Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekendDe Britsch-Indiërs.‘In nauw verband met den economischen toestand staat de regeling der immigratie. Voorzoover deze ten doel heeft de plantages van werklieden te voorzien, regelt de aanvoer zich naar de vraag. Ten aanzien van de verder reikende doelstelling, kolonisatie door immigratie, bestaat er geen reden deze stop te zetten, maar alleen aanleiding in verband met de beschikbare geldmiddelen in langzaam tempo voort te gaan. In 1931 werden daarom slechts 120 gezinnen aangevoerd. Hierbij moge gewezen worden op een lichtzijde der huidige koffie- | |
[pagina 156]
| |
crisis, namelijk dat deze krachtig medewerkt tot den overgang naar vrijen arbeid. Het inzicht, dat de koffiecultuur door haren seizoensarbeid economischer gedreven kan worden met vrije arbeiders dan met contractanten, wint snel veld en de tijdsomstandigheden leiden tot onmiddellijke verwezenlijking van deze kostprijsverlaging. Daarbij komt thans de zekerheid, dat vrije arbeiders, en zelfs van betere kwaliteit dan de contractanten, rechtstreeks van Java aangevoerd kunnen worden, zoodat ook aanvulling der vrije arbeidsmarkt in de toekomst mogelijk is. In den loop van dit jaar is daarom door samenwerking van Bestuur en planters een verder aanzienlijke verschuiving in de richting van den vrijen arbeid te verwachten. Het is mijn vaste overtuiging, dat de koffiecultuur hierdoor op een gezondere basis zal komen te staan en een blijvende kostprijsverlaging zal bereiken, hetgeen niet het minst te danken zal zijn aan de met succes bekroonde pogingen tot bevordering van de vrije immigratie van den tegenwoordigen Agent-Generaal Noordhoek Hegt.’
Aldus de gouverneur van Suriname in zijn rede bij de opening der Koloniale Staten op Dinsdag 12 Mei 1931. ‘Men verwacht een aanzienlijke verschuiving in de richting van den vrijen arbeid’. Hoe heet dan de andere, nu de slavernij toch afgeschaft is? Deze heet contractarbeid en wordt voor een groot deel uitgeoefend door koelies die men uit China, India of Indonesië geïmporteerd heeft. Over de Chineesche tragedie hebben wij in dit boek reeds vroeger geschreven. Zij lokte niet uit tot een spoedige herhaling der proef. Liever wilde men de | |
[pagina 157]
| |
kans eens met Britsch-Indiërs wagen, waarvan men verwachtte dat ze minder intelligent en ook minder opstandig zouden zijn dan de Chineezen. Tusschen Nederland en Engeland werd daarom onder gouverneur van Idsinga op 8 September 1870 een tractaat gesloten, betreffende de immigratie van koelies uit Britsch-Indië naar Suriname en op den 5en Juni 1873 bereikte het eerste koelieschip Paramaribo. De harten veler Hollanders klopten sneller, nu onder deze nieuwe vorm de oude slavenhandel herleefd scheen. Ook de methodes der slavendrijvers schenen wel herleefd, want op 8 October 1876 werd het bericht ontvangen van den immigratie-agent te Calcutta, dat Engeland de immigratie van koelies uit India geschorst had. Groote consternatie. Onderzoek door een regeeringscommissie. En de agent-generaal Cateau van Rosevelt rapporteert, dat de behandeling der koelies in Suriname niets te wenschen overlaat. Engeland is tevreden. In Februari werd de immigratie heropend.
‘De behandeling laat niets te wenschen over.’ Welnu, laat ons eerst nagaan wat voor soort menschen deze geïmporteerde Hindoes waren. Over hen schrijft Helman in zijn boek Zuid Zuid-West: ‘Laat U niet bedriegen door de luidruchtigheid der Hindoes, die bijna allen “koelies” zijn, want hun wezen is heel stil en ingekeerd. Zij zoeken naar een synthese van uit- en inwendige harmonie. Zij zijn spaarzaam en sober, zoozeer zelfs, dat zij van allen de armelijkste indruk maken. De mannen loopen half naakt, met een wijde doek om de magere dijen. Maar op hun feestdagen hebben ze een kleurig | |
[pagina 158]
| |
overkleed van oranje of rose zijde, en hun sluike haren glimmen van de olie. De vrouwen daarentegen zijn ook op weeksche dagen met veel smaak gekleed, en zijn zeer ingetogen onder hun sluiers, die in de straat als feestelijke vlaggen om de voorbijgangers zweven. In de buitenwijken staan ze des morgens vroeg voor hun hutje, en wasschen zich met veel zorg uit geschuurd koperen potten. Hun huisraad bestaat meestal uit niet veel meer dan dit, en een gevlochten divan. Ze slapen niet op den grond, zooals de negers. De stilte van het veld dat zij bebouwen, het zonlicht dat over de lage struiken huppelt en aan elk blaadje wasdom brengt, vervult ze van de wonderlijkste gedachten. Daarom zingen ze meestal bij het werk, of neurieën coupletten uit de Veda's. Hun naaktheid en armoede belet ze niet heel veel te weten.’
