Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)
(1938)–R.A. Kollewijn– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
Verdeling in woordsoorten.Ga naar margenoot+ § 44.Men kan de woorden van een taal in verschillende groepen verdelen. De woorden die tot een zelfde groep gerekend worden, hebben overeenkomst met elkaar door hun betekenis (de meeste zelfstandige naamwoorden b.v.), door hun vorm (zoals de werkwoorden), door de dienst die ze in de zin bewijzen (de ene woordsoort bepaalt b.v. zelfst. naamwoorden, een andere werkwoorden, nog een andere verbindt zinnen en zindelen met elkaar) of door de plaats die ze innemen (lidwoorden en voorzetsels). Men onderscheidt de woorden gewoonlijk in 10 soorten (rededelen). Daarbij gaat men niet zonder willekeur te werk. En dat moet wel, daar de woorden met al hun overgangen van betekenis, hun verschil in vorm en in dienst, niet in een bepaald aantal soorten te verdelen zijn. Gesteld dat men de mensen wilde onderscheiden naar de kleur van hun ogen; en wel in mensen met blauwe, grijze, bruine en zwarte ogen. Dan zou men in veel gevallen dadelijk kunnen zeggen of iemand tot de blauwogen of tot de grijsogen gerekend moest worden. Maar er zouden zich ook gevallen voordoen waarin men iemands ogen evengoed blauw zou kunnen noemen als grijs; evengoed bruin als zwart; evengoed grijs als bruin. En als men niet alleen op de kleur van de ogen maar tevens op die van het haar moest letten, werd de indeling nog veel moeilijker. Wij ondervinden bij het onderscheiden van de rededelen dergelijke bezwaren. In niet weinig gevallen kan een woord | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
met evenveel recht in deze als in gene rubriek worden ondergebracht. Zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden enz. zijn dus namen van spraakkunstige begrippen die men niet volkomen nauwkeurig kan omschrijven. En de definities die men geeft, zijn slechts bij benadering juist. | |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ § 45.De tien woordsoorten of rededelen zijn:
| |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ § 46.Om te bepalen tot welke soort een woord behoort, houdt men dus nù eens rekening met de betekenis, dàn met de dienst die het woord in de zin doet, enz. Dat is zoals wij zagen een van de oorzaken waardoor men niet altijd scherp een grens trekken kan tussen de ene soort en de andere. Uit een paar voorbeelden kan dit nader blijken: In de zin wandelen is gezond noemt men wandelen een zelfstandig nw., omdat het de dienst doet van onderwerp. Maar het heeft, als men op de betekenis let, zeker evenveel van een werkwoord. (Vgl. Het vele wandelen is niet goed voor u, met: Veel te wandelen is niet goed voor u). In: Hij hoorde tot de voomaamste(n) onder de edelen, kan voornaamste(n) zowel zelfstandig naamw. als bijvoegelijk naamwoord zijn. Dit is alleen mogelijk voor bizonder gefortuneerden. Je zult nog genoeg moeilijkheden te overwinnen krijgen. Bizonder, genoeg, onverbogen; bijwoorden. Bepalen hier echter zelfst. naamwoorden en zouden dus ook bijv. nw. genoemd kunnen worden. Het was een treffend toneel. Men kan treffend als bijvoegelijk naamwoord opvatten, maar ook als onvoltooid deelwoord (dus vorm van een werkwoord). Hij schoot de vogel dood. - Hij zette zich schrap. - De deur was toe. Hier staan dood, schrap en toe op de grens tussen bijvoegel. naamw. en bijwoord (vgl. § 34). Hij heeft vandaag veel afgedaan. Veel kan worden opgevat als onbepaald voornaamwoord, maar ook als bijwoord. |
|