| |
| |
| |
VIII.
Kort voor het huwelik - in April - vroeg de oude de Molder voor zich en zijn vrouw bij neef Verweghe belet. Als 't schikte, dachten ze vijf of zes dagen te blijven logeren.
De dokter had hen niet uitgenodigd om Corries gezondheid. Hij besloot terstond om dezelfde reden ze af te schrijven. Maar Cor wou daar niet van horen. Zó ziek was ze niet. En wat zou het onhartelik zijn!
Ze dacht: wanneer de de Molder's kwamen, zou 't alle vermoedens die op kònden rijzen bij de een of ander, verstikken. Maar ze stelde vast: geen partijen bij hùn aan huis. Voor gastvrouw was ze nog niet geschikt.
| |
| |
Adriaans ouders kwamen. De vader, een magere man met een geel gezicht en witte borstelige snor. 'n Gepensionneerd hoofdambtenaar bij de belastingen. Gemakkelik, vrolik, komplimenteus. De moeder klein, gebogen; bescheiden en onbeduidend.
De onvermijdelike drukte deed Corrie goed. Ze zou met haar gasten werkelik ingenomen geweest zijn, wanneer ze 't gesprek niet telkens hadden gebracht op Adri's jeugd en gewoonten, Adri's knapheid, Adri's hartelikheid. En toch, dat onderwerp, nu hij trouwen ging - 't was heel natuurlik.....
In de bruidsdagen werden twee grote partijen gegeven. Corrie was meegegaan naar de laatste, schijnbaar gezwicht voor het dringend verzoek van papa de Molder; in werkelikheid omdat ze door steeds te bedanken vreesde voor 't rijzen van argwaan; voor onwelwillend gepraat....
| |
| |
Ze had vrolik gedaan. Verteld overal dat ze nu weer veel beter was. Heel veel beter. Ze voelde zich opgewekt, en gewoon....
Ze had met Charlotte glimlachend gefluisterd: Was Adri niet trots op z'n bruidje? Niet héél verliefd? - Ze had zich laten vertellen van mooie kado's, van hun plannen, van 't ruime huis op het Singel, dat ze hadden gehuurd....
Vond Lotje 't niet naar om de stad uit te gaan, voor goed? Eerst wel.... Maar dat kon nu niet anders. Konkurreren met meneer Lonte, dat wou hij niet. En als hij een eigen zaak begon, was Amsterdam ook honderdmaal beter....
Als tegen 'n toren had Corrie opgezien tegen die partij.
Wel had Adriaan met zijn meisje bezoeken bij de Verweghe's gebracht, maar dan was ze op haar eigen gebied. Ze kon opstaan, hoofdpijn krijgen, desnoods de kamer verlaten.... Maar in die grote kring van half en weinig bekenden, misschien van verschil- | |
| |
lende kanten bespied; onzeker hoe hij zich zou houden; in helle verlichting; en dat uren lang....
Maar het viel haar ontzaglik mee. Ze vond de menschen lief, deelnemend, eenvoudig.... Adriaan, iets verlegen en daardoor stijf, sprak haar aan en maakte zijn kompliment in een kring van famielie en vrienden.... Hij hield zich verder, in 't minst niet opvallend, terug.
Ze voelde zich opleven; haast gelukkig. Haar smart was in de laatste tijd overvleugeld geweest door de drukkende angst, zich te zullen verraden. Die angst was plotseling verdwenen; haar smart lag nog neer, onbewegelik, onbespeurbaar. Vandaar die verruiming.... Ze besloot om vàst naar het afscheidsdineetje te gaan, op de huweliksdag. Haar slapheid, haar zwakheid - het waren maar kunsten. Dat bleek. Ze had er zich dadelik meer tegenin moeten zetten. Meedoen met anderen.... vrolik zijn....
| |
| |
Maar ze kon weer niet slapen, die nacht.
En de volgende dag was ze moe; doodop. Neen, kunsten waren het niet. Het leek haar niet meer om-naar-te-verlangen, bij 't trouwen te zijn, of bij het vertrekken van 't jonge paar....
Zij weifelde tot het laatst.
En toen stond haar man er op, dat ze thuis blijven zou. De de Molder's vonden het vreselik jammer - maar dáár had de dokter gelijk aan: gezondheid was nummer één.
...............