Kan het vreedzamer? ‘De behandeling liet niets te wenschen over.’ Maar, the proof of the pudding is in the eating, reeds in September 1884 viel er een groote opstand onder de Indische contractkoelies te vermelden. Dadelijk werden de troepen opgecommandeerd, de ‘extremisten’ aangevallen en zeven ‘belhamels neergelegd’. Zoo slaagde gouverneur van Heerdt tot Eversberg er in, met bloedig geweld den opstand in korten tijd te dempen. Doch waar de vlammen neergeslagen waren, bleven de vonken gloeien en reeds in Augustus 1891 kwamen de Hindostani's opnieuw in beweging. Scherp politie-optreden volgde, enkele koelies werden gevangen genomen en het scheen of het verzet in de kiem gesmoord was, toen plotseling de koelies van verscheidene plantages zich soli- | |
[pagina 159]
| |
dair met de opstandelingen verklaarden. Ditmaal kwam het tot heftige botsingen met de gewapende macht en de rust keerde niet weer, voordat opnieuw twee koelies gedood en tal van anderen gewond waren. Groote verontwaardiging maakte zich meester van de rijke planters en zij dienden bij den gouverneur een adres in: ‘Teneinde een eind aan dezen onhoudbaren toestand te maken, wordt de hulp van het bestuur ingeroepen tegen de baldadigheid der Britsch-Indische immigranten.’ Tegelijkertijd stuurden de beheerders en eigenaren in Holland een gelijksoortig verzoek aan den minister van koloniën, eischende ‘dat strenge maatregelen zouden worden genomen tegen de voortdurende verzetbeweging onder de Britsch-Indische koelies’. Dat de klachten over mishandeling, over uitputtend werk, over menschonwaardige loonen, tot nog toe meestal doove ooren op het gouvernementsgebouw vonden, kon men in deze adressen natuurlijk niet lezen. Des te duidelijker echter sprak het uit het verzet der koelies zelve, welke nu verscheidene plantages afliepen, en in hun verbittering meer dan duizend koffieplanten uitrukten. Tenslotte kwam het tot een definitief gevecht tusschen de koelies en de kolonisators, waarbij de laatsten door hun betere wapens er in slaagden het verzet voor goed te breken. De Britsch-Indiërs hadden aan den lijve ondervonden, dat hun kleine groep, gescheiden van de overige bevolking, niet in staat was voor betere levensvoorwaarden te strijden. Zij schikten zich zoo goed en kwaad het ging in de omstandigheden en thans schrijft Helman: ‘Een harde arbeid in tropisch klimaat geeft ze soms het geld om terug te keeren naar hun hooge oude | |
[pagina 160]
| |
tempels in Benares. Maar meestal sterven ze hier, in het sousterrain van een stinkend hospitaal, of in het barak van een afgelegen plantage. De jongeren zien dat en een doffe wanhoop komt over hen. Geen wijze boeken kunnen ze meer redden, en de schoone gedichten maken hun heimwee slechts schrijnender. Ze achten elkanders leven niet meer, en moorden om een kleinigheid. Zij ontzien den vermanenden pandit, maar beminnen hem niet.’ | |
De Indonesiërs.Honger en gebrek drijven de uitgebuite Indonesische koelies er toe de dessa te verlaten, de roep van den ronselaar te volgen, en op goed vertrouwen in Suriname een beter bestaan te zoeken. Ook hun verwachting werd bedrogen. In Augustus en November 1890 werden de eerste 94 Indonesiërs geïmporteerd. Deze arme drommels waren door de rijke Nederlandsche Handel-Maatschappij overgehaald om gedurende vijf jaren als contractkoelies op de plantage Mariënburg te gaan zwoegen. Men vond in hen willige proletariërs en in Juni 1894 kwam het eerste groote aantal Indonesische emigranten te Paramaribo aan. Van de 612 koelies, die als haringen in een ton in het scheepsruim ingepakt waren, stierven er gedurende de reis 32 tengevolge van slechte voeding, onvoldoende lucht en smerige slaapplaats. Voor de ontscheping op de reede van Paramaribo stierven er nog ongeveer 16, terwijl 200 van hen zwaar ziek in het Militair Hospitaal moesten worden opgenomen. Ofschoon de tegenwoordige transporten niet meer dergelijke sterftecijfers vertoonen, is de | |
[pagina 161]
| |
verscheping van koelies naar Suriname nog altijd zoodanig, dat zij allen die het ooit meegemaakt hebben, met de grootste verbittering moet vervullen. Komen deze Indonesiërs eenmaal op de plantages, dan moeten zij daar zwaar werken in de brandende zon zonder ooit de kans te krijgen ook maar f 10. - over te houden om naar het vaderland terug te keeren.
