Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 534]
| |
V. - Slotwoord.‘On him alone was the doom of pain,
From the morning of his birth,
On him alone the curse of Cain
Fell, like a flail on the garnered grain,
And struck him to the earth’.
[Op hem alleen rustte de vloek van het lijden
Van den morgen zijner geboorte af;
Op hem alleen viel de vloek van Kaïn
Als de dorschvlegel op het opgehoopte graan,
En sloeg hem ter aarde.]
| |
I.
| |
[pagina 535]
| |
verschillen nog groot; en terwijl sommigen de hoogste sporten op het gebied van wetenschap, kunst en philosophie bereikten, bleven anderen voortleven in een toestand niet veel verschillend van dien der dieren. Ook op de Antillen - en alleen over de zwarte bewoners dezer eilanden wil ik spreken - vindt men Negers uit allerlei oorden van Centraal-Afrika gehaald, en wier voorvaderen den langen tocht naar de kust doorstonden, het karavaanspoor witkleurend door hun geraamten; die de folteringen overleefden op de slavenschepen welke de menschelijke lading meer dood dan levend in Amerika brachten. Op deze West-Indische eilanden wonen thans afstammelingen zoowel van de naaktloopende en menschenetende Congoleezen, als van de bloeddorstige Ashantijnen, en de land- en tuinbouw beoefenende Homas en Wandringos. En zelfs onder hen, die door nauwe bloedverwantschap zijn verbonden, vindt men Negers èn Negers; en meestal zijn de oordeelvellingen der Blanken onbillijk, daar zij den Neger der havenplaatsen als maatstaf nemende, hun vonnis uitspreken ook over den bewoner van het platteland: den vreedzamen, ijverigen en tevreden landbouwer, levende met vrouw en kinderen op eigen grondgebied. De Negers van elk der eilanden verschillen van elkander en van de bewoners van het vasteland van Zuid-Amerika; de Neger van Trinidad is moeilijk te vergelijken met dien van Barbados, noch de inboorling van Curaçao met den meer donkeren bewoner van Suriname. Er is verschil in lichaamsbouw en gestalte, in de kleur der huid en de snit van het gelaat; in verstand en karakter, in deugden en ondeugden. Eén zaak hebben zij gemeen: dat zij als voorbeeld ter navolging, als model om te bereiken, namen hun oude meesters, en men op de Hollandsche, Engelsche, Fransche en Spaansche eilanden bij de zwarten kan terugvinden, zij het in verbasterden vorm, de fouten en hoedanigheden hunner meesters. Doch dat ontzegt ons ook het recht om uit de hoogte op hen neer te zien, want de Negers zijn geworden wat wij, Europeanen, er van hebben gemaakt; zij waren kneedbaar als was; aan ons de schuld als wij ze in een slechten vorm hebben gegoten! | |
[pagina 536]
| |
Wij noemen hen ‘wild en onbeschaafd’, ‘lui en onzedelijk’, en achten ons daardoor ontheven van elke verplichting tegenover hen, wier voogdij wij met geweld in handen namen. Van een eerlijk pogen om te herstellen de begane fouten, door liefderijke behandeling te verkrijgen vergeving voor de gepleegde misdaden, was - althans tot in de laatste jaren - geen spoor te ontdekken. Hun barbaarsche neigingen tegen te gaan door een behoorlijke opvoeding in plaats van meedoogenloos wraak te nemen, wij hebben er nauwelijks aan gedacht; hen op te voeren tot het hoogere door een louterend voorbeeld en humane gezindheid, - dat vonden wij niet noodig tegenover deze achterlijke rassen, die juist aanspraak hebben op onze bescherming en onze eerlijke menschlievende voogdij. En toch, daarvan is hun toekomst afhankelijk, en tevens de toekomst van al de Antillen, want de tijd zal komen