Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||
noodig geworden doordat, na afloop van het 10-jarig staatstoezicht, de vroegere slaven in grooten getale naar den zgn. ‘kleinen landbouw’ overgingen. Nu had men dit natuurlijk van regeeringszijde als een voldongen feit kunnen aanvaarden en het als basis voor den opbouw van het oeconomische leven in de kolonie beschouwen. Dit ware de natuurlijke weg geweest om de bevolking tot welvaart te brengen en indien men dien weg had betreden zou Suriname thans de leverancier zijn van tuinproducten voor Curaçao, iets waartoe dit schaarsch bevolkte land veel geschikter is dan voor den grooten landbouw. Niemand dacht echter hier aan. De regeering concentreerde al haar aandacht op de groote ondernemingen en beschouwde den kleinen landbouw slechts als een noodzakelijk kwaad, dat arbeidskrachten onttrok aan de plantages en hoogstens nog goed genoeg was om bepaalde stapelproducten voor den groothandel te kweeken. Anderzijds bedrogen de Surinamers zich, wanneer zij dachten dat zij op hun grondjes werkelijk vooruit konden komen. De pachten die zij moeten opbrengen zijn n.l. zeer hoog. Op dit oogenblik geldt een boer die het in den kleinen landbouw tot een inkomen van f 300 per jaar kan brengen, voor een man in bonis! Laten wij eens nagaan wat den ‘pietjien boeroe's’ (kleine landbouwers) zooal ontbreekt om tot welvaart te komen. In de eerste plaats zijn zij natuurlijk sterk afhankelijk van een goede verbinding, zoowel met de stad als met de buitenwereld. Hier vinden zij reeds dadelijk op hun weg het monopolie van de Koninklijk West-Indische Maildienst, wier tarieven zoo excessief hoog zijn, dat men op Curaçao nog goedkooper de goederen uit de Vereenigde Staten of Zuid- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||
Amerika in kan voeren.Ga naar eind78) Doch ook het verkeer van den landbouw met de handelscentra in het land zelf is zeer gebrekkig. De doorloopende verbinding bestaat niet anders dan te water. Weliswaar bezit Suriname een spoorweg, maar deze gaat regelrecht naar het binnenland, hij is alleen aangelegd met het oog op de goudexploitatie, heeft geen aansluiting met het spoorwegnet van Zuid-Amerika en is van volkomen onwaarde voor de onderlinge verbinding der landbouwdorpen. Bovendien zijn in de laatste jaren de spoorwegtarieven zoo ongemotiveerd hoog opgeschroefd en de treinenloop zoo beperkt, dat b.v. Lelydorp en omstreken bijna ontvolkt werden en de kleine landbouwers hun landbouwproducten grootendeels met ossen en ezelskarren vervoeren, waarbij zij, langs den spoorweg, vaak afstanden van meer dan 40 km te voet afleggen. De verhooging der spoortarieven heeft geen andere gevolgen gehad dan een groote vermindering van het passagiersvervoer en een constante afname der bevolking in de eerste Para zône. Ieder distrikt waar kleine landbouwers wonen, lijdt op zijn beurt onder deze verkeersmoeilijkheden. In Coronië, een distrikt waar zelfs gewone landwegen ontbreken, legde de bevolking zich zonder eenige regeeringssteun toe op den verkoop van cocosnoten, een typisch product voor den kleinen landbouw. Plotseling verbood het bestuur in 1932 deze noten naar de stad te verschepen. Meer dan 25000 stuks noten bleven onverkoopbaar op de plaatselijke markt staan, terwijl er toch te Paramaribo een goede prijs voor viel te maken. Ditzelfde Coronië brengt uitstekend vee voort en zou de teelt hiervan nog gemakkelijk kunnen uitbreiden. Het eigenaardige is echter, dat men dit vee | |||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||
