Het boze oog
(1991)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
[pagina 56]
| |
Je zou toch zeggen dat Amsterdam er bij gebaat is wanneer een hoge ambtenaar van Stadsontwikkeling, die bovendien de grote motor achter de aanleg van de metro was, ook zelf ondergronds gaat, maar als we de kranten mogen geloven is er juist van een onherstelbaar verlies sprake. Ik bedoel hier het overlijden van ir. Anton de Gier, planoloog en directeur van de dienst Ruimtelijke Ordening. Over de doden niets dan goeds, tenminste zolang ze nog leven, maar nu De Gier al enkele weken zélf ruimtelijk is geordend, wil ik u toch nog even deelgenoot maken van mijn verbazing over het grote aantal lovende necrologieën dat er in de week na zijn dood in de kranten verscheen. Ze waren zonder uitzondering afkomstig van mede-regenten. Er bestaat geen walgelijker schouwspel dan regenten die regenten prijzen, het is ermee als met literaire critici die de produkten van hun vrienden en van de vrienden van hun vrienden aanbevelen, het is ermee als met filmcritici die een rolprent bejubelen waarvan hun verloofde het scenario heeft gestencild, het stinkt en het is rot. Het is een ranzig wereldje van mensen die het middelmatige tot iets groots verklaren om er ook zelf een beetje groter door te lijken. Argwaan is hier geboden. Bij de dood van regent De Gier doken ze uit alle hoeken op, de regenten. Han Lammers, landdrost van de IJssel-meerpolders, prees De Giers ‘rijkdom aan eigen ideeën’ en verklaarde: ‘Het (sic!) was in mijn ogen een van de knapste ambtenaren die Amsterdam had (...). De hele opvatting over het koppelen van de buitenwijken op de binnenstad met
Cornelis Lelylaan
| |
[pagina 57]
| |
een bepaald stelsel van openbaar vervoer, dat was aan zijn denkwerk te danken.’ Tien jaar lang waren de eerste bewoners van de Bijlmer zes uur liftend onderweg om de dichtstbijzijnde wasserette te bereiken, drie uur heen en drie uur terug. Thans zijn de honderdduizenden bewoners aangewezen op een onbewegwijzerd jaagpad met haarspeldbochten en een tochtige metro die nog het meest wegheeft van de oprit naar Sobibor. Maar Lammers prijst De Gier. En drs. R. de Wit, commissaris van de koningin in Noord-Holland, prijst De Gier. ‘Hij durfde voor zijn eigen mening uit te komen.’ Nu, dát is zeker iets bijzonders voor een ambtenaar. Dat is ongeveer even schokkend en prijzenswaardig als het hebben van ‘eigen’ ideeën. En dr. Ivo Samkalden, oud-burgemeester van Amsterdam, prijst De Gier. ‘Op het stadsontwikkelingswerk heeft hij een sterk en voor een deel gelukkig onuitwisbaar stempel gedrukt.’ De Gier drukte dat onuitwisbare stempel, uit hoofde van zijn functies, op de Bijlmermeer en op de metro-aanleg. Op de Schipholspoorlijn, op Buitenveldert. Dat ze er uitzien zoals ze er uitzien, het is voor een deel zijn denkwerk geweest. Onuitwisbaar is het zeker. Maar ‘gelukkig’ onuitwisbaar? Een half pond in olifantenreuzel gebakken raapsteel, een door mijn oudoom gefiguurzaagde Mechelse kast, een bultige pul bij de vuilnis gevonden, een snotlamp van drieëntwintig cent, ik acht ze stuk voor stuk waardevoller dan al de resultaten van het denkwerk van De Gier.
