Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekendGouverneurs op paradeOp 28 Augustus 1833 vond de volledige emancipatie plaats der slaven in de Engelsche koloniën. In 1848 volgde Frankrijk dit voorbeeld. Het moest tot 1 Juli 1863 duren, voordat Nederland in haar kolonie Suriname gedwongen was dit voorbeeld te volgen. Wij willen de gouverneurs onder de loupe nemen om te zien met hoeveel ernst en toewijding zij de voorbereiding dezer bevrijding ter hand hebben genomen. Schmidt auf Altenstadt nam het bewind van Baron van Raders over. Een ziekelijk man zonder geestkracht, een speelbal der reactionnairen. Hij kende slechts één hartstocht, het invoeren van bezuinigingen. De geschiedschrijver getuigt van hem dat ‘hij een verrotten boel naliet, waarvan de herstellingen het driedubbele zijner zoogenaamde besparingen gekost hebben.’ Wel werden onder druk van de publieke opinie in Nederland tijdens zijn bestuur enkele verbeteringen in het slavenreglement aangebracht, zooals betere voeding en kleeding, doch ingrijpend waren deze niet, terwijl de planters zich er bovendien niets van aantrokken.
Na het aftreden van Schmidt auf Altenstadt in | |
[pagina 127]
| |
1855 regeert Schimpf. Zooals de naam van dezen generaal-majoor titulair een mengsel was van Fransche en Duitsche klanken (Charles Pierre Schimpf), zoo waren zijn bestuurshandelingen een mengsel van goed en kwaad, waarbij echter in den loop der tijd de kwade steeds duidelijker domineerden toen hij volkomen onder den invloed van de reactionaire partij geraakte. Onder Schimpf vielen vele winstgevende betrekkingen toe aan vrienden en bekenden. Onder Schimpf verving dwaze spilzucht de verdwaasde zuinigheid van zijn voorganger. Onder Schimpf maakte men van het slavenreglement een holle klank en werd, naast de geeselstraffen, de dwangarbeid ingevoerd, wat intusschen niet wegnam dat Schimpf in een officieel rapport aan de regeering berichtte dat ‘de slavernij in Suriname slechts in naam bestond’. Onder Schimpf werden opnieuw de boschpatrouilles uitgezonden, de weggeloopen slaven gegeeseld en het slavenreglement geschonden, zoodat ‘de straf op misbruik van magt voor de meesters meer in naam dan in werkelijkheid bestond’.Ga naar eind68) Maar vooral, onder Schimpf vond het drama plaats dat aan zou toonen wat Suriname straks, na de wettelijke afschaffing der slavernij, stond te wachten.
In 1858 werden op aandringen van een aantal planters, die van oordeel waren, dat immigratie noodig was vóór tot afschaffing der slavernij kon worden overgegaan, door bemiddeling van den Nederlandschen Consul in Macao een 500 Chineesche koelies geronseld. Zij kwamen in April te Suriname aan, doch nu bleek dat niemand koelies wilde huren, | |
[pagina 128]
| |
zoolang men slaven voor niets kon laten zwoegen. Hierop werd het eenmaal gesloten contract buiten de Chineezen om, door den gouverneur eigenmachtig ten voordeele der huurders gewijzigd. De Chineezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen, werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de bestaande reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een onwettige handeling die telkens en telkens herhaald is. Een interpellatie aan den Minister van Koloniën, Rochussen, in de Nederlandsche Kamer, hielp intusschen niets. Het door den Nederlandschen Consul gesloten contract is niet gehandhaafd. Aan de Chineezen is geen recht gedaan. Zij waren wettelijk geen slaven, maar tusschen de woorden wettelijk en werkelijk bestond het volle verschil van recht en macht, van menschelijkheid en winzucht.
Dan neemt in 1859 gouverneur van Lansberge het bewind over de kolonie over en geniet de twijfelachtige eer om, diep in de negentiende eeuw en wel in 1861, nogmaals met geweld van wapenen een formeelen slavenopstand te onderdrukken. In dat jaar verlieten vele slaven uit het district Coronië hun meesters en trachtten Demarary te bereiken, waar zij hoopten onder Engelsch regime de vrijheid te winnen. De koloniale regeering in Suriname zond hare zgn. blanke commissie met troepen er op uit om den opstand te dempen en op de meest barbaarsche wijze werden de gevangenen behandeld. Ook op de houtplantage Berg en Dal aan de Boven-Suriname geraakten de slaven in opstand. Ook daar werd de zgn. Blanke commissie met haar troepen gezonden om in naam der koloniale regeering den | |
[pagina 129]
| |
opstand met geweld te onderdrukken. Bij deze gelegenheid bewees de kerk - die nog heden over uitgestrekte bezittingen in Suriname beschikt - dat het koloniale regime van haar niets te duchten had. Zij herstelde hiermede de groote fout die in 1848 door Otto Tank, hoofdvoorstander van de zending der Evangelische Broedergemeente, gemaakt was, toen hij het gewaagd had in een circulaire aan de eigenaren en administrateurs in Nederland de gruwelen der slavernij aan den kaak te stellen.Ga naar eind69) Om het verwijt te ontgaan dat wij hier de rol der kerk te zwart schilderen, laten wij enkele oogenblikken een vurig bewonderaar der zending aan het woord. Hij schreef: ‘Tank keerde niet meer naar Suriname terug, en de Broedergemeente volgde sedert dien tijd nog stipter den gestelden regel van over deze dingen het zwijgen te bewaren. Om niet alles te verliezen moesten zij den slavenhouders veel toegeven (o.a. de schending van het sacrement des huwelijks, doordat het aan slaven verboden was wettig te trouwen!) Om den armen slaven eenige droppels uit den vollen beker des Evangelies toe te kunnen dienen, getroostten zij zich te zwijgen, waar zwijgen soms moeielijk viel. Wij veroordeelen die lieve broeders daarom niet, ofschoon, volgens onze overtuiging, spreken meermalen plicht ware geweest.’Ga naar eind70) Zoolang de wettelijke slavernij in de kolonie bestond, is de zending onder de, betrekkelijk onbelangrijke, Indianenstammen geduld, de kerstening der negers echter met alle kracht tegengewerkt omdat blanke hoogmoed niet duldde dat slaven denzelfden godsdienst als hun meesters zouden hebben. De 36 predikanten der Hervormde gemeente Paramaribo hebben van 1668 tot 1854 onder het woord | |
[pagina 130]
| |
‘broeders’ nooit anderen dan menschen met de zelfde huidkleur verstaan. Zoo zagen zij in waarheid de cultureele missie van Nederland in de kolonie. Pas toen het einde der slavernij in zicht kwam, zag men in een kerstening der zwarten op basis van het Hollandsche sektewezen een middel om de zwarten, tot zelfs volgens hun kleeding, onderling te verdeelen. Pas toen de slavernij afgeschaft was, greep men naar den Bijbel om op spiritueele gronden dezelfde gehoorzaamheid aan te kweeken. En men deed dit slechts omdat men overtuigd was dat ieder der zendelingen, man voor man, de oprechte Christelijke beginselen van gehoorzaamheid aan de door God gestelde overheden toegedaan was. De Christelijke beginselen die zich zoo zeer verloochenden in datgene wat men, naar aanleiding van den opstand op plantage Rac à Rac, neer durfde te schrijven: ‘Dat plantageslaven bij vermeend onrecht tot muiterij oversloegen was meer gebeurd, doch dat zij, zoo zonder eenige reden van misnoegdheid de woning van den directeur verlieten, dat was meer dan schandelijk.’ |
|