niet kwijt kan, terwijl toch tegelijkertijd voor Paramaribo vleesch uit Demerara (Britsch-Guyana) ingevoerd wordt. Dit komt omdat alle transport tusschen Paramaribo en Coronië over zee gaat met veel te kleine, oude en versleten booten. Groote vaartuigen moeten in Coronië minstens een paar uur uit de kust ankeren, passagiers en goederen worden met levensgevaar in volle zee overgeladen in een soort lichter, welke geroeid wordt over de breede modderbank die zich voor de kust afgezet heeft. Alleen bij hoog water kan dit kunststukje met succes gebeuren. Vervolgens moet dan nog een kanaal van 5 km lengte worden afgeroeid eer dat werkelijk Coronië bereikt is. Bij gewoon weer is deze landing reeds zeer lastig, bij eenigszins zware golfslag vrijwel ondoenlijk, zoodat herhaaldelijk de verscheepte goederen ernstig worden beschadigd. Vaak komt het voor dat de passagiers tot 15 uren lang in volle zee in een open roeibootje de komst van de stoomboot af moeten wachten. En toch zou een landweg, die Coronië met het overige Sranang verbindt, zeer gemakkelijk en zonder bijzondere kunstwerken tot stand kunnen komen. Daardoor zou een gebied ontsloten worden dat zich uitstekend leent voor de cocosnotencultuur, vee- en pluimveefokkerij en de exploitatie van ontzaglijke houtcomplexen. Maar hier zoowel als elders ontbreken de wegen en zelfs van een behoorlijk wegenplan is, ondanks alle staatscommissies, geen sprake. En toch, hoe makkelijk zou men dergelijke wegen kunnen maken in een land waar de gebrande klei zoo goedkoop is en de bodem vol zit met schelpenritsen! Begaanbare wegen in Suriname zijn een eerste voorwaarde voor de opbloei van den kleinen landbouw aldaar. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||
Ook de waterstaat is in desolaten toestand. Het is heel mooi om te eischen dat de gekleurde arme boeren op hun grondjes langs de rivieren voor hun eigen waterkeering zorgen, maar wat komt daarvan terecht wanneer deze boeren de middelen missen om dergelijk werk behoorlijk uit te voeren? Een deel van Charlesburg en de terreinen aan weerszijden van de spoorbaan bezuiden Lelydorp staan chronisch blank, door de afwezigheid van loozing voor de groote watermassa uit de zwampen. Het voor de loozing van deze terreinen indertijd gegraven Tout-lui-fout kanaal, functioneert niet door verwaarloozing en gebrek aan diepte. De kleine landbouwers op Mattonshoop zijn, doordat de communicatieweg dichtgegroeid is, volkomen van een behoorlijke gemeenschap met de buitenwereld afgesloten. Overal en altijd weer is de kleine landbouwer de dupe en van vrijstelling of afslag van huur, het eenige wat hem zou kunnen helpen, is geen sprake. Daarbij komt dat een landbouwschool in de kolonie ontbreekt, terwijl de enkele ‘cursussen’ natuurlijk onvoldoende zijn om de noodige kennis voor een rationeel modern landbouwbedrijf bij te brengen. En toch blijft het gouvernement de kleine landbouwers aansporen tot het verbouwen van zgn. stapelproducten, in plaats van een eenvoudige en loonende cultuur aan te moedigen. Geen wonder dat men dan, na een schijnbare voorspoed als die met de cacao, plotseling voor een catastrophe komt te staan als die welke door de krullotenziekte werd veroorzaakt. En toch blijft men den grooten landbouw op iedere wijze tegemoet komen, door opschorting van de geneeskundige belasting (f 40.000), door rentelooze gouvernementsvoorschotten aan de kof- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||
fieplantages, door invoering van nieuwe cultures voor het grootbedrijf, terwijl men tegelijk den kleinen landbouwer nergens in te hulp komt. De Hindostani's van Commewijne klagen dat de commissie voor de huurwaardebelasting vaak gebouwen voor f 60. - huurwaarde aanslaat, die nog geen f 60. - aanbouw gekost hebben. Bij de vaststelling der inkomstenbelasting worden soms willekeurige maatstaven aangelegd. Daarbij komen wegenonderhoud en steigergeld. De heer Putscher vertelde in de Koloniale Staten hoe een Britsch-Indiër zijn steiger afbrak en voortaan door de modder waadde, omdat hij de belasting niet kon betalen. Voor ongeveer twee jaren is er sprake van geweest, dat met behulp van Amerikaansch kapitaal in Suriname een nieuwe cultuur in het leven zou worden geroepen. De vooruitzichten waren goed, omdat voor het product een afzetgebied werd geboden. In de Vereenigde Staten was behoefte aan een grondstof voor de lakfabricatie. De alcohol, uit het zetmeel van de bitter-cassave, schijnt bijzonder goede eigenschappen te bezitten voor de samenstelling van fijne metaallakken. Met het oog op het voornemen om uit Suriname de grondstof van den alcohol te betrekken, hield zich gedurende de tweede helft van het jaar 1927 een Amerikaansche zakenman in Suriname op. Doch eerst een jaar later werd in Nederland aan het plan van een cassavecultuur in Suriname meer aandacht geschonken en volgde een nader onderzoek in de kolonie. Suriname is echter niet gelukkig! Worden zijn kansen niet door overdreven optimisme bedorven, dan geschiedt dit vaak door onrechtvaardig pessimisme. In beide gevallen moet bijna altijd de hoofdoorzaak | |||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||
