Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekendDe vrijheid?‘Wat toch’, zoo redeneerde Linguet, ‘heeft de maatschappij in de plaats der slaven gekregen? De zoogenaamde vrije dienstbaarheid. Doch het geschenk der vrijmaking, op die wijze, is niet anders dan de krans waarmee men het slachtoffer tooit: een ware bespotting. Slavernij is dan beter en zachter. Nu eenmaal het wezen der maatschappij daarin bestaat, dat de rijke niet werkt, is dienstbaarheid slechts een zachter naam voor een nog harder zaak dan slavernij was. De slaaf werd tenminste gevoed, zelfs als hij niet werkte, zooals onze paarden die alle dagen hooi in de ruif vinden. Maar wat wordt er | |
[pagina 134]
| |
van den vrijen daglooner, die dikwijls slecht betaald wordt als hij werkt, wat wordt er van hem als hij niet werkt? Hij is vrij, maar ziedaar zijn ongeluk! hij behoort aan niemand, maar niemand heeft hart voor hem. Wanneer men hem noodig heeft, huurt men hem zoo goedkoop als het kan. Het armzalig loon, dat men hem belooft, staat in geldswaarde ternauwernood gelijk met den prijs van het voedsel van den dag, dien hij in arbeid levert. Men stelt opzichters aan, om hem te dwingen stiptelijk zijn taak te volbrengen: men haast hem: men zet hem aan, uit angst dat hij er iets op uitvindt om de helft van zijn kracht te verbergen teneinde langer aan het werk te blijven. De inhalige zuinigheid van den werkgever volgt zijn arbeid met onrustige blik, overlaadt hem met verwijten bij den minsten stilstand dien hij zich schijnt te gunnen, en, indien hij een oogenblik rust neemt, beweert zij dat hij haar besteelt. Heeft hij gedaan, dan zendt men hem weg, zooals men hem genomen heeft, met de koudste onverschilligheid en zonder er zich over bekommeren, of de twintig of dertig stuivers, die hij met zuur dagwerk heeft verdiend, voldoende zullen zijn tot zijn onderhoud, voor het geval dat hij den daarop volgenden dag geen werk vindt.’Ga naar eind72)
Ook thans nog bevatten de woorden van Linguet veel waars, ook al wordt ieder jaar op 1 Juli de dag der bevrijding met veel vertoon van vreugde in Suriname gevierd. Laat men ons aantoonen, dat de Surinamers in den waren zin des woords vrij zijn, dat ze niet meer gedwongen worden hun arbeidskracht te verkoopen, zij het dan op andere wijze dan tijdens het tijdperk der slavernij. | |
[pagina 135]
| |
Wij zeggen U, de lichamelijke pijnbanken zijn veelal door zielskwellingen, armoede en gebrek vervangen. Het is alsof men ons uit het vuur gehaald heeft om ons zonder dat wij zwemmen konden, in de golven van den Atlantischen oceaan te werpen. Want het is dwaasheid om te veronderstellen, dat zij, die eeuwen lang onmondig gehouden werden, plotseling, zonder steun en zonder slechts een stukje land, waarlijk in vrijheid zouden kunnen leven. De vele millioenen, die de slaaf met zijn bloed en zweet moest opbrengen, zijn wel gebruikt ten bate van de blanke slavenhouders, maar de mishandelde, de verdrukte, werd aan zijn lot overgelaten. Wat zou Suriname zonder den arbeid der slaven waard geweest zijn? En toch is er voor deze Surinamers bij de z.g. emancipatie niets gedaan, in niets is men den armen vrijgelatenen tegemoet gekomen, integendeel de heele emancipatie der slaven werd zoo ingericht dat de vrijgelatenen geen andere keus zouden hebben dan het vrijwillig weder opnemen der slavernij die men zoo juist wettelijk afgeschaft had. Terwijl de kolonisten driehonderd gulden per slaaf ontvingen, konden de vrijgelaten slaven zelfs geen rooie cent hun eigendom noemen. Zij waren vrij, doch zonder de middelen om ook maar een enkelen dag voor zich zelf te kunnen zorgen. Zij ontvingen geen land, zooals vroeger de Europeesche kolonisten. Zij ontvingen geen landbouwonderwijs om later op de kostgronden voor zichzelf te kunnen zorgen. Zij kregen geen crediet om zich op gepacht land de gereedschappen te kunnen verschaffen die voor het bewerken van de akkers noodig waren. Het eenige wat zij ontvingen, was de mededeeling dat alle plantageslaven van 15 tot 60 jaar verplicht | |
[pagina 136]
| |
waren om koeliecontracten te sluiten tot het verrichten van plantagearbeid. Ook zij die in de stad woonden (stadsslaven) moesten contracten sluiten voor het verrichten van huisarbeid. Het loon werd natuurlijk voor, bij en buiten hen om vastgesteld. Zoo zag de ‘vrijheid’ er uit onder het z.g. ‘staatstoezicht’.Ga naar eind73) |
|