Beknopte Nederlandse spraakkunst (onder ps. K. Holtvast)
(1938)–R.A. Kollewijn– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||
Inleiding.Het Nederlands.Ga naar margenoot+ § 1.Het Nederlands is een Germaanse taal. Reeds vóór het begin van onze jaartelling woonden er (behalve Kelten, die zich vooral in de zuidelijke provinciën en in het tegenwoordige België hadden gevestigd) hoofdzakelijk Germanen in ons land. De Germaanse dialecten, door de nakomelingen van deze en andere Germanen in Noord- en Zuid-Nederland gesproken, onderscheidt men in drie hoofdgroepen: Nederfrankisch, Saksisch en Fries. Ga naar margenoot+ Nederfrankisch werd gesproken in het midden en in het Zuiden van ons land en in de noordelijke Belgische provinciën. Ga naar margenoot+ Saksisch in 't Oosten: in een deel van Groningen, in Drente, Overijsel en in de Achterhoek van Gelderland. Ga naar margenoot+ Fries in het Noorden en Westen: in Friesland, een deel van Groningen en in Noord-Holland boven het IJ. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 2.Er waren (en zijn) geen scherpe grenzen te trekken tussen Frankische, Saksische en Friese streken. Ongemerkt gaat ook het ene dialect gewoonlijk in 't andere over. Vandaar dat wij Frankisch-Friese, Frankisch-Saksische en Saksisch-Friese overgangsdialecten hebben. | |||||||||
§ 3.Vooral sedert men de landstaal meer en meer begon te schrijven (sedert de 13de eeuw), ontwikkelde zich langzamerhand naast en boven de dialecten een algemene taal (vgl. § 14). Dat algemene Nederlands, ook wel aangeduid met de naam ‘beschaafd Nederlands’, is in | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
hoofdzaak Nederfrankisch, maar heeft zowel van het Fries als van het Saksisch de invloed ondergaanGa naar voetnoot1). | |||||||||
Spreken en schrijven.Ga naar margenoot+ § 4.Wij spreken in zinnen. Een zin is de uitdrukking of aanduiding van een gedachte (of een gevoel) door middel van woorden, welke een melodisch geheel vormen. Opmerking. Als men naar een goeden spreker luistert, hoort men, meer aan de melodie dan aan de voltooiïng van de gedachte, waar de zin ophoudt. Ga naar margenoot+ Welke betekenis men in een bepaald geval aan een zin moet hechten, blijkt uit de situatie of uit het verband, waarin die zin gebruikt wordt. Voorb.: Wat een weer! (kan mooi of slecht zijn). Dàt is gelogen (is alleen te begrijpen in verband met 't voorafgegane). | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
Een zin komt alleen in deze situatie of in dit verband voor. (Zie § 9 en § 16, 1).
Voorbeelden van zinnen: Hij staat iedere morgen vroeg op. - Het is warm. - Er werd muziek gemaakt. - Kom eens hier. - Wacht even. - Binnen! - Goedkoop, duurkoop. - Veel hoofden, veel zinnen. - Zo'n jongen! - Och Hemel. - Hulp! - Au! | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 5.Een woord is het kleinste deel van een zin en is een spraakklank, of een verbinding van spraakklanken, met een meer of minder duidelijke betekenis. Een woord komt alleen in het zinsverband met een scherp begrensde betekenis voor. Wèlke betekenis men in een bepaald geval aan een woord heeft te hechten, blijkt uit dit zinsverband. Vgl. b.v. het woord lucht in de volgende zinnen: De lucht is hier zuiver en gezond. - Wat een prachtige blauwe lucht! - Ik kan de lucht van die bloemkool niet uitstaan. - Ik dacht dat ik stikte, ik had geen lucht meer. En het woord nu in deze voorbeelden: Het is nu (= op dit ogenblik) juist twaalf uur. - Verleden jaar was hij erg aan het sukkelen, maar nu (= tegenwoordig) is hij heel wat beter. - Ik zal het ditmaal door de vingers zien, maar dan moet je nu (= voortaan) beter oppassen. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 6.Bij het uitspreken van zinnen (zie § 4 opm.) maakt men zich niet enkel verstaanbaar door het bezigen van bekende woorden, maar ook door de rangschikking van die woorden (woordorde), door het leggen van meer of minder nadruk op sommige klankgroepen (klemtoon), door het uitspreken van de klankgroepen met afwisselende snelheid (tempo) en toonhoogte (zinsmelodie) en soms door gebaren. | |||||||||
