Het boze oog
(1991)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
[pagina 140]
| |
Kampen is onttroond. Ridderkerk is kampioen. Kampen had tot op heden de eer de domste stad van Nederland te zijn. De staaltjes van stupiditeit die de Kampenaren door de eeuwen heen aan de dag legden zijn legendarisch geworden: kamperuien, kamperstreken. Ze waren zó dom, onze Kampenaren, dat ze hun naam aan een heel genre gaven. Een inwoner van Kampen ving eens in de IJssel een grote steur. Het was een mooie, blinkende, eetlustverwekkende steur, en het scheen de Kampenaar toe dat deze vis een uitmuntend geschenk zou zijn voor de verjaardag van een hooggeplaatst heer, bij wie hij in het gevlei wilde komen. Maar dat feest lag nog ver in het verschiet, het duurde nog zeker een maand of drie... Onze Kampenaar vond er iets op: hij gooide de steur weer in het water, maar met een belletje om, zodat hij hem later weer gemakkelijk zou kunnen vangen. Slimheid was in Kampen aan geen stand gebonden; ook de hooggeplaatste heren zelf waren zonder uitzondering snugger. Het viel de burgemeester en wethouders op dat het in de raadszaal 's winters steeds zo warm was. De hitte uit de haard maakte hun hoofden vuurrood en hun voeten verschroeiden bijna door de vlammen. Er werd een vergadering over de kwestie belegd, en na lang beraad kwam men tot een wijze beslissing. De gemeentetimmerman en de gemeentemetsellieden zouden worden ontboden om de schoorsteenmantel enkele meters achteruit te zetten. Er werd gebroken en verbouwd, het daverde in het raadhuis van de mokerslagen, de troffels scheerden blijmoedig door de lucht, heel het Kamper bouwgilde danste een grote reidans, dit alles opdat de raadslieden voortaan zonder zweetdruppels voor zijn belangen zouden kunnen opkomen. In elke andere gemeente had men de stoelen enkele meters naar achteren geschoven. Alleen de Kampenaren waren wijzer. Tot op heden. Want heden is Ridderkerk het nieuwe Kampen. Wat lees ik vanmorgen in de krant? ‘Elf nieuwbouwwoningen in de wijk Drievliet in Ridderkerk moeten alweer tegen de grond, terwijl de dakspanten er al op waren gelegd. De reden is dat het blok woningen aan één kant vier meter te ver naar voren staat. Daar staan ze een busbaan in de weg die straks moet worden aangelegd. b en w van Ridderkerk hebben intussen opdracht gegeven de woningen af te breken en op de juiste plaats neer te zetten. Ze zijn tevens bezig de schade te verhalen die tussen een half miljoen en een miljoen gulden zou bedragen.’ In Kampen had men voor twaalfhonderdvijftig gulden de busbaan omgelegd, maar ach, Kampen is nu eenmaal teruggevallen in het grauwe peloton van de verstandigen. De Ridderkerkers zijn de nieuwe kampioenen. De burgemeester en de wethouders van Ridderkerk zijn volop gezalfd met eersterangs domheidsolie. We zullen voortaan moeten spreken van ridderkerkeruien en ridderkerkerstreken. De Nederlandse visstand, de steuren voorop, is reeds met grote snelheid richting Ridderkerk vertrokken. Nu b en w van Ridderkerk toch het licht hebben gezien, kunnen ze ook best van mij een raad aannemen. Ik stel ze voor hun huizen voortaan in de vorm van grote schoenen te bouwen. Als zich dan een busbaan niet aan de voorschriften wenst te houden, kunnen de huizen uit zichzelf een paar stappen vooruit of achteruit doen. Zelfs een Ridderkerker zal begrijpen dat dit in zo'n geval op de kosten scheelt. | |
