is de geïdealiseerde heldin van een van zijn boeken geworden. De Duchessa, die een kasteel boven op een berg bewoont, heeft de hulp van haar oom, kardinaal Udeschini, ingeroepen om Peter tot de moederkerk te bekeren. De roman die Peter heeft geschreven speelt een belangrijke rol in hun toenadering - ook de Duchessa heeft het boek gelezen en ze voeren er een soort maskerade-spel mee op - alsmede de
| |
| |
snuifdoos van de kardinaal. Het is deze snuifdoos die ervoor zorgt dat het onbereikbaar geachte ideaal voor Peter werkelijkheid wordt, dat de afstand wordt overbrugd. Een happy end is onvermijdelijk.
Alle ingrediënten van populaire damesromans zijn in The Cardinal's Snuff-Box aanwezig, overgoten met een waterige fin de siècle-saus. De natuur is idyllisch, de vrouwen zijn Alma Tadema-achtige, etherische wezens, de gesprekken zijn à la Oscar Wilde voor keukengebruik.
Maar het boek is juist in zijn tekortkomingen zo boeiend. Het is door de tragische figuur van Harland, de mislukte kunstenaar die driemaal de berg beklom en nooit de top bereikte, die nergens bij hoorde en daarom overal zo nadrukkelijk bij hoorde, dat deze idylle iets schrijnends krijgt.
The Cardinal's Snuff-Box is pover aan gebeurtenissen en heeft een zwakke plot, toegegeven; maar het zit tegelijkertijd vol anticipaties en muzikale accoorden: het tinkelt, zwelt aan, en tinkelt dan weer verder. Pastorale. Crescendo. Het wiegt je mee als een muziekstuk. (Een van de Amerikaanse romans van Harland ging over muziek.) Het is luchtig als schuim, luchthartig als een rococo-concert.
Melodramatisch en sentimenteel, toegegeven; Harland schuwt geen gemeenplaatsen. Maar het lijkt of hij ze bewust toepast. Hij hield, in 1890, met Edmund Gosse ooit een wedstrijd wie de grootste banaliteiten van de populaire literatuur zou kunnen opdissen. Harlands troefkaart was een zin waarin een vrouw zichzelf snikkend aan de voeten van haar beminde wierp en ‘haar voorhoofd met zo'n koortsachtige heftigheid tegen zijn knie drukte dat het patroon van zijn broek in stralend scharlakenrood tussen haar ogen stond afgedrukt’. Dezelfde ‘restorative spirit of nonsense’ redt Harland in The Cardinal's Snuff-Box. Als Peter Marchdale zich in een diep dal van liefdesverdriet bevindt wijst zijn oude dienstbode, Marietta, hem buiten op een koe wier kalf zojuist door de boer is meegenomen. Dan volgt, vol hilariteit, het verhaal van de Huilende Koe.
| |
| |
‘“Maar ziet u het dan niet, Signorino? Kijk naar haar ogen. Ze huilt - ze huilt als een christenmens.”
Peter keek - en ja, uit de ogen van de arme koe vielen tranen, gestaag en snel: grote, doorschijnende tranen die over haar wang biggelden, haar grote, gemoedelijke, harige wang, en op het gras vielen: tranen van hulpeloze smart, van een niets-begrijpende lijdzaamheid. “Waarom hebben ze me dit aangedaan?” leken ze woordeloos te schreien.
“Hebt u wel eens ooit een koe zien huilen? Is dát niet komisch?” vroeg Marietta triomfantelijk.
“Komisch...?” snakte Peter naar adem. “Komisch...!” Hij kreunde.
Maar vervolgens sprak hij tot de koe.
“Arm beest - arm beest,” herhaalde hij. Hij klopte haar op haar zachte, warme nek, en kriebelde haar tussen haar hoorns en over haar halskwab. “Arm beest - arm beest.”
De koe bracht haar kop omhoog en liet haar grote kin rusten op Peters schouder. Hij voelde haar adem in zijn gezicht.
