| |
| |
| |
Een epos van verval
Wij hebben u meermalen, en met genoegen, mogen wijzen op de voortbrengselen ener nieuwe, jeugdige schrijversgroep, uit schrijvers bestaande die overigens, behalve hun jeugd, bitter weinig kenmerken gemeen hebben, maar die onze vaderlandse letterweide, te lang overschaduwd door de knotwilgen en waaibomen der jaren vijftig, ongetwijfeld hebben voorzien van frisse, bontgespikkelde loten.
Hetgeen ons niet steeds in de grootste dank werd afgenomen. Want ook de paardeblom der afgunst tiert welig in de schrijvershortus. Het is geen verheven gezicht.
Maar dat zij zoals het zij.
Of ook niet: wij hadden buiten Ab Visser gerekend. Wat schrijft deze naar aanleiding van een eerder van mijn hand verschenen aanbeveling, op een toon die zo scheel van nijd ziet dat je denkt dat de Chinezen zijn gekomen? Hij schrijft: ‘[...] een enkele maal ben ik het volkomen met hem [Komrij, dus] oneens, vooral in die gevallen waarin de vriendjespolitiek, de kongsigeest en de pc-teneur er afdruipt. Zo wil hij geen kwaad woord horen over Een romance van Dirk Ayelt Kooiman, een boek dat hij “het beste van de eeuw” noemt. Hier slaat hij op een serviele manier aan het delireren: Toegegeven, Een romance is een uitstekende roman, maar...’
En zo schrijft Ab Visser voort.
Een wolk van misverstanden.
Ik stel er dus prijs op te verklaren, nu ik het boek Enige defecten van de heer Loesberg, redacteur van pc, aankondig, dat zulks niet geschiedt uit enige kongsigeest, doch uit een volstrekt partijloze boezem.
Hoewel ik kongsies toejuich, en er nooit genoeg vriendjespolitiek kan zijn. Leve de hoerigheid!
| |
| |
Dit voor Ab Visser en anderen die niet kunnen lezen.
Enige defecten is een weerzin wekkend boek. Het is een walgelijk, reactionair produkt, met een eigenwijze etter in de hoofdrol, misantroop en destructief.
Ik kan het u van harte aanbevelen.
Misantroop: Loesberg, zoals de hoofdrol heet, ‘bestudeert de mensen op hun negatieve eigenschappen’, hij hoont en vernedert ze in gedachten om zich enigszins te kunnen handhaven onder hun verpletterende, misselijk-makende aanwezigheid. Een eenvoudige vrouw die haar mond opent om een poedertje in te nemen, wordt bij hem: ‘Zij vouwde aan een zijde in het papier een soort schenktuit en opende haar dierlijke bek. Een slijmdraad tussen haar lippen werd steeds dunner om ten slotte te knappen. Een heel licht koorddansertje, dacht Robbie poëtisch, om zijn aandacht van de gapende reet af te leiden, zou heel even heel snel hebben kunnen overlopen. De vrouw zette het papiertje aan haar onderlip en tikte de poeder op haar tong. Als je met je schep op het strand in een dode kwal slaat, splijt die precies zoals haar mond open, dacht hij.’
Het aanraken van mensen is smerig, besmettelijk. Mensen zijn geheel in kunststof verpakt. De lelijkheid van Gods schepping is algemeen. De arbeidersklasse is extra lelijk.
Destructief: Loesberg is zijn leven lang bezig met dagdromen over wat hij met mensen uit kan halen: ze ietwat roosteren, ze hier en daar verminken, ze een bescheiden duwtje geven aan de wallekant. Ook wil hij wel enkele minuten met een mitraillette op het werkvolk schieten, niet belangeloos, zoals wel eerder vertoond werd, maar uit haat, fysieke afkeer. Ja, dat schieten wil Loesberg zelfs als hij in de roman een bijkans tachtigjarige opa geworden is. Wat dat betreft blijft opaatje fris. ‘Wat is het van zo'n Hitler goed te begrijpen dat hij de zwakke broeders, die hij in zijn pseudobohemien bestaan leerde kennen en aan wie hij zelfs wel enige dank verschuldigd was voor bewezen diensten, niets anders wilde aandoen dan afmaken, uitroeien, weg.’
Ik heb u gewaarschuwd, het is geen sympathiek, warm-menselijk boek.
De zonnige kant van het leven, de positieve kijk erop zijn in
| |
| |
Enige defecten zo absent als een scheet in een netje, of als'n leesbril bij Ab Visser.