dat de kinderen der vroegere slaven een overweldigende meerderheid zullen vormen op deze eilanden, daar het ras der blanke meesters uitsterft en wegsmelt als sneeuw voor de zon.Ga naar voetnoot1) Niet alleen het heete en vochtige klimaat van dit deel der tropen was daaraan schuld, ook de gewijzigde economische toestanden drongen de blanken weg uit landen, die zij eenmaal oppermachtig bezaten en waarin zij alleen als meesters en slavenbezitters konden leven. Sedert de slavernij is opgeheven, en de grond openstaat voor allen die willen werken, zal het ras dat arbeidt op de velden en in de fabrieken, dat de schepen bemant en de mijnen ontgint, voor de verkeersmiddelen zorg draagt en steeds meer in de bureaux van bestuur en handel binnendringt, eenmaal het heft in handen krijgen. Aan ons de plicht, en dat onder moeilijke omstandigheden, het Negerras tijdig op te leiden voor de nieuwe taak die het daar zal hebben te vervullen. Het gruwelijke lynchen der Negers in de Zuidelijke Staten | |
[pagina 537]
| |
van Noord-Amerika, waaruit eenmaal een vreeselijke rassenstrijd zal ontbranden, kan op de Antillen niet meer worden toegepast: de blanke zou het onderspit delven. De zware taak die ons wacht, duldt dus geen uitstel meer; te lang hebben wij onzen plicht verzuimd, er is te veel goed te maken; en als men de historie nagaat, op welke misdadige wijze de blanke meester vaak tegenover zijn zwarte dienaren is opgetreden, hoe weinig hij deed om hen tot een hooger standpunt op te heffen, moet men er zich over verwonderen dàt de Neger nog geworden is wat hij nu is, dat er ondanks alle verzuimde schuld onzerzijds, nog dàt van hem groeide. De Negerslaaf was voor den plantagebezitter een werktuig, niets meer, een gereedschap om hem rijkdommen te verschaffen door een leven van zwoegen, van kommer en leed. Van zijn harden meester leerde hij alleen het slechte, door dwang en tirannie werd zijn arbeidslust verstikt en huichelarij gekweekt; onderwijs van den Neger was strafbaar, het huwen was hem verboden; en als de domme Neger weder natuurmensch werd met bruisende driften en toomelooze hartstochten, dan was men verontwaardigd over zooveel zedeloosheid, waarvan men zelf het voorbeeld gaf! Zoolang de slavernij duurde moest dat alles worden geduld; de zweep van den bastiaan en het foltertuig van den beul stonden gereed om alle verzet of tegenstand in de kiem te smoren. Nu eens werden den Neger zware ketenen om de lendenen geklonken, hem de duimschroef of het ‘mondstuk’Ga naar voetnoot1) aangelegd, de ‘negerlaarzen’ aangesmeed, of striemde de ‘kat met de negen staarten’ zijn blooten rug. Over erger martelingen, als het vleesch knijpen met gloeiende ijzers, het stuk slaan der beenderen, het opsluiten in holen vol ratten, het levend verbranden, enz. wil ik thans niet spreken. Het is nog niet zooveel jaren geleden dat ook in onze bezittingen zulke wreede straffen werden toegepast, die nòg in de herinnering der Negers voortleven..... Het eenige wat den meester tegenhield, was | |
[pagina 538]
| |
