Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekendDe afschaffing der slavernijOp 1 Juli 1863 weergalmden 21 kanonschoten ten teeken dat de wettelijke slavernij in Suriname afgeschaft was. Zij werden waarschijnlijk gelost door de nieuwe troepen, die in grooten getale, ter voorbereiding van dit feest, naar de kolonie waren gezonden. Zij vormden in ieder geval een schrille echo op de schoten die nog zoo onlangs, in het najaar van '62 door de soldaten van kapitein Steenberghe waren gelost. | |
[pagina 131]
| |
Dit gevecht en zijn aanleiding verdient de volle aandacht van allen, die nog te veel illusies mochten koesteren over de motieven welke Nederland bij de zgn. bevrijding der slaven zouden hebben bezield. Toen het eenmaal vaststond dat het anachronisme der slavernij tusschen twee geëmancipeerde kolonies waarheen de slaven, als door de bodem van een lekke ton vloeiden, niet langer gehandhaafd kon blijven, trachtte men natuurlijk dit proces der emancipatie zoo gunstig mogelijk voor te bereiden. Staatscommissies van 1853 en 1861 hadden de kwadratuur van den cirkel op te lossen door te onderzoeken hoe men de slavernij op kon heffen zonder dat de belanghebbenden schade leden. Wanneer men bedenkt dat er meer dan 100.000, zegge honderdduizend Surinamers als slaven in drie en een halve eeuw hard gewerkt hebben voor Holland en niets hiervoor betaald kregen, wie zou dan het recht betwisten wanneer het Surinaamsche volk daarom een eisch stelde aan het land dat aan dit onmenschwaardige stelsel de welvaart van zijn kolonie dankte?
Het is begrijpelijk dat de commissie, waarin natuurlijk geen zoon van ons ras zitting had, alleen keek naar de belangen der rijke vermogende slavenbezitters en bepaalde dat dezen voor elken vrijgelaten slaaf een schadeloosstelling van f 300, zegge driehonderd gulden, zouden ontvangen. Nu ging het er maar om zoo snel mogelijk de voorraad te inventariseeren. Hoe meer slaven, hoe meer duiten. Commissies werden ingesteld om de slaven te registreeren, hun ouderdom (bij benadering) vast te stellen, en hen op den koop toe met een Hollandschen naam te vereeren, zoodat Jansen, Krijnsen, de Kom en | |
[pagina 132]
| |
dergelijke schoone namen in de plaats kwamen voor Jaü, Codjo, Abenibo en dergelijke, die wij van onze vaders erfden. Toen het eenmaal zoo ver was ontwaakte echter in het hart van vele plantagebezitters de hebzucht. Hoe - driehonderd gulden zou men ontvangen voor iederen slaaf, en dan te bedenken dat er in de bosschen nog honderden Marrons rondliepen die eenmaal hun wettig eigendom geweest waren en waarvoor zij thans geen cent zouden ontvangen? Welk een onrechtvaardigheid! En het gouvernement, dat waarschijnlijk geld te veel had, trachtte de plantagebezitters te helpen met de publicatie van 20 October 1862, waarbij aan alle Marrons amnestie beloofd werd. Toen dat niet hielp volgde een berichtje van dezen inhoud: ‘Aan alle slaven die in vroegere en latere jaren en nog in den laatsten tijd zijn weggeloopen, wordt verzekerd, dat zij ter zake van dat wegloopen niet zullen worden gestraft. Degenen die in de kampen der wegloopers geboren zijn, kunnen ook onbeschroomd zich begeven tot de meesters of naar de plantages die hun bekend zijn als die hunner moeders of grootmoeders.’Ga naar eind71) Het klonk zeer schoon. Doch de Marrons, die waarschijnlijk een voorgevoel hadden van het soort vrijheid dat hun straks stond te wachten, bedankten er voor om vrijwillig op den lijmstok te komen zitten. En ziet, toen het zoete fluiten den vogelaar niet baatte, toen kwam het net op de proppen, en op de schoone publicatie van van Lansberghe waarbij de vrijheid beloofd werd, volgde in het jaar 1862 een boschtocht om de ontvluchte slaven te vangen. Het koloniaal bestuur zond zekeren kapitein Steenberghe er op uit, teneinde te trachten de Marrons te doen terugkeeren. Er ont- | |
[pagina 133]
| |
stond een hevig gevecht, waarbij de blanken verplicht waren zich onverwijld terug te trekken. De gouverneur, die hiervan bericht ontving, zond een versterking van blanke kolonialen om gezamenlijk met de troepen van Steenberghe het kamp te vernielen. Steenberghe was nauwelijks in het bosch of de opstandelingen openden een hevig vuur, waardoor verscheidene blanken doodelijk getroffen werden. De soldaten gaven eveneens vuur en men liet zelfs de draaibussen der marine op de opstandelingen richten. Deze slaagden er echter in zich, met medeneming van hun gekwetsten, in veiligheid te brengen en Steenberghe moest onverrichter zake aftrekken. Door hem is ook het laatste hoofdstuk der wettelijke slavernij met bloed geschreven. Eerst na de emancipatie sloot de koloniale regeering door bemiddeling van den Moravischen broeder Drexler vrede met de Marrons. |
|