Men begrijpe ons niet verkeerd, wij Surinamers zijn in het geheel geen tegenstanders van een werkelijk vrije immigratie van arbeiders en arme boeren in een welvarend Suriname. Ons land is rijk en groot genoeg om, bij behoorlijk bestuur, aan velen welvaart te verschaffen. Wij zijn bereid om ook aan de Indonesiërs als aan alle werkers gelijke rechten toe te kennen. Maar wij verzetten ons er tegen, dat men van den nood en ellende der Indonesiërs gebruik maakt om hen, onder valsche voorspiegelingen, contracten te laten teekenen waardoor loon en arbeidsvoorwaarden in Suriname omlaag gedrukt worden en waardoor de oude slavenmentaliteit in stand blijft. Wij verzetten ons ook tegen het opvallende onderscheid dat gemaakt wordt, wanneer er toevallig eens sprake is van immigratie van blanken in plaats van gekleurden. In October 1892, dus in denzelfden tijd waarin deze Indonesiërs overkwamen, benoemde gouverneur van Asch van Wijk een commissie om te onderzoeken of kolonisatie van Europeanen (speciaal Hollanders) naar Suriname gewenscht was, aan welke eischen behoorde voldaan te worden en welke steun men zou moeten verleenen. Welk een teedere voorzorg! Brochures als die van H. Pytersen werden geschre- | |
[pagina 162]
| |
ven, vol nuttige wenken voor blanke emigranten. In Februari 1897 vestigde zich een aantal Duitschers in Suriname ter uitoefening van den kleinen landbouw. De regeering verstrekte hun alles wat zij noodig hadden, gaf hun verlof om zelf de meest geschikte plaats uit te zoeken en hielp hierin. Wij moeten hierop wijzen, omdat men tegenover geboren Surinamers nooit, maar dan ook nooit een dergelijke vrijgevigheid betracht heeft. Vooral echter protesteeren wij tegen den hulpbehoevenden toestand, waarin de Indonesiërs achterblijven wanneer eenmaal hun koeliecontract is afgeloopen. Juist in een tijd van crisis als die welke wij thans beleven, brengt dit buitengewoon ernstige misstanden teweeg. Met massa's worden zij door de grootlandbouw-ondernemingen losgelaten, terwijl zij daarna zelfs niet voor inschrijving op een Arbeidsbeurs in aanmerking komen, onder het voorwendsel dat het zgn. Immigratiedepartement en de Commissarissen met hun bescherming belast zijn. Hoe ziet deze ‘bescherming’ in de kolonie er echter eigenlijk uit? Zij schijnt slechts ten doel te hebben te beletten dat de moeizaam met arbeidskrachten volgepompte kolonie weer leegstroomt.Ga naar eind77) Daarom moet de Indonesiër, die met het vooruitzicht op een welvarende terugkeer in zijn vaderland gepaaid werd, bedrogen uitkomen. Men moet redenen vinden om zijn recht op terugvoer naar Indië illusoir te maken, om niet in de noodzakelijkheid te komen hem een zeker bedrag tegen afstand van dat recht uit te keeren. Daarvoor werkten, vooral sinds het optreden van den heer Noordhoek Hegt, het Surinaamsche immigratieagentschap en de zgn. huurders, broederlijk samen. | |
[pagina 163]
| |
Is de koelie vermoeid of ziek, dan gebeurt het wel dat de districtscommissaris, die tevens meest hulpofficier van justitie is, hem voor den politierechter daagt wegens ‘onwil om te werken’. Verlaat hij de onderneming om even ‘naast’ te gaan en met een landgenoot over oude tijden en oud geluk te spreken, dan loopt hij kans op een vonnis wegens ‘desertie’. Heeft hij door een ongelukkige houwerslag een koffieplant of bes beschadigd, dan wordt hem dat als vernieling van andermans eigendom aangerekend. En voor al deze delicten wordt hij gestraft met dwangarbeid voor korter of langer tijd, die bij ons te lande de schoone titel draagt van ‘Openbaar Werken’, terwijl hij tevens zijn recht verbeurt op repatrieering. Ach, menig Saïdjah zal zijn Adinda nooit weerzien! De korte droom van geluk heeft plaats gemaakt voor een lange, lange nachtmerrie van ellende. De toestand der Javaansche contractkoelies is op het oogenblik dan ook ellendig te noemen, met het gevolg dat zeer velen op den weg der misdadigheid komen, zoodat de diefstallen en beroovingen door Javanen thans reeds een ware plaag vormen voor de kolonie, terwijl de meer beschroomden leven van de opbrengst der huur van de lichamen hunner vrouwen en dochters.
