Heremijntijd. Exercities en ketelmuziek
(1978)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
[pagina 25]
| |
't zijn meestal onbeduidende mensen die bang zijn voor binnenkamers. Wie bang is voor groteske details is bang voor zichzelf. De onbeduidendheid van de wereld herinnert ze te zeer aan hun eigen onbeduidendheid. Daarom moet alles zijn: groots, heilig, machtig. Internationaal. Zo internationaal als de Haagse romancière Margaretha Ferguson die in een ‘Hollands Dagboek’ in nrc/Handelsblad verklaarde ‘niets’ te moeten hebben ‘van het miezerige binnenhuisgedoe dat in Nederland opnieuw voor “de werkelijkheid” doorgaat en wat men “realisme” noemt, zodoende blijkgevend van een sterk gereduceerd inzicht in het bestaan.’ Deze woorden van Margaretha Ferguson zijn me ('t zijn weliswaar geen woorden die ze zelf heeft verzonnen, maar 't is flauw om daaraan zwaar te tillen) uit het hart gegrepen, zoals ze dat noemen - óók ik wil zonder blikken of blozen even onnederlands zijn als deze internationale Ferguson en voor geen goud ter wereld zou ik blijk willen geven van een sterk gereduceerd inzicht in het bestaan. Wie wel? Dus ik lees aandachtig 't dagboek van deze gewichtige romancière, op zoek naar recepten om mijn inzicht in het bestaan aanzienlijk te verbreden. Ik wil dat ze me van mijn miezerige aanvechtingen afhelpt. En nu wéét ik wat de werkelijkheid is, waarachtig! De werkelijke werkelijkheid! Nu weet ik hoe 't er buitenshuis toegaat! Hoe kon ik zo lang zo blind zijn? Hoe heb ik me zolang kunnen afgeven met dat miezerige binnenhuisgedoe? | |
[pagina 26]
| |
Je moet je, zo doceert de fameuze Ferguson, voortdurend verheugen in ‘levensblije stellen die eigenhandig de bakstenen uit de stoep lichten en in de aarde zonnebloemen zaaien of groene, hoog opklimmende ranken.’ En je moet ook wekelijks een uur Tibetaans mediteren bij je benedenbuurvrouw. En je moet ‘zo maar lekker in een huis in de Archipelbuurt’ naar Russische en Tsjechische liederen luisteren. En alsof dat nog niet onmiezerig genoeg is, moet je bij de groenteman steeds luidop zeggen dat je géén Chili-appels wilt: ‘Groenteman, een pondje appels, maar denk erom, ondeugd, niet uit Chili!’ Ik hoor haar aan bij haar dagelijkse maaltijd: ‘Bij het aanschouwen van ons doorsnee-voer zoals donkerbruin brood, zilvervliesrijst, citroenen en sinaasappels, sojabonen, sla, overvalt me vaak een welhaast religieuze verrukking, naast denken over economie, politiek, derde wereld, etc.’ Nu word ik toch een beetje argwanend. Náást denken? Krijgt ze behalve van het aanschouwen van donkerbruin brood ook van het denken een godsdienstige stuip? En denkt ze dan over de derde wereld, etc? et cetera? Waar zou deze Haagse pausin der naaikransjes nog meer aan denken? Ze ‘aanschouwt’ haar zilvervliesrijst, waar gewone stervelingen het maar met ‘bekijken’ moeten stellen, en blijkt bovendien in staat om als 'n epileptische Hadewijch na te denken over... et cetera! Dat is geen Hollands buitenhuisje, dat is 'n bezienswaardigheid van wereldklasse! Oh, als je meende dat je alle gemeenplaatsen schoon achter de rug had, dan duiken ze najaren toch nog 'ns weer in alle hevigheid op bij een juffrouw in den Haag. Liever 'n gereduceerd inzicht in het bestaan dan uren Tibetaans mediteren bij de benedenbuurvrouw! En liever ook koekeloer ik de hele dag miezerig voor me uit dan dat ik in religieuze verrukking over et cetera nadenk. | |
[pagina 27]
| |