Verweghe was meegeweest naar de kerk, en had gefungeerd als getuige van Adriaan op het stadhuis.
Hij was 's middags zijn vrouw een uurtje gezelschap gaan houden en had haar de groeten gebracht van de jongelui. Om zes uur dineerde hij en petit comité bij de Aertsen. De trein waarmee Adriaan en Charlotte naar
| |
| |
Brussel zouden vertrekken ging om halfacht.
Aan tafel kwam men eerst niet in de rechte stemming. Charlotte was stil; haar moeder, onder de indruk van 't naderend afscheid, deed moeite om haar tranen tegen te houden. De jonge de Molder zag bleek, maar was verder gewoon. De andere heren trachtten er vrolikheid in te brengen. Maar de vermakelike verhalen van Adriaans vader werden niet zoals anders op prijs gesteld.
Toen de jonggehuwden verdwenen waren, stond dokter Verweghe op. Men wou hem terughouden: spelbreken mocht niet. De pret zou nù eerst beginnen na al die emotie. Maar.... Corrie was al zo lang alleen - en van pretmakerij had hij ruim genoeg. Hij verontschuldigde zich, zei dat vader en moeder de Molder zich niet behoefden te haasten, bood hun de sleutel aan, die lachend geweigerd werd, en ging haastig naar huis.
| |
| |
Hij was dankbaar dat het nu zover wàs.
De volgende dag zouden Adriaans ouders vertrekken, dan kwam er rust. Als Corrie gewende aan het idee dat de Molder voorgoed van de baan was - in Amsterdam, en getrouwd - dan zou ze kalmeren....
Hij ontsloot de deur van zijn huis, liep de gang door en trad de woonkamer binnen.
Het was er nagenoeg donker. Het teelichtje, onder de nikkelen trekpot verlichtte een deel van de tafel, een wijde flauw wiegelende kring op 't plafond, en bracht verder wat schemering.
Zijn vrouw zag hij niet....
Ongerustheid golfde plots in hem op. Hij duizelde even, doch beheerste zich dadelik. Hij wilde naar boven.... lag ze te bed? - maar merkte dat een van de gasvlammen brandde, neergedraaid tot een blauwe punt. Met snelle beweging opende hij de kraan. Het licht stroomde uit. En nu zag hij haar,
| |
| |
op de kanapee, voorover, het hoofd op de armen.
Hij wist nauwliks wàt hij gevreesd had.... zelfmoord.... vlucht....
Maar toen hij haar liggen zag, schokkend bij 't pogen om diepe snikken te smoren, vloeide een grote gerustheid hem zalig door heel het lichaam....
Hij kwam dichterbij, lei zijn hand op haar schouder.
Zij trok zich angstig terug.
‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Wat scheelt er aan?’
Geen antwoord.
‘Corrie, toe, wees verstandig.... Vertrouw je me niet?’
Ze bleef zwijgen. Ze kon niet spreken. Maar wat ze bedacht had op die lange ellendige dag, trok weer door haar geest.... Eerst die hoop, die slechte, afschuwelike hoop
| |
| |
dat er iets zou gebeuren, iets dat het sluiten van 't huwelik voorkwam.... Toen het weten: ze moest berusten. Er was niets anders....
Maar al wou ze, al deed ze haar best om zich zelf te overwinnen.... wàt zou het helpen, zolang daar stond die afschuwelike leugen tussen haar man en haar...?
En eindelik het wanhopig besluit om hem alles te zeggen. Liever het ergste in ééns - verachting, verstoting, dan langer die langzame marteling, huichelarij....
Maar toen hij nu binnenkwam, eerder dan ze vermoed had, durfde ze niet.... Ze kon niet meer denken, voelde alleen het gebons van haar hart, en de doodsangst die haar de keel toekneep....
| |
| |
Verweghe was bij haar gaan zitten. Hij zocht naar een van haar handen en vroeg op z'n overtuigende kalme toon:
‘Cor, zou het niet goed zijn, eens openhartig te spreken?’
Weer trok ze haar hand terug.
‘Je weet niet wat er gebeurd is,’ snikte ze, zo wanhopend, dat het meelijden hem als 'n scherpe punt in de borst drong. Maar ze voelde dat het ogenblik nu was gekomen waarop ze het zeggen zou.