Haat jegens ouders, haat jegens het huwelijk, haat tegen kinderen; tirades tegen dommen, tegen Belgen, tegen onvolmaakten, tegen vrouwen, tegen debielen; nooit deugt er iets, alles is zozeer snot, kwijl, etter, smegma, stront, plastic, vistram, bloed en smeer, dat je best een, twee pruimpjes zou willen missen aan zo'n volgeladen boom, wanneer er niet een structuur in het boek zat en een allesbeheersende gedachte, die het, hoera! hoera! functioneel maken.
Driemaal hoera! Want ik vind al die smerigheid zo al mooi, maar begrijp best dat u het graag wat functioneler heeft.
Het boek bestaat uit zeven episodes van verval, die het ouderworden van de protagonist Loesberg behandelen. De zeven levenstijdperken van de man. In de eerste episode is hij een lagere-schoolleerling, die een dagje uit mag van de kankerbestrijding omdat hij bij een collecte zoveel geld heeft opgehaald. Dat reisje geschiedt in gezelschap van een bus ‘stinkwijven’, die hem voldoende gelegenheid bieden de afstotende aspecten van het uiterlijk en innerlijk van de mens te bestuderen. Vooral de beschrijving van een ‘etentje’ in een cafetaria is aan te bevelen. Over de chauffeur van de bus: ‘De man zoog slurpend zijn neus leeg, verzamelde het snot achter in zijn keel, werkte de bal met zijn tong via het verhemelte tot voorin de mond en spuwde de fluim met kracht in de richting van de bus. Dan ben je dus volwassen, dacht Robbie. Hij bestudeerde in het snot met aandacht de knappende luchtbelletjes. Wel wel, als je je dus zo gedraagt, ben je een volwassen kerel.’ Zijn jeugd en wijsneusheid rechtvaardigen zijn vernietigingsdrang van al wat oud en dom is. Zelf pist hij de nacht na dit uitje in bed.
In de tweede episode is hij iemand aan het eind van zijn hts-opleiding die, terwijl pa en ma op vakantie zijn, met ‘vrienden’ een boottocht maakt en op bezoek is bij familie van die ‘vrienden’, ‘families van menselijke prothesen’. Verdovende middelen en popmuziek hebben hun intrede gedaan. Maar de minachting ever de gewone mensen viert hoogtij. War hij wil is: altijd winnen, altijd beter weten, nergens intrappen, op iedereen neerkijken,
| |
| |
kortom: geen sufferd zijn. Het intellect contra de arbeidersklasse. Zijn ouders, wier huwelijk hij haat, zijn er, net als alle andere mensen, om te gebruiken. Maar de bloedzuiger beperkt zich tot verbale agressie. ‘Zijn teksten probeerde hij altijd eerst op zijn moeder uit.’
De derde episode behandelt hem als lifter, als hippie die Europa doorgezworven heeft of doorzwerft en in Nederland een goede maaltijd wil versieren bij de ouders van een meisje, dat hij en zijn vriend van vroeger kennen. Veel krijgen hij en zijn ‘krampachtig te vriend gehouden vriend’ daar niet opgeschoteld, behalve de kunstuitingen van de oude heer des huizes, een minimumlijder, goed voor een collectie ontploffingen van venijn en pesterigheid: ‘[...] ovale stukken glimmend leer die op de ellebogen van het jasje genaaid waren. [...] Broekspijpen hingen onderaan zigzaggend op de schoenen. Kaal op voor- en bovenhoofd. Zorgvuldig weggewerkt met slierten lang haar die vanaf de kruin naar voor gekamd waren, dan naar links en vervolgens terug. Word ik zó? Is dit vervulde levenswens?’ Veel nieuwe wijsheid heeft hij door het liften niet opgedaan, maar dat bekent hij ook zelf.
In de vierde episode ligt zijn vrouw in de kraamkliniek, bevallen van hun tweede kind. Hij heeft een ‘leidinggevende functie’ Is zojuist met zijn telefoniste naar bed geweest, en het stinkt nogal in het bed: ‘Romantiek ken ik niet, begrip dat ik veracht. Stank, zien met je neus, dat ken ik.’ Wel bezit hij reeds een toupet en een elektrische tandenborstel. Het verval houdt huis. Hij ontmoet een oude ‘vriend’, een succesvol zakenman die hij zich niet herinnert, die in de vvd een woordje mee wil spreken en er met hem een afschuwelijke jonge-manager-talk over auto's op nahoudt. Zijn gevatheid is afgenomen, door de drank van gisteren en vandaag. ‘Hij betast zijn buik. Het was er dus toch van gekomen. Het was toch pas onlangs, nou ja bij wijze van spreken, dat hij zich beloofd had niet zulk vlees te krijgen als zijn vader.’ Slankheid is spirituele arrogantie en ijdele humor: hij begint zich traag en hakkelend te voelen, wordt belaagd. Maar zijn vrouw had van hem mogen sterven in haar kraambed, dat wel. De dag eindigt in braaksel.