Nee, deze Ferguson lijkt me geen goede raadgeefster. Ze belooft je brood en geeft je stenen. Terug moet ze maar weer naar haar naai- en verstelwerk, ze mag weer borduren ook, want ze belazert de kluit. Ik vrees dat mijn miezerigheid ongeneeslijk is, en dat ik gedoemd ben klein met het kleine te zijn. Nooit zal mij bij het aanschouwen van een sojaboon de extase ten deel vallen, hoogstens de slappe lach. Nooit zal ik me een mondiale kijk eigen maken, ik ben verloren. Nooit zal ik het dronkenmakende bewustzijn deelachtig worden dat achter een lekker huis in de Archipelbuurt de Derde Wereld begint, waar ze het zonder doorsnee-voer moeten stellen. Nooit raak ik van de heiligheid van een kosmisch uitgedijd inzicht in het bestaan doordrongen. Nooit ook word ik een Haagse theetante. Mijn hartstocht zal altijd blijven uitgaan naar de miezerige werkelijkheid, mijn hartstocht geldt het ‘gedoe’. De oude kop van Ferguson brengt me méér in extase dan een sojaboon. 't Is, wat ik zei, een ongeneeslijke hartstocht. Ook als ik op reis ben word ik er door geteisterd. Zelfs op internationale schaal speur ik slechts naar 't miezerige binnenhuisje. Zelfs in verre landen (ver voorbij de Derde Wereld achter de Archipelbuurt) blijft mijn inzicht in het bestaan jammerlijk gereduceerd. Je was bij voorbeeld in Griekenland, kort geleden. En geen moment wisten je daar in de courant artikelen te boeien over de Aegeïsche olievelden of over Cyprus. Het gebakkelei met de Turken liet je koud. Als één Griek in Istanboel zijn enkel verstuikt en een ander loopt er 'n sneetje op, dan schrijven alle Atheense couranten al: ‘Bloederig pogrom in Turkije!’ Nee, hartstochtelijk zocht je ook daar naar het nieuws dat niet opgeblazen kon worden, en toch van ellende zwanger was. | |
[pagina 28]
| |
Zo ziet de courant van 'n jammerlijk gereduceerde er in zo'n land bij voorbeeld uit: ‘Grigorios Tomasos, 40 jaar, werd gearresteerd, omdat hij donderdag jl. in Athene, rijdende op de Averof-straat, trachtte een agent te raken met zijn auto. Kort daarvoor was Tomasos door betreffende agent berispt vanwege te overvloedige toepassing van de claxon van zijn automobiel.’ ‘De arbeider Athanassios Stangopoulos, 57 jaar, raakte ernstig gewond toen een dak van een textielfabriek in Lavrion, Attika, op vrijdag jl. instortte. Het dak van de fabriek stortte in, zo deelde de politie gisteren mee, ten gevolge van het ontbreken van voldoende ondersteuning.’ ‘Een hevige explosie zorgde voor paniek en brak alle ruiten van een insecticidenbedrijf in de Atheense voorstad Kaissariani op vrijdag jl. Er vielen geen slachtoffers. De explosie vond plaats, zo werd gerapporteerd, als gevolg van een chemische vereniging van gassen.’ ‘De politie van Kalamata arresteerde donderdag de eigenaar van een plaatselijke frisdrankenfabriek na de ontdekking van de restanten van een hagedis in een door voornoemde fabrikant ter verkoop aangeboden fles, zo werd gisteren gerapporteerd.’ ‘De bouwvakker Emmanuel Kottakis en de buscontroleur George Houzouris werden gearresteerd omdat ze in het dorp Kaloxylon op Naxos in een nachtclub dansten terwijl het orkest het volkslied speelde. Drie musici uit het orkest werden de volgende dag eveneens in hechtenis genomen.’ Zulk ‘realistisch’ en dus miezerig nieuws blijft mijn ware hartstocht, waar ook ter wereld. Hartstochtelijk probeer ik, iedere keer weer, mijn hartstochten af te zweren. Het lukt niet. Want in dit nieuws ligt alles verscholen, en in Fergusons religieuze verrukkingen steekt Hoegenaamd Niets. | |
[pagina 29]
| |
