onhandige, het goedbedoelde en op de nieuwsgierigheid die het kurieuze en het ongelooflijke kunnen wekken,’ en daar zijn ze in geslaagd, want al zijn het geen goeie gedichten, het zijn boeiende. Soms zijn het ook best goeie, maar hoe maak je dát een ander wijs?
De samenstellers zwijgen, vreemd genoeg, over het feit dat hun bundel fraai materiaal biedt voor een maatschappelijke studie, omdat het ál de elementen bevat die de bourgeoisie in het laatste kwart van de negentiende eeuw kenmerken.
Want bourgeois waren die dichters. Ze fulmineren tegen Parijse modegrillen, bohemiens en moderne fatjes, en als ze komisch zijn, want ze schrijven maar al te graag humoristische gedichten, komen ze nooit verder dan de wat slome luim, die zo echt past bij een tijd waarin je huis nog het ‘veilig heiligdom’ mocht heten. Medelijden met de misdeelde, de arme, de bedelaar is flink aanwezig, al moest men ‘natuurlijk’ niets hebben van het naturalisme à la Zola.
Het bourgeois-gehuichel is op zijn best in verzen tegen de drankzucht (tweemaal krijgt de genever er van langs) en in ‘welmenende raadgevingen’ aan de werkman, zoals in het gedicht ‘Wat aan den flinken werkman past’. Hem past dan een kloek verstand, spaarzaamheid, oprechte zin, naarstigheid en vlijt, een goed vermaak, liefde tot zijn land en een flinke vrouw. En overigens, werken maar, want dat is je van God gegeven lot!
Ja, ook die liederlijke godsdienst en de christendeugden (‘Wij smeeken U, verlicht en sterk|Uw Pius, lieve Heer’), de huwelijkstrouw en het gezinsleven, de sentimentaliteit over dooie kindertjes, het staat er allemaal, in kabbelende verzen, of, zoals J.N. van Hall zegt:
't Is 't volle badseizoen aan 't Scheveningsche strand,
Waar breede golven slaan op 't zacht fluweelen zand,
Alsof het verzen zijn van Helmers, zoo plechtstatig,
Zoo deftig en zoo kalm, zoo fier en regelmatig.
Geheel typerend is ook dat alle wellust en weelderigheid, waaraan de burgerij zich kon vergapen, zich niet onder de olielamp maar in het Oosten afspeelt: het oriëntalisme. Soera Rana schrijft over De karavane, en een gedicht dat ‘Oriëntale’ heet: