Wij slaven van Suriname
(1934)–Anton de Kom– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
Het tijdperk der slavernij | |
[pagina 15]
| |
De komst der blanken‘Het oude volk dat, zichzelf ten verderve, gastvrij was voor de brooddronken mannen van een Spaansche karaveel en voor een man, die Christus-drager heette. Een volk dat opgejaagd....’ ‘Gelukkig het volk’ zegt een Fransch schrijver, ‘dat geen geschiedenis kent.’ De geschiedenis van Suriname dateert van de ontdekking der Wilde Kust (Guyana), in 1499 door de blanken. Wij weten door HartsinckGa naar eind1), hoe het er in die dagen op de Wilde Kust uitzag. Daar woonde destijds een volk van Indianen, die heer en meester waren in hun eigen rijk. ‘Gastvrij zijnde’, schrijft Wolbers in zijn ‘Geschiedenis van Suriname’Ga naar eind2), ‘ontvingen zij dikwijls bezoek van andere stamgenooten, waarbij het gesprek doorgaans over hun geliefkoosde onderwerpen, jacht en visscherij liep. Zij bezaten een zekere aangeboren eerlijkheid en rechtvaardigheid, die in al hun handelingen uitblonk; zij betoonden zelfs een wellevendheid en vriendelijkheid, die men bij onbeschaafde volken niet verwacht zou hebben. Indien zij met elkander een gesprek voerden, was het steeds met bedaardheid en zachtheid, nooit spraken zij elkaar op verachtelijke wijze aan. Ook bezaten zij eenige kennis van den loop der sterren, welke hun van groot nut was tot het opsporen van den weg in de wildernissen.’ Deze beschrijving klopt nog heden met datgene, wat ons ontdekkingsreizigers vertellen over het karakter van hun afstammelingen, de Trio's en de | |
[pagina 16]
| |
Ojana's. Ook van hen geldt, dat zij bedaarde menschen zijn, bij wie heftige gemoedsuitdrukking of uitbundig lachen zelden wordt waargenomen, ook van hen roemt men de gulle goedgeefschheid, den moed en de ondernemingskracht, ook zij zijn voortreffelijke bootslieden en uitstekende kenners van het oerwoud. En toch vormen zij niets dan het in zijn natuurlijke ontwikkeling geremde overschot van wat eens een zelfstandig en gelukkig volk was.
Wat dreef de blanken naar deze ‘wilde’ kusten? Welke roeping bezielde hen? Welke tijding, welk geluk, welke beschaving hadden zij aan dit vrije en gelukkige volk te brengen? Kwamen zij, de eerste Spanjaarden die onze kust bezochten, aan Guyana de zegeningen brengen van autodafé en inquisitie? Brachten zij, in naam van Christus, de verdraagzaamheid over, die Spanje destijds toonde tegen Joden en Mooren, of de blanke beschaving van het rad, de brandstapel en andere torturen? Was dit de rechtstitel voor hun invasie? Of kwamen zij slechts in het geel en rood van hun vlaggen de boodschap brengen, dat goud altijd met bloed gekocht wordt? Wij laten de feiten het antwoord geven.
In 1492 ontdekte Columbus Amerika en weldra oefenden de overdreven schilderingen van het nieuwe land en zijn rijkdom een onweerstaanbare aantrekking op de Europeanen van iederen rang en stand uit. Over hen schrijft Professor Werner Sombart in ‘Der Bourgeois’Ga naar eind3): ‘Een bijzondere vorm der zeerooverij waren de ontdekkingsreizen, die voornamelijk sinds de 15de | |
[pagina 17]
| |
eeuw steeds menigvuldiger werden. Al waren bij deze tochten vaak ook allerlei idealistische motieven, als wetenschappelijke of religieuze belangen, eerzucht en lust tot het avontuur mede in het spel, toch bleef steeds de sterkste (en vaak genoeg de eenige!) drijfveer de winzucht. In wezen zijn het niets dan goed georganiseerde rooftochten, die de uitplundering der overzeesche gewesten ten doel hadden. Vooral nadat Columbus zijn ontdekkingen gedaan had en van zijn reizen echt stofgoud mede naar huis bracht, benevens het sprookje van den vergulden prins, werd El Dorado, het goudland, het uitgesproken of stilzwijgende doel van alle tochten. Nu verbonden zich de bijgeloovige schatgraverij en de bijgeloovige alchemie met de bijgeloovige hoop op een land, waar men het goud met scheppen zou kunnen vergaren, tot een onweerstaanbare drang naar veroveringen. Wat ons hier echter bovenal interesseert, zijn de eigenaardige menschen, die de leiding van zulke ondernemingen hadden. Het zijn oerkrachtige, avontuurlijke, aan de overwinning gewende, brutale, hebzuchtige veroveraars van groot kaliber, zooals ze sindsdien zijn verdwenen. Deze geniale en niets ontziende zeeroovers, waarvan vooral Engeland in de 16de eeuw zoo'n groot aantal voortgebracht heeft, zijn uit hetzelfde hout gesneden als de Italiaansche bendeleiders, de Can Grando's, Francesco Sforza, Cesare Borgia, doch met dit onderscheid, dat de geest van eerstgenoemden nog veel sterker op het verwerven van geld en goederen gericht is, zoodat zij reeds veel dichter bij den kapitalistischen ondernemer staan dan de Italiaansche condotierri's.... Men zal vragen, hoe ik er toe kom, om deze ver- | |
[pagina 18]
| |
overaars en roovers bij het kapitalisme in te deelen. Het antwoord is eenvoudig: niet slechts omdat zij zelf een soort kapitalistische ondernemers waren, maar vooral, omdat de geest welke hen vervulde, dezelfde geest was, die alle groothandel en elk koloniaal stelsel tot in de 18de eeuw bezield heeft. Want de handel en het koloniaal beheer waren in hun diepste wezen evengoed avonturiers- en veroveraarstochten als de zeerooverijen, de kaapvaart en de ontdekkingsreizen, waarover wij spraken. De avonturier, de zeeroover en de groote koopman gaan ongemerkt in elkander over.’ |
|