eilanden; hij vertrok naar Barbados, terwijl Ruff met het beheer van Suriname belast werd. Zoo had Europa vasten voet in Suriname gekregen, de heerschappij was gefundeerd en de toestand voor goed veranderd.
Deze toestand werd bovendien wettelijk bekrachtigd door een giftbrief van Karel II, schenkende in 1662 land en kust van Suriname aan Sir Charles Willoughby, graaf van Parham, en aan Laurens Hide, graaf van Clarendon, en aan hunne nakomelingen en rechtverkrijgenden.
Onder het Engelsche bestuur nam het aantal blanken in Suriname snel toe, vooral door de vele Joden uit Cayenne die zich onder David Nassy in 1664 in Suriname kwamen vestigen. Zij werden door Willoughby in rechten en vrijheid gelijk gesteld met de Britten. In korten tijd werden, onder den knoet der Engelschen, meer dan zestig suiker- en tabaksplantages door de roode en zwarte slaven aangelegd. Deze zware arbeid in de tropische hitte was onbeschrijfelijk vermoeiend en kostte tal van slaven het leven. In hun ellende troostten de anderen zich met het vuurwater, dat in die dagen voor het eerst door de blanken ingevoerd werd. De Surinamers zelf namen snel af in aantal en trokken zich terug in de bosschen, vanwaar zij zoo nu en dan nog een vergeefsche poging waagden om de vreemdelingen te verdrijven. Ook de zwarte slaven werden door ziekten geteisterd of stierven van vermoeidheid. Geen nood. De slavenhandelaars zorgden voor geregelden aanvoer, de handel in menschen bloeide!