Het koloniale bewind echter beperkt zich niet tot zgn. vrije contracten, maar laat zelf in Suriname wegen en kanalen in zuiveren dwangarbeid aanleggen, al moeten wij toegeven dat deze straf uitsluitend aan gekleurde misdadigers opgelegd wordt. ‘Men klaagt wel eens’, schrijft ‘de Banier’ van 7 Juli 1931, ‘over gebrekkig politietoezicht in de hoofdstad, waardoor diefstal en inbraken toenemen. | |
[pagina 164]
| |
Maar boeven en inbrekers kan men, uitsluitend tegen gevangeniskost, te werk stellen bij den aanleg onzer wegen.’ Misschien zouden zij geen boeven en misdadigers zijn geworden, wanneer men hen vroeger, als vrije arbeiders, tegen een behoorlijk loon aan die zelfde wegen te werk gesteld had. | |
De Creolen.Het voorrecht van den contractarbeid is echter niet uitsluitend voor geïmporteerden weggelegd, ook Surinamers zelf kunnen er mee kennis maken, wanneer zij zich bij een der balatacompagnieën of andere ondernemingen aan laten werven. Onder verwijzing naar het bovenbehandelde livret willen wij hier nog het een en ander over hun werkwijze en arbeidsvoorwaarden mededeelen. Er heerscht een ongewone drukte in de omgeving van de afvaartsteiger. Ezels voor tweewielige karren gespannen trekken traag hun vracht voort. Zij storen zich niet aan de ‘hoot’ ‘hoot’ van den voerman. Mannen dragen zware koffers met riemen gebonden op den rug. Knappe in bonte kleuren gekleede vrouwen met stijf gesteven gebatikte hoofddoeken balanceeren glimmende koperen teilen vol lekkernijen op het hoofd. Van de laatste stuivers zijn deze voor vader gekocht. In de roeibooten die een dagenlange reis zullen moeten maken, zetten de arbeiders zich neer tusschen de lading. Moeder is reeds vaarwel gekust. ‘Tang Boeng’ en ze vertrekken. Dagenlang hierna volgt de prospectie. Dit terreinonderzoek geschiedt ongeveer in vier maanden. Hiervoor wordt aan een goedgeoefenden arbeider, | |
[pagina 165]
| |
die terzelfder tijd natuurlijk in de stad zijn gezin moet onderhouden, f 1.50 per dag uitgekeerd plus de kost. Het werk vindt plaats diep in de wildernis, op ongezonde plekken, waar malaria, zwartwaterkoortsen en allerlei maagziekten voor velen den dood tengevolge hebben. Wanneer het onderzoek is afgeloopen, volgt het inzamelen der balata. De sporen worden aangetrokken. De neger beklimt hiermee een bolletree (balataboom), hakt met zijn owroe (groot mes) en de melk vloeit. Altijd maar dezelfde witte kleur, maar de maatschappij betaalt later voor eerste, tweede en derde kwaliteit. Dit werk duurt van Januari tot ongeveer Augustus. De verdienste is afhankelijk van de hoeveelheid ingezamelde balata. Deze zal waarschijnlijk in de toekomst hoe langer hoe minder worden, daar men er, door een schadelijk systeem van roofbouw, wel op uit schijnt deze natuurlijke bron van rijkdom van Suriname zoo spoedig mogelijk op te doen drogen. Tegenwoordig bedraagt de gemiddelde verdienste der bleeders gedurende deze acht maanden per maand nog ongeveer dertig gulden. De voorlieden of opzichters, die ongeveer 5 of 8 arbeiders onder zich hebben, ontvangen ongeveer het dubbele. Ondertusschen is er in de huisgezinnen vrijwel geen geld, zoodat de vrouw als waschvrouw of werkster bijverdienste moet zoeken en de kinderen zonder eenig toezicht achterblijven. Hoe deze maandenlange scheiding van mannen en vrouwen op de zeden inwerkt, laat zich overigens begrijpen. |
|