Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
Het laatste hoofdstuk van het verzetIn Europa waait de vrijheidsvlag. Jean Jacques Rousseau schrijft over den paradijstoestand der natuurvolkeren. Men stelt de natuurlijke rechten vast van den mensch en van den burger. Men schreeuwt ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ in de straten. De Fransche sansculotten bestormen de Bastille en Hollandsche patriotten loopen op een sukkeldrafje mee, ondertusschen omkijkende of niemand het gek vindt. In een ontzaglijk vuur van geestdrift verbrandt Parijs de touwen, waarmede de onderliggende klasse was gekneveld. Zoo hoog slaan de vlammen op, dat enkele vonken overwaaien, heel over den oceaan naar Suriname, waar ze in enkele blanke zielen een walmend vuurtje als van natgeworden, echt vaderlandsche turf, ontsteken. Zulke smeulende zielevuurtjes ontsnappen aan het Nederlandsche hart als het knetterend gerijmel eener Catsiaansche ode. Zoo kwam het, dat de Surinaamsche dichter P.F. Roos ons vaderland een vrijheidsode schonk, die den bescheiden naam ‘Suriname verheerlijkt in kreupeldicht’ droeg. ‘Richt tempelen op, die aan de heilige vrijheid gewijd zijn’, zoo zong de geïnspireerde dichter en even later roept hij uit: ‘O, moge de tijd komen dat Afrika opnieuw voor Nederland een magazijn van kloeke slaven worde!’Ga naar eind56) In zijn figuur is deze tijd geteekend. ‘Voor ons de vrijheid, voor u de slavernij’ en de geldgod zal het rijk der vrijheid en gelijkheid tot werkelijkheid maken.
In 1780 volgde commandeur Bernard Texier den overleden gouverneur Jan Nepveu op. Het is de | |
[pagina 103]
| |
tijd van den vierden Engelschen oorlog. Berbice, Demerary, St. Eustatius en Essequibo gaan voor de Hollanders verloren. Langs de kusten stroopt een Engelsche kaperkapitein en rooft de Hollandsche en Amerikaansche schepen, een voordeelig ambacht. Maar is het wel een Engelschman, deze zeeschuimer, die den allesbehalven Britschen naam Hans Stiers draagt? Of is het wellicht zelf een van die Hollanders, die zich bij voorbaat bereid verklaarden dwars door de hel te varen, wanneer men daarmede iets zou kunnen verdienen? Ach, wat gaat het ons eigenlijk aan. Wat beteekent het voor ons, dat in 1784 de verloren gegane bezittingen der Hollanders weer bij den vrede in Hollandsche handen terugvielen; dat Willem V den nieuwen gouverneur Friderici (24 Augustus 1792 geïnstalleerd) in 1795 opdraagt om de Britsche troepen als bondgenooten te ontvangen; dat Friderici zelf op 13 Augustus 1799 de kolonie zonder slag of stoot overgeeft aan de vloot van Lord Hugh Seymour en als dank hiervoor zijn gouverneurs-betrekking mag behouden. Wat beteekenen ten slotte voor ons, Surinamers, al deze verwikkelingen tegenover dit ééne, ontzaglijke feit, dat als een zwarte gestalte zich afteekent voor het licht der Europeesche revolutie: in dezen tijd, toen voor de blanken het morgenlicht der vrijheid daagde, werd in Sranang de laatste groote golf van den bevrijdingsstrijd uit de slavernij gebroken.
Ach, wij begrijpen heel goed, dat de regeering verontrust was, toen hier en daar ook slaven zich openlijk met de driekleurige vrijheidskokarde tooiden. Wij kunnen ons indenken dat het niet in haar bedoeling lag, dat de opstandige Marrons het voor- | |
[pagina 104]
| |
beeld zouden volgen dier Bastille-stormers, die door een Roos zoo zeer bewonderd werden. Wij verstaan de huivering waarmede zij het gerucht vernam, dat hun groote aanvoerder Bonni opnieuw de vaan van den opstand ontplooid had.
Opperhoofd Bonni en zijn volgelingen werden door de blanken op Aroukoe, een eiland in de Marowyne aangevallen, welk dorp door den onderhoofdman van Bonni, Ascaan, aan de blanken verraden was. Met onstuimige dapperheid wierpen de Marrons van Bonni zich in de hitte van het gevecht, maar zij moesten ten slotte wijken. Een groot gedeelte van deze opstandige troepen ontkwam, doch de kracht was gebroken. De Marrons werden nu verstrooid, terwijl ellende, kommer, hongersnood en de voortdurend hen achtervolgende kogels der blanken voortaan het deel dezer stoere helden waren. De machtige en dappere aanvoerder der Marrons had nu den samenhang van zijn eens zoo gevreesd leger verloren en zij, die ijverig aan het verraad van Bonni hadden medegewerkt, ontvingen hun loon voor de trouwe diensten aan het Hollandsche koloniaal regime bewezen. Bij de overrompeling van een der laatste benden werden twintig Marrons gedood, waaronder Bonni, Cormantijn, Codjo en Paedje. Zij behoorden tot het gespuis, zooals destijds de blanken de Marrons noemden, maar voor ons zijn en blijven zij helden, Surinamers die hun waardigheid van aanvoerders door dapperheid en deugd verworven hadden, vechters voor de rechten en vrijheid der Surinaamsche slaven. Baron! Bonni! Joli Coeur! | |
[pagina 105]
| |
Uw beeltenissen blijven in onze harten behouden. Gij zijt van ons. |
|