Ellert en Brammert. Een reuzenclaim van een 'Drents' roversverhaal
(2008)–Ruben Koman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Aan mijn lieve ‘Drentse’ Jorieke... ‘In die tijd waren er reuzen op aarde. In de ogen van de mensen waren het beroemdheden, mannen van naam, geweldenaars!’ | |
[pagina 7]
| |
VoorwoordDe sage van Ellert en Brammert heeft tot de verbeelding van vele literatoren gesproken. De sage werd niet alleen onderwerp van verhalenbundels, maar er werd zelfs een openluchtspel en een hoorspel aan gewijd. Geen wonder dus dat menig onderwijzer dit Drentse verhaal aan zijn leerlingen heeft verteld. Vooral in de jaren dertig van de vorige eeuw toen de volkskunde zich kon verheugen op een grote populariteit hebben typische Drentse vertellers volksverhalen onder de aandacht van een groot publiek gebracht. Van hen werd vooral de uit Borger afkomstige schrijfster J.H. Bergmans-Beins (1879-1948) erg populair. De sage was door zijn populariteit niet alleen een inspiratiebron, maar heeft ook jarenlang in de Olde Lantschap de gemoederen druk bezig gehouden. In beschouwingen en besprekingen van het werk van Drentse schrijvers werd namelijk een afwijkende of eigenzinnige interpretatie van het Ellert-en-Brammertverhaal dikwijls sterk bekritiseerd. Een zelfbenoemd expert in de Ellert-en-Brammert-kunde was de Drentse onderwijzer en folklorist Jan Jantinus Uilenberg (1881-1962). Hij kon fel van leer trekken wanneer zijns inziens de authenticiteit van dit Drentse volksverhaal in het gedrang kwam. Zeven jaar nadat het landspel Marieken van Orvelterveen was opgevoerd, kreeg het stuk nog kritiek van J.J. Uilenberg. Hij was van mening dat het spel in 1930 weliswaar verdienstelijk ten tonele gebracht was, maar dat de inhoud afweek van de ‘oorspronkelijke’ overlevering. Als plaats van handeling was het allang niet meer bestaande Orvelterveen gekozen in plaats van Westdorp in de gemeente Borger. Volgens Uilenberg kwam deze plaats al voor in diverse oudere versies van het verhaal. Omwille van de ‘historische’ juistheid had Westdorp deze status moeten behouden, aldus de criticus.Ga naar eindnoot1
Het volksverhaal van Ellert en Brammert kende Uilenberg al uit zijn kinderjaren. Ook zijn vader Jan Uilenberg (1840-1930), die eveneens onderwijzer was, had het al op zijn wijze naverteld. Deze versie was verwerkt in De Sleener toren, seniors bijdrage aan de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1883.Ga naar eindnoot2 Junior publiceerde het verhaal in het maandblad Drente van april 1937, | |
[pagina 8]
| |
onder het motto waaruit hij later zou putten voor de naamgeving van zijn tweede bundel: ‘O, kon ik nog eens hooren,/Dat lied in 't schemeruur!/En vaders schoon vertelsel/Bij 't vroolijk knappend vuur!’ In De legende van Ellert en Brammert gaf de auteur - naar zijn mening - de oorspronkelijke versie van het volksverhaal zoals hij het als kind gehoord had. Dit houdt onder andere in, dat Ellert en Brammert geen reuzen, maar rovers zijn en dat de plaats van handeling niet Orvelterveen, maar Westdorp (gemeente Borger) is. Daarbij moet nog worden opgemerkt dat Uilenbergs betiteling ‘legende’ uiteraard niet zo gelukkig gekozen is; hij had in dit verband beter ‘sage’ of ‘volksverhaal’ kunnen schrijven. Deze vermeende reconstructie werd door Tj.W.R. de Haan na de oorlog ‘de mooiste weergave van Ellert-en-Brammert (...) die er tot nu toe bestaat’ genoemd. Deze tekende daarbij aan: ‘(...) al is zij bepaald geen regelrecht volksverhaal, doch een weloverwogen samenstel van volksmotieven, van ‘nieuwe’ volksaardigheden voorzien en op hoogtepunten met archaïserende volkstaal-poëzie vermengd.’Ga naar eindnoot3 Uilenberg had al eerder laten blijken dat hij weinig waardering had voor allerlei ‘artistieke’ interpretaties van dit aloude Drentse volksverhaal. Wij zagen dat het toneelstuk Marieken van Orvelterveen (1930) in zijn ogen geen genade kon vinden, wat hij niet onder stoelen of banken stak toen hij de inleiding schreef bij zijn versie van het verhaal in het maandblad Drente.Ga naar eindnoot4 Ook de ‘legende’ in de bundel liet hij voorafgaan door een liefdesverklaring aan een zo authentiek mogelijke inhoud, die hij bij die gelegenheid voor het nageslacht vastgelegd meende te hebben. Kort daarvoor had hij zijn stokpaardje ook op een andere plaats bereden. In de roman Dorre grond (1942) van Ben van Eysselsteijn (1898-1973) was de inhoud van het volksverhaal - naar de mening van Uilenberg - niet correct weergegeven. Hij bespeurde zelfs heiligschennis in Dorre grond, en sprak in een recensie van deze roman over ‘vervalsching van Onze oude volksche waarden’. Verder opperde hij: ‘(...) dat gehannes met onze oude volksverhalen moet ophouden! Wij protesteeren tegen het vervalschen van de ECHTE nalatenschap van 'n eenvoudig en WAAR voorgeslacht, - gevoelen zulks als HEILIGSCHENNIS | |
[pagina 9]
| |
en verzoeken in dit geval dat er onmiddellijk stappen gedaan worden, om verbreiding van dezen hemeltergenden onzin te voorkomen.’Ga naar eindnoot5
Na de oorlog verstomden de Drentse kritieken op dit volksverhaal. De sage werd een geliefd onderwerp van vertellers en folkloristen die het een plaats in hun werken gaven. De streektaalactivisten die zich in Drenthe vanaf 1953 verenigden vonden het niet meer belangrijk of bepalend voor opname in een bundel of een versie ‘authentiek’ was of niet. Zij stelden hun literatuur in dienst van de streektaalpromotie; een kritische begeleiding hoorde daar niet bij. Het is een goede zaak dat Ruben A. Koman een overzicht heeft samengesteld waarin de wording, de receptie, de variaties en de analyses van dit boeiende verhaal zijn na te gaan. Uit zijn studie wordt duidelijk dat deze sage - zo onlosmakelijk met Drenthe verbonden - nog steeds leeft en in de moderne literatuur voortdurend een aangepaste inhoud krijgt. Ook in dat opzicht blijft deze sage een culturele spiegel van zijn tijd.
H. Nijkeuter Hoofd Collecties Drents Archief en gemeentearchivaris van Assen |
|