§ 7.Het spreekt van zelf dat men, om een zin goed te verstaan, de gebezigde woorden en de betekenis van | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
de vorm waarin zij voorkomen, dient te kennen. (Vgl. voor de betekenis van de vorm: hij, hem; sta, staat, staan, stond, gestaan). Ga naar margenoot+ Opmerking. Woorden hebben bij hun eigenlijke betekenis veelal ook nog een zekere gevoelswaarde, wat duidelijk kan blijken uit vergelijking van een zin als: Kijk hem eens zweten met: kijk hem eens transpireren; van: Jammer dat hij zo'n dronkaard is, met: bemoei je toch niet met dien zuiplap; van: Onze poes is weggelopen, met: er zit een grote kat in de tuin. | |||||||||
§ 7,1.Een woord krijgt een ongunstige gevoelswaarde, als de door dat woord aangeduide voorstelling onaangename gevoelens wekt. Het gevolg is, dat voor die voorstelling telkens een nieuw woord gekozen wordt, dat na verloop van tijd toch weer een ongunstige gevoelswaarde krijgt. De woorden wordenGa naar margenoot+ taboe. Let in dit verband eens op de vele namen voor dood, sterven, dronken zijn, een borrel. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 8.Wordt de rangschikking van de woorden in een zin gewijzigd, dan kan de zin met dezelfde woorden een andere gedachte uitdrukken.
Voorbeelden: Dàt was waar (mededeling). Was dàt waar (vraag of wens). Ik heb niet het voorrecht hem te kennen en Ik heb het voorrecht hem niet te kennen. Opmerking: De betekenisverandering van de zin komt, behalve door de verandering in de volgorde der woorden, ook tot stand door gelijktijdige verandering in zinsaccent, tempo en zinsmelodie. Deze elementen zijn onafscheidelijk verbonden met de betekenis van de zin; ze veranderen dus mèt die betekenis. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 9.Ook het leggen van sterke nadruk op de een of andere klankgroep (zie § 225) brengt wijziging in de betekenis van de zin. | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
Voorbeelden:
In a heeft niet Willem maar een ander het mij gezegd; in b heeft hij het niet aan mij meegedeeld maar aan een ander; in c verzeker ik dat de onderstelling als zou Willem het mij verteld hebben, onjuist is; en in d doe ik verstaan dat hij 't mij niet gezegd, maar geschreven of door tekens gemeld heeft.
Vergelijk nog: Hij heeft hem in zijn ongeluk geholpen; en Hij heeft hem in zijn ongeluk geholpen. - Opmerking: Dat ook hier, evenals in § 8, tempo en zinsmelodie een belangrijke rol spelen blijkt, als men deze zinnen luid leest. In een zin komen klemtonen voor van verschillende sterkte. De sterkste heet hoofdtoon, de minder sterke (die onderling in kracht kunnen verschillen) noemt men bijtonen. Klankgroepen die zonder klemtoon worden uitgesproken, zijn toonloos. Zo heeft in: Ingerukt mars! het laatste woord de hoofdtoon; in en rukt hebben bijtoon (in sterker dan rukt), ge is toonloos. Opmerking. Meestal heeft één klankgroep van de zin de hoofdtoon, maar niet altijd. Vgl. Jan, Kees en Gijs hebben ongetwijfeld schuld. De gelijksoortige zinsdelen (Jan, Kees, Gijs) hebben alle drie hoofdtoon. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 10.Klemtoonverschil merken wij niet alleen op in zinnen, ook op de klankgroepen van een woord valt ongelijke nadruk. De hoofdtoon van vader, liefdeloos, leugenachtigheid, ligt op de eerste klankgroep; die van gewoonte, ontaarding op de tweede, die van liefdeloosheid, | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
