Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekendDe slavinMoedertje, ver weg van dit koude land waar ik zit te schrijven, moedertje in Suriname, met uw grijze haar, met uw vroeggebogen gestalte, die gewerkt en gezwoegd hebt van den ochtend tot den avond om mij te doen leeren, aan U wijd ik dit donkerste hoofdstuk onzer historie. Wanneer de mannelijke slaven (onze vaders) bij het ondergaan der zon en na verrichte dagtaak terugkeeren van de akkers, dan kunnen zij tot aan het vroege morgenuur uitrusten van hun vermoeidheid, dan kunnen zij in hun ellendige hutten de pijnlijke leden uitstrekken op hun leger van vodden, en rusten tot zij door den opziener tot nieuwen arbeid worden geroepen. Wanneer echter de laatste rij der vrouwen naar huis keert door de velden, de zware manden met katoen nog op hun hoofden dragend, dan gebeurt het vaak dat de meester (of in later tijd de administrateur) zijn oog slaat op een der jonge negerinnen en haar wenkt om de katoenmand neer te zetten. Dan begint voor haar, in den nacht, de tweede taak, het voldoen aan de geile lusten van haar meester. Geen enkele vrijstelling bestond voor deze verplichting. Daar de negerslaven immers geen menschen waren, golden voor hen noch de sacramenten der kerk, noch de burgerlijke wetten. Het was voor een petata (blanke) eenvoudig niet aan te nemen, dat er tusschen twee zwarten zooiets | |
[pagina 41]
| |
als een huwelijksband bestaan zou en ook de vrouwen van slaven moesten zich herhaaldelijk van hun echtelijk leger naar de woning hunner meesters begeven.
Wij moeten toegeven dat het voorkwam, dat een blanke meester tijdelijk zijn zwarte liefje met allerlei gunsten zoowel als met zijden kleeren en zelfs met juweelen overlaadde - hetzij dan wegens een gril, hetzij om zijn kennissen van andere plantages met haar schoonheid naar de oogen te steken. Des te jammerlijker was meestal het lot van deze maîtressen wanneer zij na een korte poos hun meester niet langer behaagden. Dan keerden zij terug naar hun krotwoning in het slavenkwartier, zij ontvingen haat voor liefde en mishandeling voor gunsten, waarbij vaak de bedrogen blanke meesteres niet naliet om haar woede op het thans weerlooze slachtoffer te wreken. Wat de kinderen aangaat die uit zulk een verbintenis voortkwamen, deze werden eenvoudig beschouwd als een vermeerdering van de menschelijke veestapel, en de zweepslagen van hun vader, of misschien van hun blanken halfbroer, werden met volkomen onpartijdigheid even striemend uitgedeeld aan hun ruggen als aan die van de volbloed zwarten. Men hoeft slechts te letten op het aantal mulatten in Suriname om in te zien, dat de voorgewende afkeer van het blanke ras ten opzichte der zwarten, voor het geslachtelijk verkeer met onze vrouwen nooit een belemmering geweest is!
Wederom willen wij in de eerste plaats eenige feiten als voorbeelden geven: De heer Pichot, een neef van den gelijknamigen | |
[pagina 42]
| |
raadsheer, directeur van de plantage ‘Vlucht en Trouw’, alarmeerde op den 6en September 1750 de geheele blanke bevolking uit zijn omgeving door te melden, dat de negers tegen hem in opstand waren gekomen. Het bleek dat de heer Pichot een slavin bij zich had willen hebben, doch dat deze vrouw standvastig had geweigerd zich aan de lage hartstochten van haar heer over te geven. De arme slavin werd wegens haar kuischheid door Pichot tot stervens toe gegeeseld, terwijl hij bovendien op een ouden slaaf die zich hiertegen verzette ‘in de volle magt had geschoten met gekapt lood’Ga naar eind21). Een ander geval betreft dat van den rijken planter van plantage ‘Arendsrust’. Deze vernam dat een zijner slaven verliefd was op zijn slavin Betje (het liefje van den planter). Hij liet dezen slaaf geeselen, overal op zijn lichaam branden en spijkerde hem daarna in een houten kluister. Nadat de arme verdrukte bezweken was, werd hij in een put met ongebluschte kalk geworpen. Betje, die den slaaf niet ongenegen geweest was, werd eveneens gebonden, tot bloedens toe gegeeseld en op schandelijke en afschuwelijke wijze gebrand.Ga naar eind22).
Van huiselijk geluk voor den slaaf kon onder deze omstandigheden geen sprake zijn, daar de blanke meester altijd als een dreigende schaduw tusschen de beide echtgenooten te staan kwam. De Europeesche vrouwen zochten vergoeding voor de verwaarloozing door haar blanke mannen in de haat, die zij jegens haar schoone negerinnen-mededingsters met vaak onmenschelijke wreedheid botvierden. Of ook wel trachtten zij haar blanken echtgenoot te straffen door met den pas aangekomen blanke uit Europa een amourette aan te knoopen. | |
[pagina 43]
| |
Verderfelijk was ook het gebruik om ‘mooie slavinnen te zetten op een wekelijksche taxe, die zij den meester of vrouw moesten opbrengen, zonder dat deeze weeten of willen weeten waarmede dit geld gewonnen of verdiend wordt’Ga naar eind23). Men nam in het algemeen voor deze gedwongen prostitutie knappe negerinnen, mulattinnen, mestiezen, quarterones en kaboegroes. Werden deze vrouwen aangetast door de, uit Europa geïmporteerde Venusziekte, dan liet men hen met roode verf bestrijken en voerde ze zoo rond door de straten van de hoofdstad. Vervolgens liet men ze aan hun lot over om in ellende weg te teren. |
|