Vrouwen bezitten, naar bekend, een mysterieus vermogen om uren, dagen, maanden, jaren te converseren over Hoegenaamd Niets. Geen onderwerp zo gering - neven, nichten, wasmiddelen, het huwelijk, sojabonen, en breipatronen - of ze storten er zich op met een verbale rijkdom, die aan het verbazingwekkende grenst. Ze babbelen uren in de portieken, bij een kopje thee kwekken ze met gemak een middag stuk. Vergelijkend calorieënonderzoek, quasi-romantische roddel, religieuze verrukkingen, kwaaltjes: ik noem nóg maar een paar artikelen, waarvan het vrouwelijk praatmagazijn overloopt. Van kindsbeen af heb ik vrouwen dit mirakel tot stand horen brengen: het praten zonder iets te zeggen. Miljoenen woorden heb ik ze horen afvuren, zonder er wijzer van te worden. Als kleine jongen al zat ik, stom van verbazing, op mijn knieën onder de tafel en luisterde hoe daarboven de woorden over en weer vlogen, slechts af en toe begeleid door een gerinkel van theekopjes, of door het geluid van een lepeltje dat roerde. Mijn oudtantes waren op bezoek. Over en weer vlogen de woorden, het ene woord kaatste het andere terug, sliertige woordennevels kringelden omhoog, zinnen gingen combinaties aan met andere zinnen, het was een verbale sint-vitusdans. Nooit kreeg je de indruk dat een woord ergens arriveerde of bleef hangen, het praten van vrouwen was als een eeuwigdurende roetsjbaan. Twiet-twiet-twiet. Eén oudtante sprak over haar kwalen, de andere over haar man. Ze spraken elk voor zich. Op een kwaal volgde een hoofdstuk echtelijke onvrede, en op een hoofdstuk mannelijk wangedrag volgde weer een kwaal. Ze luisterden geen ogenblik naar de ander. Ze waren innig tevreden. Op z'n minst twee theepotten lang duurde zo'n monoloog in duplo die ze gesprek noemden. | |
[pagina 30]
| |
Ademloos zat ik onder tafel, me lavend aan deze motregen, zo weldadig en monotoon. En altijd wanneer ik in de buurt van vrouwen kwam, in later jaren, begon het te motregenen. Ze waren zeer kundig in 't motregenen, ze hadden daarin 'n hoge graad van perfectie bereikt, 't was een talent, dat leed geen twijfel. In de tram, op het balkon, op bijeenkomsten, tijdens visites, bij de kruidenier: twiet-twiet-twiet. Conversaties zonder inhoud. Pratende eksters die elkaar wel hoorden, maar niet begrepen. Altijd over hetzelfde, altijd over bijna-niets; nooit met een resultaat. En steeds vond ik het weer prachtig. Steeds raakte ik weer gefascineerd door dit zinledig gebeuren. Ik kon er nooit genoeg van krijgen. Het theewatergebabbel van vrouwen, hun watervalachtig geroddel vol venijn maar zonder inhoud: dit vormde voor mij het paroxisme van zinloosheid. Het diende dus gekoesterd te worden. Hun getjilp vulde de leegte met geluid, en zo was het goed. Het was de rite van de breikous. Het pure gebabbel. Vrouwen waren daar keien in. Als iemand mij enige tijd geleden zou hebben gezegd dat het nog eens zover zou komen dat vrouwen hun grote talent om gezamenlijk inhoudloos te ruisen en te twieten ook ten overstaan van het publiek van een landelijk dagblad tentoon zouden spreiden, dat ze van hun keukengeroddel een journalistieke deugd zouden maken, dan had ik hem voor gek verklaard. Maar zie: het is gebeurd. Enkele maanden lang publiceerde de Volkskrant in de rubriek ‘Dag in, Dag uit’ elke zaterdag een correspondentie tussen vrouwen, brieven die de schriftelijke neerslag van eeuwen onbenul vormden. Wat er bij de kruidenier of op een familiefeestje zo gezellig en voor z'n raap weg wordt uitgeflapt, dat past nu eenmaal | |
[pagina 31]