opgewondenheid, krokodil op de derde, van ongegeneerdheid op de vierde, van electriciteit op de vijfde. | |||||||||
§ 11.Bijna alle woorden hebben een vaste woordklemtoon. Bij enkele echter zijn twee manieren van klemtoonlegging gebruikelijk. Men kan b.v. evengoed uitspreken aartshertog als aartshertog, aantonende (wijs) als aantonende (wijs), bijziende als bijziende, fabelachtig als fabelachtig, gastvrijheid als gastvrijheid, nalatenschap als nalatenschap, nochtans als nochtans, schiereiland als schiereiland, vennootschap als vennootschap, enz. (vgl. § 202, opm. 1o). Vergelijk: aanstaande Zondag met Zondag aanstaande. Verschil van woordklemtoon gaat bij sommige samengestelde werkwoorden gepaard met verschil van betekenis. vgl. óverlopen met overlópen: de emmer loopt over - hij overlóopt ons niet. (Zie § 205, 1) Andere vbb.: doorlópen - dóorlopen; overléggen - óverleggen. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 12.Niet te verwarren met klemtoon (accent), is afwisseling van toonhoogte (melodie). Daar men de woorden en klankgroepen van een zin niet op dezelfde toon (niet ‘ééntonig’), en met verschillende snelheid uitspreekt, ontstaat een soort van melodie (zinsmelodie), die met de betekenis welke de spreker wil dat men aan zijn woorden hecht, telkens verandert (vgl. opm. § 8). Vergelijk b.v. de melodie van dat kost een gulden, meegedeeld door een winkelbediende, met die van dàt kost een gulden! uitgeroepen door een verontwaardigden koper, die meent dat hij overvraagd wordt. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 13.In ons land wordt in verschillende plaatsen altijd op enigszins verschillende wijze gesproken. Zo treffen wij een groot aantal Frankische dialecten aan in Frankische, Saksische dialecten in Saksische streken. | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
In Friesland, vooral op het platteland, spreekt men de Friese taal, die van het Nederlands sterk afwijkt en niet als een Nederlands (wèl als een Germaans) dialect is te beschouwen. Ook het Fries omvat weder een aantal (Friese) dialecten.
Ga naar margenoot+ De taal die uitsluitend door onbeschaafden gesproken wordt, noemt men platte taal; de uitspraak van onbeschaafden: platte uitspraak. | |||||||||
§ 13,1.De verschillen in een dialect berusten dikwijls op het verschil in uitspraak van één bepaalde klank in dezelfde positie (b.v. aan 't eind van een woord). Zo spreekt een deel der Limburgers uit: ik, ook, een ander deel: ich, auch. Ga naar margenoot+ De grenzen van vele klankeigenaardigheden (ook soms van bepaalde woorden) zijn vastgesteld; men noemt deze isoglossen (isos = gelijk; glosse = taal). Ga naar margenoot+ De ik/ich; ook/auch isoglosse heet de Uerdinger linie. Ze komt bij Uerdingen over de Rijn, loopt bezuiden Venlo naar Meijel, buigt daar naar 't Z.W. en gaat westelijk van Diest en Tienen tot aan de grenzen van het Nederlandse taalgebied. De isoglossen lopen vaak op zeer grillige wijze door een taalgebied, soms midden door een dorp. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 14.Maar behalve dialecten en plat wordt door het gehele land de in § 3 reeds genoemde algemene beschaafde taal gesproken. Welbeschouwd zijn er verschillende soortenGa naar margenoot+ van algemeen beschaafd, zoals vertrouwelijk-beschaafd, beleefd-beschaafd, deftig-beschaafd enz. In de dagelijkse omgang bezigen zij die zich niet van dialect bedienen, het vertrouwelijk-beschaafd; tegenover vreemden gewoonlijk het beleefd-beschaafd; op vergaderingen veelal het deftig-beschaafd, dat wel eens overgaat in redenaarstaal (§ 15). Het ‘beschaafd’ is in de verschillende delen van het land | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