[pagina 141]
| |
Prototypen van toekomstige Ridderkerkse woningen (Foto's uit Ch. Jencks, Bizarre architecture en van het Indiaas ministerie van voorlichting)
| |
[pagina 142]
| |
Een stad als Amsterdam, gebouwd op rotte palen en bestuurlijk drijfzand, schuift nu eens in deze richting, dan weer in die, niet geheel ongelijk aan een spiegelei in een pan. Aangezien de wethouders en de gemeenteraadsleden er tot de onbekwame stoethaspels behoren die je alleen nog maar een staart hoeft op te plakken om ze op volmaakte ezels te laten lijken, gebeurt er in die stad alleen door druk van buitenaf iets. Met zoveel vlieggewichten en ijlhoofden in het bestuur krijgt degene die het hardst aan ze rukt en trekt nog het meest gedaan. Vandaar die staat van volstrekte rechteloosheid, waarbij nu eens de politie met dolzinnige overmacht inhakt op een groep niets-vermoedende krakers en dan weer een groep die-hards uit het kraakwezen maandenlang een hele buurt de stuipen op het lijf mag jagen terwijl ze ook in andere buurten nog een huis of drie, vier onder controle houdt. Het is duidelijk wie bij deze situatie het meest garen spint: niet de politie, niet de krakers, maar de speculanten en de projectontwikkelaars die allang een methode hebben gevonden het bestuurlijke spiegelei van Amsterdam zo op en neer in de pan te wippen dat het grootste deel van de dooier aan hun kant ligt. Ze zijn er, bij gebrek aan beleid, langzaam maar zeker in geslaagd de krakers net zo af te richten als de herdershonden van de mobiele eenheid. De krakers weten het alleen nog niet, de sukkels. Als er op een bestuur geen staat te maken valt, waar is een bestuur dan nog goed voor? Waarom al dat gespartel in de pan? Het is bovendien een geval van broodroof. De wethou-
De Krammerstraat, Amsterdam-Zuid
| |
[pagina 143]
| |
ders en gemeenteraadsleden van Amsterdam schieten onder de duiven van de kunstenaars. Het is de taak van de kunstenaars om te ontregelen en paniek te zaaien, en niet van het stadsbestuur. Wat zullen we nu hebben? In een bestuur moet lijn zitten, braafheid en rust. Sneller dan de kunstenaars ooit konden dromen heeft dit bestuur van Amsterdam een surrealistische stad gemaakt. Dat werkt door tot in het kleine. Omdat de invaliden van de Apollobuurt op zekere dag een stevige ruk aan de steelpan gaven, zijn er in de straten rondom de Churchill-laan ijlings honderden parkeerplaatsen voor invaliden ingesteld, terwijl er in andere wijken nauwelijks één te vinden is. Zo komt het dat de niet-invaliden van de Apollobuurt hun auto's alleen nog kunnen parkeren in de Pijp, omdat ze vanuit de huizen in hun eigen wijk in de gaten worden gehouden door een handjevol mankepoten wier enige levensgeluk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat is gelegen in het driftig tikken tegen de vensterruit zodra een hun toegewezen plaats in beslag dreigt te worden genomen door een onverlaat die de brutaliteit heeft niets te mankeren, terwijl de honderden, meestal minder bedeelde invaliden van de Pijp hun aangepaste auto's alleen kwijtraken in de Apollobuurt, waarna ze strompelend de twee kilometer lange tocht naar huis moeten aanvaarden. Nog even en we krijgen zes operagebouwen in de Pijp en twee sporthallen op de Zuiderbegraafplaats. Kan het nieuwe stadhuis niet onder het IJ?
