Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekend
[pagina 141]
| |
Het tijdperk der ‘vrijheid’ | |
[pagina 143]
| |
Zoo leven wij.‘Wie bevreesd is kan nimmer het binnenste van mijn land betreden.’ Maakt, waarde Nederlanders, liefst op een droogen dag, een wandeling door de onbestrate maar breede en met tamarinde, oranje- en palmboomen beplante straten van Paramaribo. Bewonder de statige steenen heerenhuizen welke in verschillende eeuwen door de bezitters aan de straten gebouwd zijn en ga dan, indien gij den moed hiertoe kunt verzamelen, door de negerpoort het erf op. Weerzijds een modderig pad liggen de oude verwaarloosde eenkamer-krotwoningen der vroegere slaven, waar thans de vrije proletariërs van Suriname wonen. Geen rioleering, geen electrische verlichting, geen waterleiding in de huizen. Ergens aan het einde van het erf staat een wrak privaat. Al wat gij ziet spreekt van armoede en ontbering. Slechts weinig is hier veranderd sedert de slavernij afgeschaft werd.Ga naar eind76)
Neem daarna ‘de Banier’ ter hand van 21 Juli 1931 en lees een (op 18 Juli ingezonden) berichtje van het subcomité voor kindervoeding, dat ‘op Maandag 20 dezer een aanvang zal worden gemaakt met de voedselverstrekking aan ondervoede schoolkinderen. Tot dat doel zal de autotruck met voedsel op dien dag uitrijden om 12½ uur des middags. Wij vernemen, dat er in totaal ongeveer 1800 kinderen van 24 scholen zijn ingeschreven, doch dat er voorloopig aan slechts 900 het voedsel kan worden verstrekt.’ | |
[pagina 144]
| |
Ook de Surinamer, ook de man met de zwarte huid wil leven, leven tot elke prijs, leven, al moet hij daarvoor de zwaarste arbeid verrichten, de grootste ontberingen op zich nemen, het eenzijdigste contract onderteekenen en werken onder voorwaarden die nog nimmer in een overeenkomst die ooit tusschen menschen in werkelijke vrijheid werd gesloten, voorkwamen. Aan de eene zijde staat de Surinaamsche proletariër, de volkomen bezitlooze arbeider, die niets dan zijn arbeidskracht heeft te verkoopen. Aan den anderen kant staat de Balata Maatschappij, ‘de kurk waarop de kolonie drijft’, het troetelkind der regeering, tot sinds de crisis van 1931 ook deze laatste bron van welvaart onder het kapitalistische productiestelsel op dreigt te drogen. De Balata Compagnie legt den neger haar livret voor, het lijvig wetboek met voorschriften dat door geen volksraad gekeurd, door geen parlement is bekrachtigd, dat in volle machtsvolkomenheid door de directeuren der compagnie samengesteld is, maar welks naleving desondanks door alle organen van den staat, door politie en leger, beschermd wordt. En de neger teekent. ‘In volle vrijheid’ plaatst hij zijn handteekening, de afdruk van zijn duim, onder het contract en van dat oogenblik af is het onderscheid tusschen den slaaf van vroeger en zoo'n vrijwilligen contractant van heden waarlijk niet groot. De neger is verplicht tot op den laatsten dag van zijn contract iedere werkzaamheid die hem wordt opgedragen precies volgens voorschrift uit te voeren, de maatschappij bezit het recht ‘deze overeenkomst ten allen tijde te verbreken, zonder dat zich de in de wet bedoelde ‘dringende redenen’ | |
[pagina 145]
| |
daartoe voordoen, mits aan den arbeider een schadeloosstelling wordt toegekend ten bedrage van f 10. - (art. 2). De neger leeft in zijn kampen als in een kazerne, hij heeft het recht niet om tot zijn woonplaats vrienden, bekenden of zelfs zijn vrouw toe te laten, hij mag zonder schriftelijke verlofpas van zijn opzichter de werkplaats om geen enkele reden verlaten, hij is verplicht zich uitsluitend op te houden binnen de terreinen door den gestelden opzichter aangewezen. De neger ‘is verplicht om behalve het inzamelen van balata volgens welk systeem ook, eventueel ook elk hem door of namens