Geur van geestelijcke specerijen, uytgebreyt in eenige stichtelijcke rym-wercken, over verscheyde stoffe
(ca. 1690)–Frans Hoefnagel, Barent Pietersz. Kompas– AuteursrechtvrijStemme: Treurt edel Huys Nassouw: Of, Nadien uw' Goddelijckheydt, &c.1. O Jesus! liefste Heer!
Mijn hert begeert soo seer
Gestadigh u te minnen,
Druck dan mijn lieve vriendt,
Uw' liefde in mijn sinne,
Uyt liefd' en onverdient.
2. O mijn Emanuel!
Dat ick u hierom quel,
Geschiedt door groot begeeren.
Mijn Ziele is gewondt,
En is schier niet te keeren,
Tot dat sy kust uw' mondt.
3. Wel dan, mijn waerde vrient,
Mach dit my zijn verlient?
Mach my dees troost gebeuren?
Ick sal soo lustigh Heer!
Vrolijck, en sonder treuren,
Dit roemen, tot uw eer.
4. Druck dan uw zegel neer,
Mijn alderwaerste Heer!
Op mijn begeerigh herte.
Mijn alderliefste lief!
Versoet doch mijn smerte,
Door eenen Minne-brief.
| |
[pagina 71]
| |
5. O Liefde van Godts liefd',
Uw' liefd' in 't herte griefd,
En druckse in mijn sinnen,
O Lam! voor Godes Throon,
Mocht ick dees' schat gewinne,
Gewis ick had de Kroon.
6. Ghy dan mijn Bruydegom,
Mijn alderliefste, kom,
En wilt mijn hert bestralen,
Laet uyt uw' Hemel-sael,
Uw' gloedt en vlamme dalen,
Ey doe my dit onthael.
7. Och dat uw' liefde quam!
En settent in de vlam,
En deed het lustigh branden.
Wat eertijdts kout en stijf,
Te traegh, te slap van handen,
Seer weynigh hadt om 't lijf.
8. Dit soud', soo wel van smaeck
My wesen, 't grootst vermaeck,
Ick sou 't niet anders wenschen,
Als reyne liefd' in 't hert,
Kreegh ick dit, nietigh Mensche,
Ick was bevrijdt van smert.
9. Dus roep ick voort, en voort,
Mijn alderliefste hoort!
Wilt my uw' liefd' toevoegen:
Mijn seer begeerigh hert
Heeft anders geen genoegen,
Maer blijft vast in de smert.
10. Mijn Jesus! mach het zijn,
Verhoor de beden mijn,
Sie aen mijn innigh suchten.
Blijft staen, en nu verschijnt,
En wilt niet langer vluchten,
Eer dat mijn hoop verdwijnt.
11. Tree toe, geef my de handt,
Uw geest tot onderpandt,
| |
[pagina 72]
| |
Mijn vriendt laet my u kussen:
Laet ick mijn herts begeer
Door liefd' met u eens blussen,
Mijn uytverkooren Heer!
12. Och! mocht dat eens geschien,
Hoe souw mijn hert opvlien!
Hoe soud het staen te loncken?
't Sou zijn als in de brandt,
In vuur, in vlam, in voncken,
Uytsiend' na 't Vaderlandt.
13. Dus singh ick voor het slot,
Mijn vrient, mijn Heer, mijn Godt,
Ey wilt mijn bee verhooren,
Uw' liefd' in 't herte prent:
Laet ick niet gaen verlooren,
Tot aen mijn levens endt.
Behoedt uw' Ziele. |
|