de vrees voor vergiftiging, of voor bloedige opstanden, waarbij hun eigen afgekapte hoofden wel eens als banier zouden kunnen dienen. Doch in den regel was het hun Heer, die over het lot besliste, en de arme Neger moest het dragen. De afschaffing der slavernij greep plaats in 1832 voor de Britsche eilanden, en in 1848 op de Fransche Antillen; Nederland en Spanje kwamen achteraan in 1863 en 1886 toen zij op Cuba werd opgeheven. Deze emancipatie was echter een nieuwe bron van moeilijkheden, waarop reeds elders werd gewezen. Het Engelsche Parlement schonk in 1838 niet minder dan f 240,000,000 aan de slavenbezitters zijner Amerikaansche koloniën, en 800,000 Engelsche slaven werden loonarbeider of vrije landbouwers; het geld verdween echter uit die landen. De Negers werden eensklaps vrij gelaten, zonder een overgangsperiode, als het feodalisme in Europa, die de blanke rassen opleidde tot de nieuwe toestanden. Toch is de vrees der tegenstanders van de vrijheid der Negers ijdel gebleken; de knechtschap heeft opgehouden zonder de vreeselijke gevolgen die zij voorspelden; na een korten tijd van crisis zijn wij de gevolgen al weer lang te boven gekomen. Doch de Neger stond tegenover den blanke als een kind, onwetend, hulpeloos, zonder eenig begrip van verantwoordelijkheid; hij had het gevoel van den gevangene die na jarenlange opsluiting weder in het daglicht treedt, en wilde zich in zalig nietsdoen, als heer over zijn eigen lichaam, eindelijk eens naar hartelust wentelen in den zonneschijn. Zonder leiding volgde hij zijn instincten, en deze boezemden hem afschuw in voor allen landbouwarbeid in dienst van anderen. Toen men van bovenaf de vrijheid had geproclameerd, achtte men het werk voltooid; men bevrijdde het lichaam, doch had nooit iets gedaan en deed nog niets om den geest te verlossen van slavenbanden en bijgeloof. Verstandelijk, zedelijk en industrieel, waren de Negers kinderen, en kinderen verwaarloosd opgegroeid in een bedorven atmosfeer.... En na dien tijd, hoe bitter weinig is voor hun werkelijke opvoeding, vooral op de Nederlandsche eilanden, gedaan! Eindelijk zal men op den goeden weg komen, en mag men hopen dat elk nieuw geslacht zal opgroeien onder betere omstandigheden dan de vorige. Is er dan wat goeds van hen te maken? | |
[pagina 539]
| |
Het rassentype wijzigt zich sterk in de Antillen; de echte Afrikaansche Neger met zijn wijden mond en dikke lippen, zijn platten neus met groote gaten, zijn breede jukbeenderen en wijkend voorhoofd is er een uitzondering geworden, gedeeltelijk door kruising, gedeeltelijk door den invloed van het klimaat en de levensomstandigheden. Niet zelden ontmoet men er in de steden Negers met gitzwarte huid, doch met zuiver Caucasisch type en intelligent uiterlijk. Negertypen op Curaçao.
Terwijl het ras der blanken er degenereert en in het derde of vierde geslacht uitsterft, tenzij frisch bloed uit Europa of van kleurlingen er nieuwe levensenergie in brengt, schijnt de Neger bestand tegen dit vochtig heete klimaat; weet zijn organisme zich aan te | |
[pagina 540]
| |
passen aan de gegeven levensvoorwaarden. Voor vele ziekten die den blanke teisteren, als gele koorts, malaria, onderlijftyphus, enz. is hij vrij wel immuun; zijn wonden genezen snel, hij is bestand tegen hitte en vermoeienis. De ziekten waaraan hij veelvuldig lijdt, als tering en longziekten, venerische kwalen en geestesstoornis, zijn minder aan zijn gestel dan aan de ‘beschaving’ te wijten. Onze kleeding belet den zonnestralen hun heilzame werking op de huid uit te oefenen, en werkt tuberculose in de hand; in verband met onvoldoende voeding en woning verzwakt zij het ras. Syphilis is een gevolg der sexueele uitspattingen, tegenover welke wij niets gedaan hebben om ze te voorkomen, eer het tegendeel; krankzinnigheid is niet zelden een gevolg van de zucht naar grootheid en van den zwaarderen strijd om het bestaan. Door kwakzalverijen en toovermiddelen, in plaats van afdoende