de Compagnie opgedragen ander werk uit te voeren... Hij zal geene vergoeding ontvangen voor de hierboven genoemde werkzaamheden, indien die zijn in het direct belang van zijn eigen persoon of arbeid, als b.v. het bouwen van zijn eigen kampen, het maken van zijn dry grounds en dabrees, het kappen van de voor zijn balata winning benoodigde lijnen’ (art. 3). Onbetaald blijft het transport van de balata die hij heeft gewonnen, gratis verricht hij alle transport en hulpverleening wanneer een van zijn makkers door ziekte of een arbeidsongeval wordt getroffen. De maatschappij echter verwijst hem bij geschillen naar den kolonialen rechter, waarover de Banier van 26 Mei 1931 zich in de volgende bewoordingen uitliet: ‘Waar was in dit geval de jurisdictie? Was hier sprake van een onbevangen rechtspraak? Heeft de bevolking geen vertrouwen in de justitieele rechtspraak, in Naam der Koningin!, des te minder in die van de administratieve overheid. Ongelukkig het land dat niet onvoorwaardelijk ver- | |
[pagina 146]
| |
trouwen in de rechtschapenheid van zijne bestuurders stellen kan!’ De neger is een bezitlooze proletariër, die voor zijn voeding, uitrusting en gereedschappen in gedwongen winkelnering de prijzen heeft te betalen welke de maatschappij eigenmachtig vaststelt. De compagnie echter ‘behoudt de volle bevoegdheid den arbeider extra voeding en uitrusting te weigeren die naar het oordeel van de Compagnie voor den arbeider niet strikt noodig zijn en is niet verplicht andere artikelen in voorraad te hebben dan door de wet bepaald is.’ (art. 13). De neger heeft geen recht op voeding gedurende den tijd verloopende tusschen het sluiten van de overeenkomst en den dag van vertrek naar de werkplaats. De kosten van voeding, ook in geval van ziekte mag hij zelf betalen. Maar de lengte van den arbeidsdag, die ten minste 8 uur moet duren, wordt bepaald door den opzichter, die uitsluitend beslist of een voldoende hoeveelheid arbeid is geleverd. Zoo werkt de neger in de ongezondste wildernissen tegen een loon van f 1.25 per dag. Zoo werkt hij onder elastieke dwangvoorschriften die met een boete van f 2,50 ieder bedreigen die een der volgende feiten pleegt: ‘stoornis van de goede orde, niet dadelijk opvolgen van hem door den huurder, controleur of opzichter gegeven bevelen, liederlijk gedrag, roekeloos zichzelf of anderen aan gevaar blootstellen, bederven of doen verloren gaan van drink- of waschwater, en voorts al zulke daden in strijd met of verzuim van al datgene, voorgeschreven bij deze overeenkomst, waarop niet bij een in de kolonie geldend wettelijk voorschrift straf gesteld is.’ (art. 26). | |
[pagina 147]
| |
Zoo werkt de neger tot hij bij afloop van zijn contract of bij ziekte verplicht is naar de stad te vertrekken met de gelegenheid welke hem wordt aangewezen, hetzij te voet, per spoor of per boot! Wij spreken hier niet over de interpretatie dezer artikelen, over willekeur en bedrog bij het wegen en controleeren der aangevoerde balata, zooals wij dat alles in dienst dezer maatschappij herhaaldelijk medemaakten. Wij leggen slechts de regels van het contract open dat in Suriname door de z.g. zelfstandige bleeders, d.w.z. door eerste klasse vaklui niet slechts wordt onderteekend maar met een afdruk van hun duim (als of zij misdadigers waren!) wordt bezegeld. Wij vragen aan Nederlandsche vakbestuurders hoe dergelijke voorschriften hun smaken als voorbeeld voor een collectieve arbeidsovereenkomst voor blanken? Wij vragen aan de Nederlandsche arbeiders: De slavernij is afgeschaft in Suriname, maar noemt gij degenen die onder een dergelijk arbeidscontract moeten werken waarlijk vrij? En dan steekt dit contract nog heilig af bij menige overeenkomst die voor de Bauxiet- en andere maatschappijen of voor de plantages wordt gesloten. |
|