Govert Flinckstraat, de Pijp
| |
[pagina 144]
| |
‘Het imposante grafmonument van Oscar Carré op de begraafplaats Zorgvlied blijft inzet van een juridische strijd tussen de gemeenten Amsterdam en Amstelveen,’ lees ik in Het Parool. ‘Op verzoek van nabestaanden van de grondlegger van het Carré-gebouw heeft Amsterdam het monument, dat veel weg heeft van een graftombe, op de monumentenlijst laten zetten. De begraafplaats Zorgvlied ligt in Amsterdam, maar is eigendom van Amstelveen. Een ingewikkelde constructie, die is ontstaan doordat dit deel van Amsterdam vroeger tot Amstelveens grondgebied behoorde. Op 26 augustus 1891 werd het monument opgericht en in 1974 vervielen de grafrechten, zodat Amstelveen het monument mocht opruimen. Nabestaanden ging dat echter te ver en ze ondernamen actie, maar waren niet bereid de duizenden guldens op tafel te leggen die het opknappen zou kosten. Toch kwam het op de lijst van beschermde monumenten terecht. Amstelveen voelt er niets voor om er gemeenschapsgelden aan te wagen en daarom heeft men beroep aangetekend tegen de plaatsing op de monumentenlijst. Argumenten zijn de slechte staat waarin het verkeert, het feit dat het op een plaats staat waar weinig mensen komen en dat het geen architectonische of anderszins artistieke waarde heeft.’ Tot zover het bericht in Het Parool. Amstelveners zijn, zoals bekend, een door en door kunstzinnig volkje. Ze weten alles van artistieke waarden. Als een première in de Amstelveense schouwburg aanslaat kan het nergens meer mis gaan. Dat is in de theaterwereld een wet. In Amstelveen begint de victorie. Als ze dáár Paul van Vliet niet lusten, is Paul van Vliet oneetbaar geworden. Maar natuurlijk lusten ze er Paul van Vliet. Hij viert bij de Amstelveners zijn grootste triomfen, anders had u nooit van hem ge-
Père Lachaise, Parijs
| |
[pagina 145]
| |
hoord. Hun schouwburg is uitverkocht als Caroline Kaart er haar Schotse volkswijsjes komt zingen. Ja, beschaving is het wezenskenmerk van de Amstelveners. Behalve als het ze geld kost. Dan zijn ze ineens niet thuis. Zowel wat artistieke als anderszins kruideniersachtige waarden betreft neemt Amstelveen de positite in van doorsnee-gemeente van Nederland. Het is het gemiddelde dorp bij uitstek. Dat is óók een wet. Het is proper, welvarend en met een dun laagje beschaving, slechts bestemd voor de buitenwereld, gefineerd. De Amstelvener mag graag een veertiendaagse culturele rondreis door Klein-Azië maken, maar ziet liever geen stinkende gastarbeiders in zijn buurt. Hij vindt vijfentachtig gulden voor een ‘verrukkelijk exotische’ Cambodjaanse mierenschotel ‘echt niet duur’, maar een rijksdaalder voor een Cambodjaanse vluchteling ‘weggegooid geld’. Hij verveelt zijn kennissen het graf in met zijn dia-vertoningen van uitstapjes naar Père Lachaise (‘een hele stad met graven, stel je voor!’), maar een schaars voorbeeld van funeraire architectuur, een klein stukje Père Lachaise in de buurt dat hij zélf moet opknappen is een sta-in-de-weg. Daar valt geen eer aan te behalen. Hij brengt zijn centen liever naar Parijs. Dat staat veel beter voor de buren. In zijn dubbelhartige verblinding heeft hij niet eens door dat de redenen die hij aandraagt om het graf van Oscar Carré met de grond gelijk te maken ook de suggestie inhouden heel Amstelveen af te breken. Ik geef toe, het dorp verkeert niet in een slechte staat, maar de argumenten dat het op een plaats staat waar weinig mensen komen en dat het geen architectonische of anderszins artistieke waarde heeft, moeten ruimschoots voldoende zijn. Het is maar een voorstel.
