Heremijntijd. Exercities en ketelmuziek
(1978)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
[pagina 41]
| |
we leven in een decadente tijd, maar zijn te dom om ervan te genieten. Of we schamen ons ervoor. Voltallige gezinnen halen gulzig de voddenmarkten omver op zoek naar een emaille mobilisatiekroes, terwijl ze zóveel verdienen dat ze met een beetje spaarzaamheid een gouden servies konden kopen, met een platina soepterrien toe. Recessie als mode. In recessie-café's komen ‘onze’ schrijvers, dichters, academici, filmers en programmamakers bijeen: een collectie weirdo's tussen rottende platen golfkarton die ze ‘donkerbruine kroeg’ noemen. Steevast zijn ze gehuld in blauw spijkergoed waarop nergens een spijker te bekennen valt of in ribfluweel, om er zo griezelig mogelijk uit te zien. Je ontwaart slechts een grote zak van ribfluweel, en als die zak zich bovendien onderscheidt door twee leren stukken in de mouwen, dan weet je het: dat is een schrijver. Ze roken recessie-shag, maken recessie-kunst, schrijven recessie-boeken en krijgen er, alsje ze zo ziet, ook langzamerhand allemaal een recessie-kop van. De leren ellebogen vieren hoogtij. Alles zal lang meegaan! Problemen vooral! Solide problemen! Tobben en kniezen zal hij, de Hollandse schrijver, en zijn lezers zullen het merken ook! Als hij tenminste ooit van het bestaan van lezers gehoord heeft, dan zullen ze het merken! Dat hij niet voor de kat z'n k... z'n k... z'n kanarie kniesde! Dat de taal geen dansmeid is, geen pooier, geen zweep, geen poederdons, maar een middel! Een middel om iets! Een middel om te! We leven in een decadente tijd, maar lezen leren-stukken-stukken en recessie-proza... Ocharm! | |
[pagina 42]
| |
Zoals ze hun vijfkamerflat van twaalfhonderd gulden in de maand inrichten met een kale ficus, een lampetkan en een neteldoek, zo lezen ze ook graag over de crisisjaren, over arbeiders die een licht is opgegaan, over huwelijken die stranden en andere ellende, als dat laatste tenminste ellende genoemd mag worden. De Cultuur van de Thermosfles...
Er verschijnt haast geen boek meer of het Terug naar de natuuuuuur! schalt je tegemoet. 't Wonen in een Saksisch boerenschuurtje met een geit en vierentwintig kippen schijnt zoiets als 't leven op Versailles. Steeds de mooie tijd dat alles nog ongecompliceerd was, je krijgt er het maagzuur van. Iedere tijd heeft zijn gemeenplaatsen, en dit nu is de gemeenplaats van het loslaten, het passieve, het slome en het lusteloze.
Van tijd tot tijd laait er in Nederland een wedstrijd op van wie er het internationaalst is. Veel pennevoerders staan dan op om te verklaren dat het niet hún schuld is dat ze het Nederlanderschap bezitten, en dat ze heus wéten dat het in Frankrijk, Engeland, Mongolië, of zelfs in Amerika, beter is, dat ze alleen buitenlandse boeken lezen, oh dagelijks. En dat ze daarbij tegen de klippen op liegen, en 's avonds tóch stiekem gluren in een boekje van Bruna of De Harmonie, dat weten ze natuurlijk zelf 't best. Nog onlangs was er weer een golf van masochisme (want het komt met golven, dus altijd de een na de ander, de derde verschuilt zich achter de tweede, het parapluie-effect van Hollands laffe glorie), een golf van ‘ik sta boven ons provincialisme’, van ‘ik ben zéér breed georiënteerd’, ja, je hoorde dat flink, en zelfs de vermakelijke Jan Blokker die zó Nederlands is, nietwaar, dat hij 't feit dat er dooien op het carnaval | |
[pagina 43]
| |
van Rio vallen nog op de debetzijde van Piet Steenkamps geweten (dubbele boekhouding!) plaatsen zou, verklaarde in een bespreking van een boek van zijn peetvader W.F. Hermans, dat laatstgenoemde als het ware beneden zijn stand columns schrijft in Het Parool om toch vooral maar trouw te blijven aan de negentiende-eeuwse traditie van Dickens, Tsjechow, Balzac en Zola. Zo hoef je natuurlijk ook weer niet te draaien, vooral niet als je van jezelf al leuk genoeg bent. Je mag blijkbaar niet schrijven voor de duiten, want wee, Dickens voor en Tsjechow na. Maar hoe internationaal we ook zijn, we blijven geloven dat een Kropje Sla belangrijker is dan l'Amour Fou. Een loonsverhoging opwindender dan een perfecte moord! Een behoorlijk wegdek nuttiger dan hoogmoed! Liever een Osselapje dan een Echtscheiding! (De zéér internationale ‘God’ is als enige in Nederland deze dans nog steeds glansrijk ontsprongen. God staat hier op één lijn met een Osselapje, een Wegdek, een Kropje Sla, en gooit zelfs hoge ogen naast Jan Blokker).