worden gezocht in onjuiste meeningen omtrent de werkelijke toestanden in het binnenland. Zoo is het met een cassavecultuur voor Suriname, nota bene de oudste Zuid-Amerikaansche cultuur, weder op een mislukking uitgeloopen. En dat, terwijl een eenvoudig schoolmeester van Bergendal ons kan vertellen hoe daar in den omtrek de kleine boeren cassave in massa verbouwen. Had men zich liever gewend tot de gesmade landbouwertjes van Suriname, men had een ander resultaat gekregen dan thans door ons uiterst wetenschappelijk instituut onder zijn Zwitserschen directeur behaald is. Maar wie denkt er nu aan om zijn licht bij den kleinen man op te gaan steken? Boven alles gaat het principe dat de kleurling niet in staat is om iets tot stand te brengen waartoe de blanke geen kans ziet. En wanneer de feiten tegen dat principe spreken, welnu, dan doet een Europeesche geleerde ons denken aan den boer, die voor het hok van den kameel staande, vol zekerheid constateerde: een dergelijk stuk vee bestaat niet!
Wij stammen zelf uit een gezin van kleine boeren. Hoe indroevig stonden de oogen van moeder wanneer wij hongerig thuis kwamen en het plankje voor cassave-brood leeg was. Was er wat te eten, dan kookte moeder een pot rijst, besproeide het met haringpekelwater en verdeelde onder ons zoo goed en zoo kwaad het ging. Wij begrijpen wat het zeggen wil wanneer de Polikliniekvereeniging op 30 Juni 1931 moest schrijven: ‘De medische behandeling welke de kinderen ondergaan, verliest bij vele kinderen voor een belangrijk deel het doel door den slechten lichamelijken toe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||
stand, waarin de kinderen verkeeren. Reeds komen ongeveer 124 kinderen in aanmerking.’ Wij weten dat de kleine boer er slecht aan toe is. Bij de werkeloozenactie van 17 Juni '31 zijn door den heer Stuger opnieuw een aantal eischen gesteld.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||
Het is goed dat deze eischen gesteld werden en door een volksmenigte gedragen. Zullen zij echter niet vrome wenschen blijven zoolang het bewind van Suriname in handen is van de tegenwoordige bestuurders? Pas wanneer de bevolking zelf daadwerkelijk aandeel heeft in het bestuur der kolonie, zal zij aan den toestand een einde kunnen maken, waarin de kleine landbouwer de dagelijksche slaaf is van den bittersten nood. | |||||||||||||||||||||||
Vrije arbeiders.Das Ambacht soll seinen Mann ernähren. Op de plantages werken slechts betrekkelijk weinig geboren Surinamers. De herinnering aan deze oorden van verschrikking is afschuwwekkend in de gezinnen blijven leven. Wanneer grootvader, toen wij nog kinderen waren, verteld heeft ‘op die en die plantage ben ik met een “zevenhoeksche spaansche bok” gestraft geworden, daar is grootmoeder vermoord omdat ze den meester niet terwille zijn wou, daar is oom Jantsie of tante Leeza opgehangen’, dan kan men bij ons bezwaarlijk een groot enthousiasme verwachten om zich, tegen een dagloon van 60 cent per dag voor mannen of 40 cent voor vrouwen, naar die- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||
zelfde plantage te spoeden. Nog eerder begeeft de Surinamer zich naar de goudvelden of de balata-exploitaties, waar hij tenminste f 1.50 à f 2.00 per dag kan verdienen. ‘Bovendien’, zegt het regeeringsverslag weer ‘houde men bij de beoordeeling van de boven gegeven looncijfers in het oog, dat ook de arbeidersvrouwen contractarbeid verrichten en het gezin dus niet alleen op de verdiensten van den man is aangegeven.’