Zorgvlied, Amstelveen
| |
[pagina 146]
| |
Om de tien jaar duikt er wel weer een grappenmaker op die het Witte Boek heeft uitgevonden. Het Witte Boek bevat louter blanco pagina's, het is een ingenaaid of gebonden Niets. En de praatjes waarmee deze leegheid aan de man wordt gebracht verschillen van periode tot periode. In de jaren vijftig werd de toen al oeroude grap gepresenteerd als het abstracte boek in optima forma, als typografische nulkunst. In de jaren zestig werd het door de destijds fungerende uitvinder gebracht als een ludiek en provocerend geheel. En zie: ook in de jaren zeventig kwam er weer iemand aandraven met dit gloednieuwe schokeffect. Maar ditmaal waren de bladzijden leeg om de kopers tot zelfwerkzaamheid te stimuleren, het was waarachtig - hoe diep kan iemand zinken! - een geval van democratie geworden: iedereen maakte er zijn eigen boek mee. Het Lege Boek, of het nu een genummerd en gesigneerd voorbeeld van minimal art was of niet meer dan een kladblok met een subsidiabel aureool, was onveranderlijk duurder dan een boek vol kleurenplaten en echte mensenletters. De experimentele durfal, de dekselse provo, de verspreider van het creatieve virus bleek in alle gevallen ook een uitstekend zakenman. Waar schijndurf en geld tezamen vloeien, daar rijst de architect van ver. De architect van het Witte Bouwwerk, de bouwer van het Niets in de jaren zeventig heet F. van Klingeren. Hij leverde het ‘idee’ voor het in 1973 geopende ‘multifunctionele dienstencentrum’ 't Karregat in Eindhoven. 't Karregat, een miljoenenproject, was eigenlijk alleen maar één grote open ruimte, lucht met een dak erop. In die ruimte zouden. ‘relaties’ moeten ontstaan: de bakker zou in de school lesgeven over brood, de leraar kon bij de kruidenier een educatief levensmiddel lenen, het café diende als wachtkamer voor de dokter, de carnavalsvereniging oefende in de peuterspeel-
't Karregat, architect Frans van Klingeren
| |
[pagina 147]
| |
zaal. ‘Ik heb het gebouw,’ zei Van Klingeren, ‘aangeleverd als een soort boormachine: iedereen kan er naar willekeur het hulpstuk opzetten dat hij nodig heeft. Het is een woonkamer die uitnodigt tot participatie en menselijkheid.’ Ontklontering heette dat. Mijn god, sta me bij, ontklontering. Het is een woord dat slechts de dringende behoefte bij me oproept aan vlugzout en cognac, maar goed, ontklontering. Alles ging mis sedert 1973. De peuters stalen de kadetjeskast van de bakker leeg, de dokter noteerde als hartslag van zijn patiënten het dreunen van de carnavalsmuziek, de café-bezoekers urineerden 's avonds tussen de schoolbanken, de leerlingen raakten nerveus en de leraren overspannen. Het stoffelijk gedeelte van Van Klingerens witte architectuur, het dak op pijlers, lekte en het onstoffelijke gedeelte, het Niets eronder, bleek stoffig. De carnavalsvereniging ging zich De Stofhappers noemen. In 1981 werden er voor zes miljoen gulden muren en afscheidingswanden onder het dak geplaatst. Zes miljoen gulden extra kostte het, acht jaar, veertig ingestorte leerkrachten, een waanzinnige bakker en zeshonderd toekomstige lijders aan 't Karregat-syndroom om van deze architect af te raken. Maar Van Klingeren denkt er heel anders over: ‘Deze verbouw toont aan dat de behoudende krachten in de samenleving sterker zijn dan de naar verandering strevende individuen.’ Zo weet hij zijn architectuurloze architectuur te vullen met de praatjes van vandaag die morgen al weer de praatjes van eergisteren zijn. ‘Iedere wijk zou eigenlijk zo'n centrum moeten hebben,’ moppert Van Klingeren nog na. Ik zou ‘iedere wijk’ er op attent willen maken dat er al van oudsher een voortreffelijk multifunctioneel centrum bestaat waarin iedereen ‘zijn eigen activiteiten kan invullen’ onder één democratisch dak: de klaverweide onder de open hemel.
't Karregat, architect onbekend
|
|