| |
niet zo erg in een boek. En 't gekakel en getwiet van een persoonlijke brief, zo genoeglijk als 't uit een enveloppe komt, slaat in de krant een modderfiguur. Brieven zijn voor een algemener publiek alleen belangwekkend wanneer ze van belangwekkende mensen afkomstig zijn; en dán nog worden ze dikwijls eerst geruime tijd na de dood van zulke pilaren van belangwekkendheid gepubliceerd. Zo niet bij Marjoke, Ineke en Jacqueline, onze correspondentes uit de Volkskrant: al hun onbenul lag dezelfde week nog in uw en mijn bus. En wat me vroeger onder de tafel waaraan mijn oudtantes zaten de adem benam, dat gezwatel om niets, vervult me nu, zwart op wit in de krant, met intense gêne. Het getwiet heeft vorm gekregen, de eksters hebben de zangberg beklommen: het onmogelijke werd mogelijk. Nu vrouwen in de mode zijn, worden zelfs hun schillen en dozen in de juweliersvitrine geplaatst. Het vrouwelijk lallen is salonfähig, de inhoudloze monologen van thee-juffrouwen, zo aangenaam als achtergrondruis in tram en wasserette, rollen van de drukpers en pijnigen het oog. Het is verbijsterend om te lezen, deze correspondentie, het bloed vliegt naar je hoofd: de Firma Schaamrood doet met haar blanketsels en dekkende zalfjes met mij weer goede zaken. Marjoke, Ineke en Jacqueline corresponderen vanuit Frankrijk, Amerika en Nederland met elkaar - en hun brieven zijn de gestolde vorm van wat mijn oudtantes vroeger over het tafelkleed lieten dansen. Marjoke, Ineke en Jacqueline hebben de driehoek Brooklyn-Parijs-Soest (de plaatsen van bestemming) teruggebracht tot het formaat van een Belgisch tafellopertje. Ze twiet-twieten ook nu nog over mannen en kwalen. Er is niets veranderd. Het gaat nog altijd over Hoegenaamd Niets. Denderend pijnlijk, een knoetslag voor het oog, een folter- | |
[pagina 32]
| |
bank voor het verstand, zijn deze feministische monologen. Ik vertel u nu iets over de inhoud ervan. Goede raad: sla eerst blanketsel in.
Net als mijn oudtantes (knotjes in 't haar, natuurlijk, en wratten op de neus) babbelen Marjoke, Ineke en Jacqueline nú over niets anders dan over mannen en kwalen, en nimmer horen ze elkaar. Elk mummelt voor zich uit, het is slaapverwekkend. Het is even slaapverwekkend als de wisseling der seizoenen: na de zomer komt de herfst, en na de winter weer de lente, je hoort er nooit eens van op. Niet één keer veer je uit je stoel van verbazing, of het moest van verbazing zijn omdat ze zo volstrekt verwisselbaar twieten, deze Marjoke, Ineke en Jacqueline. Ze schrijven weliswaar vanuit Frankrijk, Amerika en Nederland, maar het lijkt of één en dezelfde kieviet van hot naar haar vloog om in al deze landen dezelfde van getwiet zwangere luchtpostbrief op de bus te doen. Daar zulks niet mogelijk is, verklaar ik hun verwisselbaarheid als volgt: toen 't Opperwezen de wereld schiep, schiep het slechts één vrouw en gebruikte hij voor 't overige stel carbonpapier. Alle vrouwen zijn doorslagen van één vrouw. Daarom vormen de moderne stencil- en fotokopieermachines ook zo'n grote stimulans voor de vrouwenbeweging: het lijkt ineens of ze met zeer velen zijn. In werkelijkheid is er maar één vrouw, en dat is al erg genoeg. Ze horen elkaar niet. Marjoke schrijft vanuit Amerika - ‘het Utopia der corruptie’ - over een ‘lichtelijk feministische’ vrouwentalkshow. Ineke in Nederland antwoordt daarop met: ‘Wat leuk dat jullie een licht feministische mevrouwentalkshow hebben,’ maar neuriet dan onmiddellijk weer zachtkens voor zich uit: ‘Woord en wederwoord, daar is nog nooit iemand wijzer van geworden dus het kan geen kwaad. Wij hebben hier wel shows gehad die gepresenteerd werden | |