niet gelijk. Zelfs verschilt het van spreker tot spreker. MenGa naar margenoot+ noemt dit beschaafd dan ook wel persoonlijk beschaafd. Het verschil is echter beperkt. Wie té veel afwijkt van zeker gemiddelde, spreekt geen beschaafd meer. We zullen hier de term algemeen beschaafd blijven houden en bedoelen daarmee het persoonlijk gevariëerde Nederlands, dat nagenoeg overal in Nederland verstaan wordt. De meeste ontwikkelden bedienen er zich altijd van. Wie de beschaafde taal niet kan spreken, gevoelt dat als een gemis, zodra hij in aanraking komt met personen uit andere streken of kringen. Men noemt die algemene beschaafde taal (talen) ook het Nederlands. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 15.Als een beschaafde taal die niet algemeen kan heten, dient vermeld de redenaarstaal, waarvan door sommigen in plechtige bijeenkomsten (vooral op de kansel) gebruik wordt gemaakt. In de redenaarstaal bezigt men niet zelden vormen, woorden, uitdrukkingen, die in de algemene taal onnatuurlijk zouden klinken. Bij voorbeeld gij (voor u), edoch, desalniettemin, ik herzegge, ene spanne tijds, te dezen opzichte, om hunnentwil, enz. Opmerking. Een zelfde persoon spreekt dus niet altijd hetzelfde Nederlands. Nog daargelaten dat hij misschien met mensen uit de streek waar hij vandaan komt dialect zal praten, spreekt hij nu eens vertrouwelijk-beschaafd, dan weer beleefd-beschaafd; een enkele maal wellicht deftig-beschaafd of redenaarstaal. | |||||||||
§ 15,1.Het verschil van beroep veroorzaakt ook een verschil in taal, vooral in woordgebruik. Ieder vak heeft zijn vaktermen; ieder beroep een andere belangensfeer, die andere woorden nodig heeft. Ga naar margenoot+ Hier spreken we van vaktalen: de leraar, de smid, ook de dief heeft zijn vaktaal. Ga naar margenoot+ Taalkringen worden gevormd door groepen personen, die | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
dezelfde vaktaal spreken. Eén persoon kan tot meerdere taalkringen behoren. | |||||||||
Ga naar margenoot+ § 16.Onze taal wordt sedert meer dan 7 eeuwen geschreven, d.i. door lettertekens aangeduid. Natuurlijk zeer onnauwkeurig en onvolledig. Onnauwkeurig: want voor verschillende klanken gebruikt men dikwijls hetzelfde teken (vgl. § 241). Onvolledig: de klemtoon wordt alleen bij uitzondering aangegeven; rhythmus, zinsmelodie en gebaren in 't geheel niet. Streefde men er aanvankelijk naar, zo nauwkeurig het met het beperkte aantal lettertekens waarover men beschikte, mogelijk was, de klanken op te tekenen die menGa naar margenoot+ hoorde, dit werd later anders. De gesproken taal wijzigt zich steeds, en ongemerkt verandert de uitspraak. Wie in later tijd spellen leerde, luisterde niet in de eerste plaats naar de uitspraak van zijn omgeving, maar keek naar de voorbeelden die hem werden voorgelegd. Zo kon het gebeuren dat de gesproken taal zich verder en verder van de door lettertekens aangeduide taal verwijderde. Werd het verschil al te groot, dan ging men over tot spellingwijziging. Opmerkingen. 1o. Natuurlijk kunnen zowel het algemeen beschaafd (in zijn verschillende vormen), als vaktaal, kindertaal, redenaarstaal, dialect, platte taal enz. worden geschreven. 2o. Bij 't schrijven van het algemene Nederlands bestaat nog bij velen de gewoonte om verouderde buigingsuitgangen te bezigen, d.z. uitgangen die vroeger uitgesproken werden, maar thans uit de algemene beschaafde taal verdwenen zijn. De redenaarstaal richt zich, wat verbuiging en vervoeging betreft, nog veel vaker naar de vormen van een ouderwetse taal: ‘Zaagt gij dien matroos daar in den mast klimmen?’ in plaats van ‘Zag u die matroos daar in de mast klimmen?’ | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Opmerking. De verbuigings- en vervoegingsvormen die niet voorkomen in de algemene beschaafde gesproken taal maar alleen in geschreven taal (en redenaarstaal) worden in dit leerboek met het woord schrijftaal aangeduid. |
|