geneeskundige hulp, worden de gevolgen van al deze ziekten verergerd, al is het aantal der zieken in gewone tijden (als er geen gebrek en ellende heerschten) betrekkelijk gering; want het Negerras is van huis uit kerngezond en levensvatbaar, het verdwijnt niet door aanraking met den blanke. De ongunstige economische toestanden der laatste jaren deden de sterfte op de Engelsche eilanden, en waarschijnlijk ook op de andere, toenemen, vooral dysenterie en koortsen eischten vele slachtoffers. Van 21.5 per 1000 inwoners in 1861/70 steeg de sterfte tot 27.0 in 1881/90 en 28.6 in 1891/95, om na dien tijd, door betere sanitaire maatregelen (schoonhouden der straten, vaccine en gezond drinkwater) te verminderen. Vooral de energieke hervormingen, doorgevoerd om de verdere verarming tegen te gaan, gaven gunstige resultaten, want armoede en ziekten zijn steeds tweelingzusters gebleken; een taai en gespierd ras is in wording, en in den regel worden de Negers oud en krijgen eerst op hoogen leeftijd grijze haren. Ofschoon liefhebbers van baden, laat hun zindelijkheid te wenschen over; voor kleeding zijn zij onverschillig behalve bij feestelijke gelegenheden; aan hun woning stellen zij al zeer geringe eischen; met een sobere voeding mits in groote hoeveelheden genuttigd, zijn zij tevreden. De kleeding der vrouwen met haar wit hemd en bonten hoofddoek is vroeger reeds beschreven, evenals haar sierlijke gang, wanneer zij ten minste de voeten niet op dwaze wijze | |
[pagina 541]
| |
knellen in volkomen overbodige schoenen, de borst niet in een keurslijf. Men vindt er in allerlei schakeeringen, van de gitzwarte met zuiver Afrikaansch bloed tot de zoo goed als blanke Creoolsche; en de meesten harer zijn goed gevormd, ja soms bepaald mooi te noemen, vooral op de Fransche eilanden. In geen enkel opzicht behoeft de Neger, bij betere zorgen, physiek achter te staan bij den blanke. En intellectueel? Die vraag is moeilijk te beantwoorden; wij kennen Negers van hooge verstandelijke ontwikkeling, doch zien nog velen overgegeven aan het meest plompe bijgeloof; als kind staat hij op gelijken trap met het blanke, doch als volwassene raakt hij ten achter. Is dit een gevolg van de hersenvorming dan wel van de omstandigheden waaronder zij opgroeien, is het te wijten aan een opvoeding die slechts aan de oppervlakte bleef hangen, aan een onderwijs dat hun karakter niet raakte, de ware ontwikkeling niet in de hand werkte? Die theorie van inferioriteit der hersenen bij de Negers zal wel langzaam in het vergeetboek geraken, evenals dat het geval was met soortgelijke beweringen wat b.v. de vatbaarheid voor verstandelijke ontwikkeling der vrouwen betreft. Ongetwijfeld heeft een zuigeling van het Caucasische ras, door den invloed der erfelijkheid, een voorsprong boven den jongen van Afrikaansch bloed, doch hoe weinig jaren zijn soms noodig om geheele volken tot hooger intellectueel peil te verheffen; Japan en de Sandwich-eilanden kunnen als bewijs daarvoor dienen. Als men maar eens in vollen ernst de proef wilde nemen met het beste soort van volksonderwijs, dan durf ik het resultaat in volle vertrouwen afwachten. In Noord-Amerika heeft zich uit dat onbeschaafde, ongelukkige ras, dat behalve zijn onwetendheid nog de vijandschap van den blanke moest overwinnen in wier midden het zich moest opwerken, een kern ontwikkeld van duizenden mannen en vrouwen, die in zedelijke kracht, verstandelijke ontwikkeling, technische bedrevenheid in de moeilijkste vakken, kortom in niets goeds achterstaan bij de nobelste, intelligentste leden van 't blanke geslacht; om van enkele persoonlijkheden als Booker I. Washington en anderen niet te spreken. Bij de emancipatie in 1865 leefden die Negers in diepe onwetendheid, van het volgende geslacht konden 40 pCt. lezen en schrijven, en in | |