[pagina 33]
| |
door vrouwen maar die bezochten óf te vaak de Society Shop óf ze gingen huilen als iemand hen geheel volgens verwachting in het kruis vatte.’ U kent dit neurie-patroon. Hebben jullie daar zoiets? Wat leuk. Wij hebben ook zoiets. Moet je horen. En dan: de monoloog gaat verder. 't Is overigens niet glashelder wat Ineke's kritiek op de Nederlandse ‘mevrouwentalkshows’ inhoudt: ze bedoelt waarschijnlijk (waarschijnlijk! want het blijft gissen) dat zulke shows alleen met succes gepresenteerd worden door vrouwen in jute aardappelzakken of door vrouwen die luidkeels beginnen te juichen wanneer iemand ze geheel onverwachts in het kruis vat. Dit terzijde. Marjoke schrijft: ‘Soap opera's overigens zijn melodramatische filmseries, gesponsord door zeepfabrikanten, die het leven van de huisvrouw terwijl de wasmachine draait met wat romantiek moeten opfleuren.’ Ineke hoort deze woorden en neuriet zich meteen in haar eigen situatie in. 'n Kreet, 'n sjabloon, en de deksel springt open. ‘Ik heb trouwens sterk het vermoeden,’ schrijft ze, ‘dat de actualiteitenrubrieken hier door zeepfabrikanten gesponsord worden, gezien de zeepbellen die iedere avond uit al die bekkies komen.’ Jullie boem? Wij boem-boem! U ziet ook: de humor is niet van de lucht. Toffe humor: vrouwen die in het kruis worden gevat en zeepbellen die uit bekkies komen. Ontspannen humorde kwekt maar wat. ‘Het Utopia der corruptie’. Ze bedoelt waarschijnlijk (het blijft gissen!): paradijs, of luilekkerland. Heel fraai, humorgewijs gezien, is ook Ineke's: ‘Waar ik wel benieuwd naar ben is die mevrouw die sex onhygiënisch vindt. Geldt dat altijd of vooral tijdens de menstruatie vanwege bloed aan de paal?’ Natuurlijk is Ineke niet benieuwd, ze wil alleen maar blijk | |
[pagina 34]
| |
geven van haar jofele lolligheid. Om (zwart op wit!) een zekere onhygiënische situatie te omschrijven als ‘vanwege bloed aan de paal’, ik kreeg het, al sloegen ze me half dood, niet uit mijn bekkie. Nóg een humoristisch fragment. ‘Lieve Marjoke. I had a dream... Wel niet zo'n mooie maar ik was er woensdagochtend nog onwel van. Ik droomde dat ik in een weiland liep en plotseling was daar het Plaza de Mayonaise waar een stuk of elf vrouwen gevulde tomaten zaten te eten. In de verte zag ik een louche man naderbij wippen die obscene gebaren maakte. Hij heette Nico Hakenkruis en zong: “Zijn de mannen niet thuis? Of staan jullie allemaal droog?” De vrouwen moesten er erg om lachen maar ik kreeg het gevoel dat ik zelfs in mijn dromen weer eens geconfronteerd werd met iets wat ik nou écht ordinair vind. Een blote tiet her en der, een man met zijn broek open op televisie en een schuttingwoord op zijn tijd houdt de moed er alleen maar in. Maar “droog staan” in verband met dames, hu, wat een platitude!’ Hu, wat een platitude! zo besluit Ineke. En gelijk heeft ze. Haar bloed aan de paal en haar Plaza de Mayonaise zijn oneindig veel subtieler. Maar ik citeer dit fragment niet zozeer om zijn gevoelige humor (een stuk of elf vrouwen, een blote tiet her en der, in verband met dames), als om het hier geleverde bewijs dat vrouwen, wanneer ze niet worden onderdrukt, als vanzelf gaan dromen dat ze worden onderdrukt. Eerst creëren ze zelf het probleem, en vervolgens gaan ze erover tobben. Ze zuigen hun eigen onderdrukking uit de duim. Zo droomt ook een dikke Duitser af en toe over honger: als de buik niet knort, knort het geweten. Als de Vrouw en Al haar Doorslagen niet worden onderdrukt, bijten ze zélf in het stof. I had a dream... | |