Inderdaad, onze vrouwen in Suriname verrichten contractarbeid en alle andere soorten arbeid daarenboven. Anders zou het raadsel niet op te lossen zijn, hoe men, al is het dan maar met wat rijst, bananen, brood en gezouten visch (of, als er bijzondere welvaart heerscht, een stukje gezouten vleesch of spek), een gezin in het leven kan houden in dat dure Paramaribo, waar de éénkamerkrotten f 8. - huur in de maand doen, terwijl men voor een woning met 2 of 2½ kamer van f 20. - tot f 25. - in de maand moet betalen! Onze vrouwen werken als kotjies, werk- en kindermeiden, als waschvrouwen en huisbedienden, in fabrieken en op de plantages. Door geen wet beschermd werken onze vrouwen dagenlang voor loonen van 8 gulden in de maand met de kost of f 35. - zonder kost. Afgebeuld komen ze thuis en doen dan het huishouden voor den man en voor de kinderen. De laatsten moeten overdag het ouderlijk toezicht ontberen.
En de kinderen groeien op. Zoo mogelijk laten wij ze geen contractarbeiders | |||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||
worden. Liever nog zien wij hen als sjouwer, kruier, karreman, besteller of roeier langs de haven. Volgens de verordening van 23 Januari 1899 bepaalt de Commissaris van Politie wie tot dit beroep toegelaten zullen worden, terwijl hij hierbij tevens het loon vaststelt waarvan niet mag worden afgeweken. Evenmin mag de toegelatene de diensten die van hem gevorderd worden weigeren. Het loon voor een sjouwer bedraagt f 2. - per dag voor 9 à 10 uren arbeid, terwijl de kruiers ongeveer ¾ van dit bedrag en de roeiers voor 11 à 12 uren arbeid slechts de helft hiervan verdienen. Telkens komen onlusten voor, omdat van werkgeverszijde zelfs aan deze loonen vaak niet de hand wordt gehouden.
Misschien ook kunnen wij onzen jongen in een van de weinige fabrieken laten werken. Van een goed ontwikkelde machinale nijverheid kan in Suriname niet gesproken worden. Gas kost 14 cent per m3 voor motoren (20 ct. per m3 voor particulieren, zoodat dit en electriciteit in geen proletariërshuis voorkomt). Verder is er gebrek aan grondstoffen en reparatie inrichtingen. Het loon is ongeveer gelijk aan dat van de plantagekoelies. Arbeidsinspectie bestaat niet. En ‘de Banier’ schreef: ‘Op de toestand en deugdelijkheid van bestaande inrichtingen, daarop wordt door de Overheid geen acht geslagen. Zoo zijn er rijstpelmolens wier stoomketels en vuurhaarden verbrand zijn; koffiedrogerijen op landbouwondernemingen, die niet worden nagezien enz. enz. Doordat de machines draaien, wordt er maar los en vast gewerkt, zonder de deugdelijkheid der onderdeelen overeenkomstig de technische voorschriften te controleeren, eventueel de ketels te drukken. Technische bediening ont- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||
breekt, de eerste de beste is machinist of motorist.’ Zoo is de toestand overal, in de rijstpellerijen en bacovendrogerijen, bij de cocosoliefabricage en de fabrieken van gazeuse dranken, bij de houtzagerijen en de lucifersfabrieken. Een vakorganisatie bestaat niet om de belangen van industrie-arbeiders te verdedigen. Doch over het algemeen tracht de jonge Surinamer zooveel mogelijk het een of ander ambacht te leeren, niet omdat hij hiermee zijn maag kan vullen, (f 1. - per dag is in Suriname normaal, zoowel voor den fabrieksarbeider als voor den ambachtsman), maar omdat dit hem later in staat kan stellen naar het buitenland te emigreeren, waar men die luie Surinamers gaarne aanvaardt als goede arbeidskrachten. Het leeren van een ambacht valt echter niet mee. In de eerste plaats worden de jongens door den nood in de gezinnen veelal gedwongen zoo vroeg mogelijk geld te gaan verdienen, in de tweede plaats, is er geen sprake van een omvangrijk en behoorlijk ambachtsonderwijs in de kolonie. De overheid zelf past op Beekhuizen het onbezoldigd halfwas systeem toe, dat helaas meer en meer navolging vindt bij particulieren. Met het dalen van het welvaartspeil komt het dan meer en meer voor, dat de ouders niet meer in staat zijn de jongens behoorlijk van kleeding te voorzien waarin zij naar hun werk kunnen gaan, de jongens blijven rondom huis hangen, voeren eerst allerlei kattekwaad uit en worden tenslotte langzaam maar zeker candidaten voor het tuchthuis. Heeft een jongen eenmaal een ambacht geleerd en komt de tijd dat hij zich als eigen baasje wil vestigen, dan ontbreekt hem het geld voor de aan- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||
schaffing van goede gereedschappen, grondstoffen en goederen die hij in voorraad moet hebben. Zoo valt hij, reeds bij het begin van zijn loopbaan in handen van credietgevers, die verder vaak zijn geheele leven op den armen tobber blijven parasiteeren. Is het dan wonder, dat er ook in deze kringen gebrek heerscht en dat de meeste gezinnen altijd in het krijt staan bij den een of anderen Chineeschen winkelier, die niet eens meer de moeite neemt om de waren af te wegen, maar volgens den barometerstand van zijn humeur de zakjes meer of minder gevuld meegeeft? Is het dan wonder dat men zich, in de hoop door het geluk uit deze misère verlost te worden, overgeeft aan het piauwspel?