‘Ik wil geen geheimen meer voor je hebben. Ik kan het niet dragen. Doe wat je wilt. Als Frank er niet was, ik had me al lang....’
Ze brak af. Even trilden zijn vingers, maar verder bewoog hij zich niet. En zij, in behoefte om alles te biechten, al vervloeide de laatste rest van haar schijngeluk, ging voort:
‘Ik hield van hem. Al lang. En hij.... ook van mij. En ik hèb er wel tegen gestreden, maar.... Ja, alles, àlles, watje kunt denken -
| |
| |
dàt is gebeurd.... En daarom vroeg ik toen ook of je alleen wou slapen. O 't was afschuwelik. Ik moest je bedriegen, ie-de-re dag weer bedriegen. Dat wil ik niet langer.... Ik wil niet....’
Terwijl ze nog sprak, schoot flauw, als van ver, hem te binnen, dat hij, als bedrogen man, haar nu slaan en mishandelen moest. Geen neiging was het, of aandrift; meer vage herinnering, dat men zo deed.... dat het volgde op zo'n bekentenis....
Toen bruiste een doffe drift in hem op. Bloed steeg hem naar 't hoofd, slaapaderen klopten. 't Was niet tegen haar, maar tegen de Molder, die zeker niet minder schuld had dan zij. En terwijl zij daar neerlag, vernederd, gebroken - was hij de intressante man - die betoost en gevierd werd, trok op zijn huweliksreis....!
| |
| |
Hij zag naar Corrie, die 't witte gezicht tegen 't kanapeekussen drukte.
Weer trof hem het kil en verlammend gevoel van zijn onmacht.
Hij sprak niet. Hij wist geen zin die gezegd kon worden. Wel klonken de woorden hem in het hoofd: Corrie, hoe kòn je het doen....? maar hij bracht ze niet over de lippen. Hij voelde onwaarheid in 't stellen van die overbodige vraag. Hij kende immers het antwoord. En ook, waartoe, zelfs bedekt, een onnodig verwijt?
Maar háár trof zijn onbegrijpelik zwijgen erger dan aanval van woede. Met moeite bedwong ze 'n krankzinnige neiging tot gillen, ze wierp zich om, zag hem aan met haar bange verhuilde ogen en riep: ‘Zèg toch iets! Zeg iets! Blijf zo niet zitten. Sla me dan liever....’
| |
| |
Hij ademde moeilik. En toonloos klonk het: ‘Ik ben niet boos op je, kindje.’
Ze staarde hem aan. Hij legde zijn grote hand op haar hoofd, streelde langzaam het donkere haar.
Nu barstte ze uit in snikken, nokkend: ‘Je bent veel te goed, je was altijd te goed... Je wil het me niet verwijten, omdat je nu meelijden hebt. Maar je moet me verachten... dat weet ik... Je zult me verachten.... later.... o later....’
Hij schudde nauw merkbaar het hoofd.
Hoe anders kon het toch worden. De woorden vielen hem in, waaraan Lonte hem had herinnerd: ‘Als het mij gebeurde, ik doodde hèm en mijn vrouw....’
Het was gebeurd. En hij voelde geen wraakzucht, geen haat - altans niet tegen háár. Hij had willen troosten....
| |
| |
En zij begreep dat niet. Wanneer hij zèggen zou wat hij dacht: dat hij kende de hartstocht, van vroeger, en dat hij nu, in zijn ouderdom, kon begrijpen, vergeven - 't zou onverschilligheid lijken. Of erger misschien.
Zij kòn niet begrijpen. Alleen moest zij strijden haar strijd. Niet mogelik was het door daad of woord, haar nù te hergeven zelfvertrouwen, gevoel van waardigheid. Het moest langzaam, na wachten en lijden weer tòt haar komen - indien het kwam. Misschien dat gewoonte haar helpen zou. Die wordt als een zware ijzeren rol langs de weg van ons leven getrokken, vergruizend het hoge, het slechte - de heerlikheid en de smart....
Corrie zag weer tot hem op. In schaduw, de rug naar het gaslicht, zag ze hem zitten. Gebogen, de hand langzaam strijkend door grijze baard.
| |
| |
Hij was grauwbleek; verouderd. Het voorhoofd gegroefd.
En zij, zich wringend in zelfverwijt, liet vloeien haar tranen en duwde snikkend het hoofd in het rode kussen.
|
|