[pagina 35]
| |
Babbelen over mannen. Babbelen over voetballen. Want wat is dit anders dan mallotig gebabbel: ‘Waar ik nog wel waardering voor heb, is die supporter van het Mexicaanse voetbalelftal die zich ophing na het verlies van Mexico tegen Tunesië. Dát is nog eens consequent. Als iedereen die tóch kijkt, hoewel het natuurlijk allemaal vreselijk is, nu eens dezelfde gevolgtrekking maakte. Dan zou het pas écht lekker rustig op straat worden na een teleurstellende wedstrijd van het Nederlands elftal.’ Werkelijk ongemeen geestig. Babbelen over kwalen. ‘Morgen moet ik naar het ziekenhuis vanwege een damesfistel,’ schrijft onze Nederlandse Kopie. Waarop onze Franse Kopie antwoordt: ‘'k Hoop, dat je weer zo heelhuids mogelijk aan de narcose, het snijmes en het ziekenhuis ontkomen bent. Ik heb me nu toch een raar boek gelezen,’ enz. enz. Ik hoop dat u de ouderwetsheid van dit mevrouwenge-twiet duidelijk is geworden. Vanwege bloed aan de paal. Vanwege een damesfistel. Het genoeglijke theekransje in de krant. Hoewel het natuurlijk allemaal vreselijk is.
Er zijn mensen die zo weinig te zeggen hebben dat ze daar een beroep van hebben gemaakt. En hun werkzaamheden bestaan eruit om - koste wat het wil - aan het woord te blijven. Door hun ratel geen ogenblik te houden, hopen ze de schijn te wekken van een rijke gedachtenwereld. ‘Zulke mensen’ zijn zielzorgers, vormingswerkers, cultuurfilosofen, vrouwen, tienderangspoëten of leden van de Tweede Kamer. Zo iemand is pater J. van Kilsdonk sj. In het weekblad De Tijd ging hij in op de vraag ‘wat homoseksualiteit nu eigenlijk betekent in ons huidig besef’. Had de pater zich nu maar gebogen over de vraag wat wel | |
[pagina 36]
| |
‘ons huidig besef’ voorstelt, die vaagheden lijken me zijn favoriet terrein, maar wat moeten we aan met 's paters uitleg van de ‘betekenis’ van homoseksualiteit, al of niet in een huidig besef? We zijn toch ook niet geïnteresseerd in de verhandeling van een blinde over de regenboog? Maar 't zij zo. We lezen met alle eerbied die we aan een pater sj zijn verschuldigd verder, en we vernemen dat de pater pal achter de homoseksuelen staat. Hij staat niet alleen pal achter ze, hij is er ook vierkant vóór. Hij is met z'n welwillendheid zó verguld, dat hij ze ‘de homofiele mens’ noemt. ‘Ikzelf (60) was al 28 jaar en zeer geoefend in bespiegelingen over de Heilige Drieëenheid, ja reeds dienstdoend priester te Amsterdam,’ zo schrijft de pater, ‘toen ik voor het eerst met eigen ogen een homofiele mens aantrof die zelf vanuit een pijnlijke noodsituatie een ogenblikje pastorele troost zocht.’ Je zal dat op je 28ste met eigen ogen aantreffen! Daar heeft Paulus het mooi voor het nakijken - want: ‘Paulus, en de enkele andere oudtestamentische woorden in dit genre hebben iets heel anders op het oog dan wij nu verstaan onder homofilie.’ Het oog van Paulus was dus aanzienlijk minder gezegend dan dat van de pater sj: ‘De Bijbel, de joodse traditie,’ zo vervolgt de laatste, ‘raakt de homoseksuele mens niet omdat hij hem eenvoudigweg niet op het oog heeft.’ Alweer dat oog! Ditmaal is het de traditie die iets op het oog heeft, terwijl het in de regel daarvoor nog Paulus ‘en enkele andere woorden’ waren, die samen iets op het oog hadden. 't Zijn merkwaardige staaltjes van acrobatiek. De pater is sterk in 't jongleren: hij spreekt over een élan tot verbondenheid dat sommigen van ons als een spontaan gegeven voelen oprijzen in hun zeer persoonlijke zelfbeleving (ik citeer!), en | |