Er zijn, waarom ook niet, vijf soorten van literatuur. De eerste bestaat uit het aanpakken van grootse onderwerpen in een grootse stijl: een jas die past. Dat is de wereldliteratuur, zoals daar zijn Dante en Nico van Suchtelen. De tweede is een literatuur waarmee ik nogal verguld ben: een eenvoudige stijl voor grootse onderwerpen - hoe de heer Jansen op een maandag God ontmoet aan de Loosdrechtse plassen; hoe tante Sjaan in eigen woorden haar herinneringen ophaalt aan de slag bij Solferino; hoe een trein in een helse machine verandert terwijl in de wagon een klas met kinderen, niets vermoedend, aftelversjes zingt. De derde soort valt onvermijdelijk in twee delen uiteen: het eerste deel behandelt wereld- | |
[pagina 44]
| |
schokkende onderwerpen in een klein of afwezig stijltje: het alle schaamte ontblotende hoela-hoela-rokje dat nagenoeg iedere Nederlandstalige dichter om de heupen zwiert, zoals in het liefde-vers
Ik vuur mijn wapen
op je af
en merk hoe welkom
mijn aanval bij je is.
Weet
dat ik met los zaad schiet.
Wat niet zo dodelijk is.
Laat staan gevaarlijk
voor de liefde
van de in Vlaanderen luid bejubelde en dus in Nederland onbekende dichter Willie Verhegghe, die één keer een hele nacht zijn vuurwapen heeft laten liggen om een dichtbundel te schrijven, wat dan ook prompt een bundel werd van louter losse flodders. Dan het tweede deel van de derde soort: onbelangrijke onderwerpen in een smetteloze, lichtvoetige of ook lakonieke stijl: wederom iets moois en lang niet zeldzaam in onze literatuur! Dit is, om in de woordenschat van haute couture te spreken, de geestelijke slobberbroek, zo passend bij onze volksaard. De vierde soort, u raadt het al, betreft de niet-spectaculaire stijl voor niet-spectaculaire onderwerpen. Het kan hier vriezen of dooien. De vijfde soort, tenslotte, behelst alle andere soorten van literatuur.
Er verschijnen in Nederland niet veel boeken met een geheel andere wereld erin dan die waaraan we gewend zijn. Wij willen de magie en de symboliek graag bijbenen. | |
[pagina 45]
| |
Het geheim, het Verborgene ligt bij ons in de linnenkast of de portemonnaie. Onder de lakens. Een Vizioen! Wie heeft er nu een Vizioen! Twee kwartjes voor een Vizioen!
Dichten kan je leren, alleen handleidingen zijn schaars. De dichter hult zich in geheimen, en zal zijn vak altijd moeilijker doen lijken dan het is, vooral wanneer hij gedichten schrijft van dertien in het dozijn. Bovendien vertolkt de dichter zijn Ziel, en Zoiets gooi je niet zomaar op straat. Ook hier geldt: hoe slechter men iets doet, hoe ondoorzichtiger de theorieën worden. Ontdoe de zielsverrukte figuren van hun kwetterjas en kwaakschil, pulk de bombast uit de o zo meelevende en opstandige poëet, zijn Ziel uit zijn verzen, en wat houd je over? - de figuur van Mae West na een uur in de ongebluste kalk. ‘Woordkunsten’ zijn er wel, en ‘Handboeken der Poëtiek’, maar die trachten ook al het Edel-Schone te vangen en het Wezenlijk-Schone en de Essentiële Kern c.q. de Kern van het Wezen, kortom, ze gebruiken te veel woorden. Als er ‘daar ga ik van uit’ bedoeld wordt zeggen ze, mét de politici, ‘dat is de grondopzet waarmee ik vertrek’. (Zo las ik eens in een roman van een Nederlands schrijver de waarlijk dramatische slotzin van een hoofdstuk: ‘Maar eerst nog zou hij de volle beker van zijn lijdensweg bewandelen.’)