Overdekte straat in de Bijlmer
| |
[pagina 58]
| |
De Merkelbachprijs voor architectuur werd toegekend aan de architecten B.A.J. Spängberg en P.H. van Rhijn. In de jury zaten vier architecten, van wie er drie deze prijs al eens zélf in ontvangst hadden genomen. Wat bekronen architecten als ze onder elkaar zijn? Iets echt architecturaals natuurlijk. Iets wat alleen een architect kan waarderen. Een architectuur voor architecten. De Amsterdamse metro. Wat zegt u? Versta ik het goed? Ja, u hebt het goed verstaan. De metro van Amsterdam. De metro heeft de prijs. Maar de metro, dat zijn toch die malle wachthuisjes, die schriele bushaltes van ondefinieerbare kleur, vloekend met de grond waarop, de lucht waaronder, de straat waarachter en de huizen waartegen ze staan, de agressie oproepend van elke viltstift die toevallig voorbijzweeft? Dat zijn toch die roltrappen die naar tochtige catacomben leiden, met overal dode hoeken en balustrades van zwaarlijvige orgelpijpen? Dat zijn toch die naargeestige schuilkelders met hun nachtmerrie van oranje afvalbakken, oranje noodremmen, oranje informatieborden, oranje-met-gele stempelautomaten en idem-dito kaartjesdito's? Die betonnen ruimten waar tussen imitatie-Griekse zuilen, ook al zo apoplectisch van aard, blauwe borden hangen boven granieten zitgebeurens? Dat zijn toch die trappehuizen en perrons met hun muren vol ge- | |
[pagina 59]
| |
le fantasieën à la het nagekomen nestkuiken van Bart van der Leck? Muren die ook al weer van elke viltstift een magneetnaald maken? Precies. Dat is de metro. Die blokken, die pilaartjes, die polkadotten, die Tomadoen Brabantiakleuren, die kolommen: het is de metro. Die labyrintachtige grafkelder: het is de metro. Die Jordaan-operette van oranje en gele vlakken en vlekken, met hier en daar wat blauw ertussen: het is de metro. Bekroond. Door architecten. Voor architecten. Spängberg is de naam. De naam is Van Rhijn. Ze speelden met Lego en kregen een prijs. De metro is een toonbeeld van innerlijke vrijheid, vindt de jury. Hoor ik het goed? Ja, u hoort het goed. De metro getuigt van in-ner-lij-ke vrij-heid. De innerlijke vrijheid van Spängberg en Van Rhijn. Moet direct bekroond. Innerlijke vrijheid is het hoogste architectengoed. De architect onderscheidt zich immers van zijn medemens door zijn innerlijke vrijheid. Wat zou een architect zich bekommeren om het publiek? Waarom zou hij metropassagiers van dienst zijn? Dat vee kruipt vanzelf wel in de wagens. Een architect bouwt enkel voor architecten. Hij vertolkt zijn innerlijke vrijheid in oranje en geel, met hier en daar wat blauw ertussen. Zijn innerlijke vrijheid heeft het uiterlijk van een schuilkelder. | |
[pagina 60]
| |
Dat spelen met Lego niet alleen fijn maar ook bekronenswaard is, bewijst deze toekenning van de Merkelbachprijs voor architectuur aan de heren Spängberg en Van Rhijn, de ineenknutselaars, de opstapelbaasjes, de blokkenschuivers, de kleurenpeuters van de Amsterdamse metro, dat tochtigste hol aller holen. Functioneel is de metro zeker. Ze bereidt de reiziger, op weg naar de Bijlmermeer, volmaakt voor op de hel die hem te wachten staat. De metro brengt hem als het ware alvast in de stemming. De metro is een soort aperitief bij het hoofdgerecht van schimmel en vitriool. En als de reiziger toevallig uit de Bijlmermeer terugkeert, is ze een effectieve braakpoeder. De architecten die in de jury zaten hieven evenwel een lied aan voor Spängberg en Van Rhijn. Een hymne. Wat architecten bouwen is al erg, maar als ze hun mond opendoen wordt het nog erger. Luister naar hun metro-ballade. ‘De stations en viaducten van de metro kenmerken zich door een juiste en functionele dosering van details, meubilair en kleur. Er is een goede balans gevonden tussen aandachttrekkers en kaalheid.’ Als twee vliegen op een kale kop, denk je dan. Bijna vanzelf, nietwaar? De lofzang gaat verder. ‘De vormgevers zijn erin geslaagd een zodanige “gewoonheid” in opzet en detaillering tot uiting te brengen dat, als gevolg daarvan, een rit met de metro een vanzelfsprekende zaak wordt. De mogelijke desoriëntatie wordt met architectonische middelen bestreden.’ | |
[pagina 61]
| |
Een viaduct dat zich kenmerkt door een functionele dosering van meubilair, gewoonheid die in detaillering tot uiting wordt gebracht, een desoriëntatie die geheel en al architectonisch wordt bestreden nadat ze eerst ‘mogelijk’ was (ook architectonisch?): hier neuzelen vakbroeders in geheimtaal. ‘Saaiheid of zelfs onmenselijkheid’ wordt vermeden door - alweer! - kleur, meubilair en detaillering, zo rapsodiëren de sekteleden. Zelfs onmenselijkheid! Alsof een architect eigenlijk zo diep niet hoort te zinken dat hij onmenselijkheid vermijdt. ‘In de Amsterdamse metro is de veelheid van eigenschappen en kenmerken vanuit een gevoelig maar realistisch mensbeeld gerangschikt en vormgegeven.’ Gladiolen aller landen, verenigt u! Waarlijk, het is alleen architecten vergund een ‘innerlijke vrijheid’ te bezitten en een veelheid van kenmerken te rangschikken vanuit een mensbeeld. De metro vormt dan ook, volgens de jury, ‘een architectuur, die niet gekoloniseerd wordt door andere disciplines, hetzij sociale, literaire, historische of van welke aard dan ook.’ Nee, steljevoor. Gekoloniseerd te worden. Doorwelke-aarddanook. Goeiegenade. Spängberg en Van Rhijn lieten alle onbenulligheden van welke aard dan ook achter zich en stapten regelrecht vanuit hun mensbeeld in de Lego-doos. Daarom: heil de jury! Ze bekroonden de pure architectuur, slechts gekoloniseerd door zelfoverschatting en de fraseologie van de onmenselijkheid. |
|