[pagina 37]
| |
over het thema van de menselijke tweezaamheid (ik citeer!) en over (ik citeer waarachtig!) de homofiele vriendschap als een eeuwig revolutiemodel. ‘Maar wel,’ zo deelt de acrobatische pater mee, ‘staan mijn ogen en oren stijf van de verwondering dat wij in onze maatschappij niet veel méér mensen met homofiele blikrichting aantreffen bij wie we de neurosen en de verwonderingen [bedoeld zal zijn: verwondingen, gk] van hun gezicht kunnen aflikken.’ Nu, dit is niet mis. Gaarne zou ik zien - met eigen ogen! - hoe de pater 't klaarspeelde om met stijve ogen iemand de neurosen van zijn gezicht te likken. Wat hééft die man met ons kijkorgaan? Een gekleurde relatie, dunkt me. Hij babbelt maar, en je begrijpt er niets van. Er staan zoveel kromme frasen in zijn pleidooi dat je er, als je er overheen moet lezen, een ijselijk scheve nek van krijgt, nagenoeg als iemand die te lang in het gezelschap van Medusa heeft verkeerd. Zie dit: ‘...het overkwam mij als een keerpunt in het pastoraat [...] dat mijn ogen [ik kan 't niet helpen! gk] voor het eerst een homofiele mens ontdekten die gelukkig was, of eigenlijk een tweetal mensen.’ En dit: ‘Men ziet eigenlijk heel weinig trouwe vrienden, tenzij men zelf zo'n vriendenpaar is. Ze springen ook niet in het oog.’ Deze oogspringerij, ik kan het weer niet helpen! 't Gaat er me om, dat er in 't hele stuk van de pater sj niet één zin deugt. Je ziet eigenlijk heel weinig deugdelijke paters, tenzij men zelf zo'n paterpaar is. 't Spreekt dus vanzelf, ja, het is 't bewijs ervoor, dat ook de ideeën van de pater niet deugen. Ikzelf (34) ben al 34 jaar en zeer geoefend in bespiegelingen over de homofilie, ja dienstdoend homofiel te Amsterdam en | |
[pagina 38]
| |
ik voel me door de pater pijnlijk beledigd. Taalkundig, allereerst. Maar ook zedekundig. Ik weet niets van ‘de speelsheid van jongen met jongen’ of ‘de speelsheid van de sex’. Hier is een wattenfabrikant aan het woord over stalen springveren. De roes van de oorlog, de schoonheid van het geweld, de speelsheid van de sex. De pater is er anderwerf zó verguld mee dat hij op ‘sex’ niets tegen heeft, dat hij 't ‘speels’ noemt. Hij noemt mij, Gerrit Komrij, de ‘homofiele mens’, zonder dat ik 'm er om heb gevraagd. Ik ben zijn mens niet. Ik heb tóch al wat tegen dat voortdurende gehomoviel. Je gaat met een kerel naar bed. Met een homoviel zit je op een flatje in Mijdrecht. Je kan best een stomme flikker zijn. Als homoviel ga je op tijd naar kantoor, met je teckel aan een touwtje. Homofiel: 't woord alleen al is steriel, ja... paterachtig. Maar de heer Van Kilsdonk maakt 't bonter: hij schrijft over jongens die op 'n studentensociëteit met elkaar dansen (hij doet of een ‘andersdenkende’ hem 't verhaal vertelt, maar dat is 'n list uit het arsenaal van al de kanselpredikers die niets te vertellen hebben maar geen stilte mogen laten vallen): ‘Wat een ontspannen gezicht, wat een vrijheid, voor het éérst zijn ze zichzelf. Ik heb het gevoel dat ik iets goddelijks, ja God in hun ogen zie.’ Wat is dat nu weer voor oogziekte? Kijk, alles kan ik hebben. Ik wil desnoods homoviel zijn tot in lengte der dagen. Ik laat me met eindeloos geduld door een pater linguïstisch maltraiteren. Maar ik vertik het om te worden aangezien voor 'n oftalmologische rariteit. Ik kijk gewoon recht uit m'n doppen. |
|