Als je erom moet lachen, dan is het geen humor. Dat is zeker. Over wat humor wél is wordt door de filosofen nog gevochten. Het Capitool en de Eiffeltoren zijn hoogst humoristisch voor een Chinees. | |
[pagina 46]
| |
Wij vinden spleetogen hoogst komisch. Onveranderlijk komisch vind ik zelf generaals, ministers, de prins-gemaal, J. Bernlef en een geëmailleerde schuimspaan. Maar komisch voor iedereen is alles wat slecht afloopt. De Katastrofe, de Zondvloed, de Windhoos, het Auto-ongeluk, de Brand, het Faillissement, de Atoombom, de Zakkenroller, de Schipbreuk en de Derdegraads Verbranding op Mallorca: een circus vol komieken.
Ook een genie misstaat de kruiwagen niet; ook een groot talent moet zich, met het oog op zijn receptie, openbaren op de juiste plaats en tussen de juiste mensen. Invloedrijke vrienden, het likken van critici, het zichzelve middels een huwelijk laten vermaagschappen, desnoods, aan een vijandige of te veroveren schrijversbent, het in stelling zetten van blinde en dus gezaghebbende propagandisten, ze zijn ook voor baanbrekers haast onmisbare gezellen bij het vestigen van een roem, een mythe, bij het bereiken van een publiek of het kweken van epigonen en studenten die een bron zoeken voor hun geleerdheid. De wonderbaarlijkste schrijvers hebben wat dit betreft geen mestkar geschuwd. Goddank blijft voor het nageslacht de ‘menselijke waardigheid’ gespaard, want ellebogen rotten en het woord is eeuwig.
Het was Multatuli die zei ‘schrijf zoals je spreekt’, maar hij bedoelde daar mee dat je moest schrijven zoals je sprak wanneer je zou spreken als Multatuli. Van Zeggelen en Ten Kate spraken heel anders.
Wie ondoorgrondelijk schrijft kan ook niet denken. 't Is een ijzeren wet. In het studentenblad Folia Civitatis schreef een zekere heer Wertheim (professor schijnt de man te zijn) een ingezonden brief die uitpuilde van onsterfelijke regels | |
[pagina 47]
| |
als: ‘Wat Amsterdam betreft: het is juist dat, door de tegenwerking vanuit Den Haag, dat aan Leiden nog altijd een monopoliepositie wil blijven toekennen, de Chinastudies in Amsterdam nog steeds niet echt tot ontplooiing kunnen komen’ en ‘wat nu betreft de uitspraak van prof. Zürcher dat ook de sociologen van Amsterdam wat betreft China niet in staat zijn tot “sociologisch onderzoek zoals dat hier in het Westen verstaan wordt” - daarin heeft hij natuurlijk gelijk.’ Dat, dat, dat. Nog altijd, nog steeds. Natuurlijk. Wat betreft, wat betreft, wat betreft. Wat een janboel is het in die man zijn hersens. Wereldproblemen in kabbalistische onderbroekstijl, een kardinaal op klompen, een filosoof in een doorkijkbloes. Wat is stijl? Stijl is wat je verkrijgt door weglating en omkering. Stijl is de hardnekkigheid waarmee je taal kneedt tot 'n architectonisch juweel, een visueel strelende en toch weerbarstige balans tussen rondingen, punten, liggende en staande strepen; het waagstuk van de halsbrekende sequenties der m-en en n-en, afgewisseld door de volkomenheid van klinkerwisselingen, ingeklemd tussen accenten, punt-komma's en uitroeptekens. De muzikale kunst van de dwarsbalk en de horizontalen, en vooral de militaire, vlammende vervolmaking door de verticalen; 'n krimpende en uitdijende slagorde; het ware kenmerk van 'n tektonisch schrijver. En altijd weer moet het een moeiteloze indruk maken; zinnen zijn geen graten, die je te pas en te onpas in de strot blijven steken. Kome wat komen mag, maar kome de punt op tijd! Stijl: architectuur en adem. |
|