[pagina 542]
| |
20 jaren van 1878-1898 steeg het aantal schoolgaande Negerkinderen met 210 pCt. De wet der evolutie beheerscht het gansche menschdom; de bestaande rassen staan op verschillende sporten van de ladder der ontwikkeling, het verschil zit niet in het punt van aanvang toen allen in duisternis en barbaarschheid leefden, doch in de hoogte die zij nu hebben bereikt, doch waarbij voor geen enkel ras het hooger stijgen is uitgesloten. Wat het karakter betreft, vindt men op de Antillen nog al eens sporen van karaktertrekken terug, die ook werden beschreven door reizigers die de binnenlanden van Afrika bezochten. De Neger is een groot kind, zorgeloos, wispelturig, vroolijk, dol naar pret, verzot op dans en geraas, de blinde slaaf zijner hartstochten. Het nabootsen van de bespottelijke kleeding der blanken; de zucht naar bevelen waar hij zoo lang gedwee moest gehoorzamen, zijn hem aangeboren. IJdel in de hoogste mate is hij familiaar met iedereen, spreekt gaarne overluid, en verbergt zijn linkschheid door een groote dosis brutaliteit. Doch laten deze fouten zich niet gereedelijk verklaren uit zijn verleden, evenals zijn lichtgeraaktheid, diefachtigheid en leugenzucht? Toch is hij uiterst goedhartig en gastvrij; zijn indolentie bij den arbeid is een natuurlijk gevolg van den ontzenuwenden invloed van dit heete klimaat, en het gemak waarmede hij in al zijn behoeften kan voorzien. En onderscheiden de blanken zich in die tropische gewesten door zooveel meer ijver en lust voor hun arbeid? Daarenboven is de indolentie, die zoo licht den wrevel van den Europeaan opwekt, voor geen gering deel te wijten aan de treurige economische toestanden, waaronder die zwarten leven. Op vele eilanden ondoorvoed, èn wat hoeveelheid, doch vooral wat de qualiteit van het voedsel betreft, is hun loomheid maar al te dikwijls een gevolg van zwakte en uitputting, van hongerlijden en gebrek. Zij klagen niet gauw, doch dragen als stomme dieren geduldig hun hard lot.... En mag het verwondering baren dat de plantage-arbeid een vernedering is in de oogen van menschen, die eenmaal als slaven hebben gezweet in de riettuinen of er neerzonken onder de zweep hunner drijvers? Het is trouwens onwaar, dat de val der suikerindustrie uitsluitend is te wijten aan den onwil der Negers; reeds | |
[pagina 543]
| |
vóór de emancipatie waren de prijzen gedaald tot een zóó laag peil, dat de primitieve fabrieken geen winst meer konden maken, en de schadeloosstellingen kwamen slechts voor een klein deel aan de verbeteringen der industrie ten goede, tot de beetwortel deze den doodsteek gaf. Ook de lage loonen, waarvan wij bewijzen aanhaalden,Ga naar voetnoot1) die nog beknibbeld werden door boeten, en ingekort door gedwongen winkelnering, waren geen prikkel om den harden arbeid in de rietvelden te hervatten. Dan wordt het duidelijk waarom de Neger liever rondom zijn hut zelf met geringen arbeid zijn voedsel plant dan met vrouw en kinderen loonarbeid te verrichten die hem slechts ontbering brengt. Hij wil wel werken, mits hij behoorlijk en eerlijk worde betaald, dan wel als de vruchten van zijn arbeid hemzelf ten goede komt; het steeds aangroeiend getal kleine landbouwers