Welke andere wegen staan open? De handel biedt tenminste een bestaan waarin winkelbedienden f 15 à f 20 per week verdienen, terwijl in de grootere handelszaken het kantoorpersoneel loonen van f 600 per jaar kan bereiken. Vandaar die groote ambitie naar een administratieve werkkring, die door vele blanken natuurlijk aan afkeer van handenarbeid wordt toegeschreven. Zoo klinkt het tenminste telkens opnieuw uit den mond diergenen die zelf nooit handenarbeid hebben verricht, laat staan tegen Surinaamsche loonen.
Ook in het bestuursapparaat zoeken verschillende jonge Surinamers een onderkomen al worden zij hier steeds, ook financieel, achtergesteld bij de gelukkigen, die hoewel in denzelfden rang staande, beschikken over een Hollandsch diploma. Een uitgebreid bestuursapparaat heeft natuurlijk een leger van ambtenaren noodig. Practisch staan slechts de laagste rangen hiervan voor Surinamers open en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||
dan moet men nog de dure Hendrikschool of St. Paulusschool (M.U.L.O., want over een H.B.S. of gymnasium beschikt heel Suriname niet!) tot op het 16e jaar hebben doorloopen. Voor kinderen van proletariërs is zelfs de laagste ambtenarenklasse uitgesloten. Het aanvangsalaris dezer veelbegeerde ambtenaarsposities bedraagt f 300. - per jaar. De leidende betrekkingen van de regeeringsmachine worden door Hollanders bekleed. Deze blanken ontvangen bezoldigingen welke dikwijls 25 maal, 50 ja zelfs 100 maal zoo hoog zijn als die der Surinaamsche ambtenaren.
Ten slotte gebruikt men nog bij het onderwijs verschillende Surinaamsche krachten welke een aanvangsalaris van f 600. - per jaar verdienen. De hoogere onderwijsbetrekkingen, leeraars enz. worden meestal van Holland uitgezonden, en om het ook maar eenigszins verder in de wereld te brengen is studie in Holland voor den Surinamer noodzakelijk. Doch uitdrukkelijk waarschuwt de ‘Raadsman voor Studeerenden aan het Departement van Koloniën’ dat voor een leerling van een middelbare school minimum f 135 per maand, voor een student ongeveer f 175 dient te worden uitgetrokken. Indien men deze cijfers dan bovendien nog verhoogt met de kosten van heen- en terugreis, dan is het wel duidelijk dat alleen de kinderen van enkele zeer bevoorrechte Surinamers zich de weelde van zulk een wetenschappelijke opleiding veroorloven kunnen. Men telle hierbij het nadeel van onvoldoende onderwijs op grootendeels bijzondere scholen, het feit dat men van kindsaf in een vreemde taal heeft moeten denken, de drawback van een studie in vreemd klimaat, ver van verwanten en vrienden, men ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||
gelijke de kosten eens met de in Suriname geldende loonen en men vertelle ons dan nogmaals welke kans de Surinamer heeft om, zelfs op bescheiden wijze, in zijn onderhoud te voorzien! |
|