stroef en weerbarstig, verrassend en veelzijdig. Wil je nog meer?’
Hij zwijgt, want hij denkt na. Hij denkt zeker een halve minuut na.
‘Hoe heet het?’ vraagt hij dan.
‘Dood weermiddel,’ zeg ik, ongeduldig. ‘De schrijver is een F.B. Hotz. Zelden las ik in 't Hollands zulke curieuze verhalen.’
‘Hotz? Hotz? Een schrijver heet toch geen Hotz?’
Ik geef het op. Hij heeft gewonnen. Nooit meer zal ik de telefoon uitschakelen met welk veldheerlijk gebaar ook. Voor de rest van mijn levensdagen zal ik iedereen te woord staan. Met elke gek zal ik in discussie treden. Al bellen er honderd malloten, ik zal het ze allemaal opnieuw uitleggen, vanaf 't allereerste begin.
‘Deze wel,’ zeg ik dus, welwillend, vriendelijk, stroperig, maar bepaald ook niet onjuist. ‘Deze heet Hotz. Zijn verhalen zijn een reis door de tijd. Er is een verhaal bij dat in 1848 speelt, er zijn er bij die aan het begin van deze eeuw spelen en die in onze tijd spelen, er zijn verhalen bij over de tijd van voor de Tweede Wereldoorlog, over het Berlijn van 1910 en over de mobilisatietijd van '14.’
‘Het boek gaat dus over de tijd?’
Wise guy! Ik nam zomaar een van m'n aanloopjes en hij zet er een punt achter. Maar de welwillendheid is niet uit me weg te branden.
‘Zo zou je het kunnen zeggen. Zo zou je het zeker kunnen zeggen!’
Ik hoor hoe hij aan de andere kant zijn kaak van voldaanheid openspert.
‘Over de tijd!’ vervolg ik. ‘Je bent geniaal! Er is in dat boek inderdaad iets met de tijd. Als je een boek met zijn begin- en eindwoorden kunt karakteriseren, dan zou je hier zien: eerste woord - dood, laatste woord - klok. Kan het treffender? Maar dat jij daar meteen op komt! Je had criticus moeten worden!’
Aan de andere kant gaat de kaak weer dicht.
‘Toch is dat nog niet het enige. In het verhaal “De tramrace”, waarin verteld wordt van een wedstrijd tussen twee stoomlocomotieven in een half-protestant, half-katholiek dorp zo aan het begin van deze eeuw, een juweel van 'n verhaal dat ik net aan het herlezen was toen jij me... me... nou ja, behalve dat we het gevoel