“Ja, jij weet dat wij deelgenoten in de ellende zijn, niet-waar?” zei hij. “Ze hebben ook mij mijn kalf afgepakt - hoewel mijn kalf, eerlijk gezegd, alleen maar in uiterst metaforische zin een kalf was - en het was bovendien niet eens mijn kalf.”
[...]
“Toch,” hield Marietta vol, “is het erg komisch een koe te zien huilen.”
“In elk geval,” antwoordde Peter, “is het zeker niet komisch een hyena te horen lachen.”’
Een deus ex machina vervangt elke dramatische ontwikkeling, toegegeven; maar welke deus ex machina heeft zo weinig spectaculairs als de snuifdoos van een kardinaal?
De gesprekken zijn als dunne soep, getrokken van Oscar Wilde-merg, toegegeven; maar ze zijn Engelser dan Engels. Harland was in diepste wezen een Amerikaanse puritein, en hij probeerde dat te verdonkeremanen door joodser dan de joden te zijn, Franser dan de Fransen, Engelser dan de Engelsen.
| |
| |
Ziehier een tirade van Peter Marchdale: ‘Het Engelse publiek [hij spreekt in de trant van “wij Engelsen”, GK] is blind voor schoonheid. De Engelsen hebben vijftig godsdiensten - slechts één saus - en absoluut geen gevoel voor schoonheid. Ze kunnen de neus op iemands gezicht zien - de splinter in het oog van hun buurman; ze kunnen zien of iets een koopje is of niet, of een oorlog opportuun is. Maar wat ze nooit kunnen zien is schoonheid. En als je ze, stomtoevallig, betrapt bij het bewonderen van een mooi voorwerp, dan doen ze dat niet om de schoonheid ervan - dan doen ze dat ondanks de schoonheid ervan - omwille van een andere, buiten-esthetische eigenschap die het bezit - een actuele of historische eigenschap. Schoonheid is noodzakelijkerwijze ontheven aan alles wat actueel of historisch is, documentair of feitelijk. Schoonheid is ook noodzakelijkerwijze het resultaat van verfijnde nuanceringen, van delicate tonen en vervagende grenzen. Ze is ontwijkend, inconsequent, suggestief. Ze is ook absoluut, zonder betrekking op iets te hebben [...] en nooit vergelijkend. Welnu, de Engelsen zijn voor zoiets totaal ongevoelig. Ze kunnen er niet meer begrip voor opbrengen dan een blinde worm voor de kleuren van de regenboog.’
The Cardinal's Snuff-Box is pastelkleurig, toegegeven; maar het zijn de kleuren van een esthetisch, symbolistisch tijdperk, node verloren.
Het boek is katholiek, toegegeven; maar het is niet bigot, het verloochent niet dat ook Harland, als veel van zijn tijdgenoten, louter geïnteresseerd was in het esthetische aspect van de kerk. Als Peter Marchdale verzucht dat je niet zomaar katholiek wordt, dat het heel wat geestelijke voorbereidingen vergt, roept de Duchessa uit dat het juist de eenvoudigste zaak van de wereld is. ‘Je hoeft alleen maar stil te staan en je te laten begieten! De priester doet al het werk voor je!’
The Cardinal's Snuff-Box blijft voor mij zo leesbaar omdat het méér is dan een trippelende zeepbel. (Een zeepbel heeft voetjes.) Het is geschreven door een kunstenaar die er niet in slaagde het hoogste te bereiken, die als dode ster al- | |
| |
leen wat licht kon weerspiegelen, maar die in dit boek zijn hoofdfiguur het hoogste, het onbereikbare liet bereiken. Hij bouwde er zijn eigen luchtkasteel mee. Het was zijn enige identiteit.
Tegelijkertijd gaf hij net genoeg afstandelijkheid aan die wensdroom mee dat het aan de oppervlakkigheid, die wensdromen eigen is, ontsnapt. Een vakkundige dosering of een toevalstreffer? Ik weet het niet. Maar het is Harlands gevecht tegen zijn eigen onvermogen, het inzicht in de onbereikbaarheid van zijn idealen, die The Cardinal's Snuff-Box boven het romantische, dweperige genre uittilt. Het is een zeepbel met zere voeten.
|
|