In de vijfde episode is hij twintig jaar getrouwd. Hij heeft een opgroeiende zoon, een ‘pukkelkoning’ die hij haat om zijn domheid, en die hem altijd bespot omdat hij ‘de oorlog nog heeft
| |
| |
meegemaakt’. Maar zijn herinneringen zijn drabbig geworden; zijn slagvaardige agressie is weg. ‘Hij heeft zijn tanden verloren’, want deze episode behandelt zijn bezoek aan een tandentrekkerij waar hij een kunstgebit in laat zetten. Een verhaal voor mensen met sterke zenuwen. Hij is nu zelf in de positie gekomen dat hij agressie opwekt. Maar ook dat wordt onderdeel van zijn toch onverminderd cynisme.
In de zesde episode wordt hij na negenendertig jaar diensttijd eervol ontslagen (vanwege een hartinfarct) bij de ptt, waar hij in 1929 als factotum in dienst kwam. Hij is zestig jaar. Hij bestaat uit vleesmassa. Oud worden is een schande. Maar zijn ‘esprit d'escalier’ laat hem nu weer niet in de steek, er wordt neergezien op het afscheidsdineetje, de huldiging, de pestende kleinkinderen. Hoogmoed, afkeer, sadisme, cynisme: ‘Geen tragische smadelijke val dus. Lucifer, Icarus. Niks hoor. Opa Loesberg, hartpatiënt.’ Geheel conform zichzelf, maar ook conform de tijdgeest, onthult hij de ouderdom in al zijn naaktheid.
In de zevende en laatste episode zijn opa Loesbergs vrouw en dochter omgekomen bij een verkeersongeval. Hij leidt het leven van een alleenstaande bejaarde: een kopje koffie in een café, fietstochtjes, maaltijden in pannetjes aan huis, aambeien en knoppen in zijn boven benen. Hij verfoeit de mensen die menen dat ze ‘hem als zijn gelijke [mogen] beschouwen, vanwege de leeftijd’. Het slot is vrij duister van bedoeling, met de tekst van een door opa langs de weg gevonden manuscript, geschreven door een achttienjarige lifter op weg van Rotterdam naar Amsterdam (alle episodes spelen zich af, maar ik vergat meer te vertellen, in of nabij Rotterdam), die droomt over de dood en omgekomen is bij een verkeersongeluk, dat weer even plastisch en vol inlevingsvermogen beschreven wordt als alle weerzinwekkende scènes in dit boek - op een echte Loesberg-toon. Maar in elk geval is de cirkel rond. Met het voornemen van opa Loesberg om een treinreisje te maken, om zichzelf op een voordelige 65-plus-aanbieding van de spoorwegen te trakteren, een reisje waar het waarschijnlijk nooit van gekomen is, eindigt het boek: ‘de pathetische ondergang van een onaangenaam mens in een oneerbiedige tijd.’
Wat uit deze primitieve samenvatting duidelijk wordt is dat het om verschillende Loesbergs gaat. Loesberg wordt ouder en de
| |
| |
tijd staat stil, in elke episode valt zijn geboortedatum dus vroeger, de tijd schuift dus achteruit, de tijd staat dus stil en schuift achteruit, enfin, u begrijpt me wel. Door het noemen van de verschijningsdatum van bepaalde grammofoonplaten, van de Parijse mei-revolte, van een rechtstreekse datum, blijkt dat we voortdurend in 1968 blijven. Hetzelfde tijdperk, dezelfde tijdgeest worden bekeken en beoordeeld vanuit een zevental of een zeven-en-een-halftal Loesbergs, die lichamelijk anders zijn, maar geestelijk nogal dezelfde blijven. Lichamelijk steeds ouder, geestelijk commentaar leverend, van buiten naar binnen, over dat verouderen.
Nu ja, een knappe structuur, die betere lezers en ontleders waardig is dan ik. Zelf genoot ik vooral van de walgelijke consequentheid, de vernietigende opmerkingen over het mensdom, de irritante en derhalve verfrissende betweterij, de ruïne-achtige stijl, zo heel anders dan we gewend zijn, hortend, maar leesbaar, de valse onbetrouwbaarheid. Ik weet eigenlijk toch niet of juist ik u dit boek wel mag aanraden. |
|