die in het bezit kwamen van grond, hebben deze stukjes, waarop hun voorvaderen tranen hebben gestort, met geld gekocht en dat geld verdiend door hun arbeid. Nu zijn behoeften langzamerhand grooter worden, en hij naar betere voeding, woning en kleeding streeft, zal hij steeds meer arbeiden, daarin dapper bijgestaan door zijn sterkgespierde vrouw. ‘The charge of laziness’, schrijft Froude, die overigens zijn antipathie voor den Neger moeilijk kan verbergen, ‘de beschuldiging van luiheid’ is ‘a baseless and absurd calumny’ (een op niets gegrond belachelijk lasterpraatje). (Travels in West-Indies.) Zelfs als politieagenten toonden velen ijver en geschiktheid; juist door hen als mensch te erkennen en hen voor iets verantwoordelijk te stellen, wordt hun gevoel van eigenwaarde gestreeld en bleken zij vertrouwbaar. Dit is alweer een der vele bewijzen, wat met eenigen tact en leiding van die zwartjes te maken is. Doch hulp en raad van Regeeringswege is noodig, en vooral krediet voor den landbouwer om hem iets meer dan het hoogst noodige, dus een matige welvaart te verschaffen. De veiligheid zal er bij winnen, | |
[pagina 544]
| |
want wij wezen er reeds op, dat de diefstallen van oogsten, dit standvastig verschijnsel waar armoede heerschte, verminderde waar de Negers in het bezit kwamen van eigen land, en in staat gesteld werden om te leven door eigen arbeid. Dan zal hij ook beter leeren aan de toekomst te denken, terwijl hij nu alleen vervuld met den dag van heden, slechts door den prikkel van den honger zich naar de plantages laat drijven. Eerbied voor den ouderdom is een trek van zijn karakter; in den regel is hij matig, behalve in de havenplaatsen en bij bijzondere gelegenheden; hij stelt vertrouwen in de autoriteiten, en al scheldt en raast hij veel, tot bloedige gevechten komt het zelden, tenzij door drift of wraakzucht zijn sluimerende bloeddorst wordt opgewekt. Evenals het kind, heeft hij geen begrip van tijd, dienen gewichtige oogenblikken in zijn leven hem als aanknoopingspunten, kunnen de meesten niet eens zeggen hoe oud zij zijn; voor hem bestaat toekomst noch verleden, hij leeft voor het oogenblik. Zijn smaak is evenzoo kinderlijk: bonte kleuren, schrille tonen, oorverdoovend geraas streelen zijn zintuigen; zang, dans en muziek zijn zijn meest geliefkoosde vermaken. Altijd vol goed humeur, goedlachsch, dol op grap en pret, hebben tegenspoeden geen vat op hem, komt geen wolkje van zorgen zijn zon verduisteren. Al geven zij daaraan geen uitdrukking in woorden, in den regel zijn zij trouw in hun vriendschap en vergeten niet licht ontvangen weldaden, evenmin als onrechtvaardige behandeling. Van een anderen kant is hij meestal hebzuchtig, weinig vertrouwbaar in geldelijke zaken, en laat bij de meesten de waarheidsliefde veel te wenschen over; ook hierin vinden wij vele karaktertrekken der kindsheid terug, en ook deze zullen - naar men mag hopen - door betere opvoeding verdwijnen. De vrouwen werken even hard als de mannen; vaak als lastdieren die geen vermoeienis kennen, vooral wanneer zij voor het voedsel van ‘haar kleintjes’ moeten zorgen. Men ziet ze nooit iets in de hand dragen, doch alles van de kleinste voorwerpen tot de zwaarste lasten op het hoofd en zij loopen met die vrachten lachend, schertsend, soms stoeiend naar de markt of elders, zonder vrees iets te laten vallen; in den regel leven zij meer op een voet van gelijkheid met den man dan de vrouwen in Europa, daar zij in haar | |
[pagina 545]
| |
eigen onderhoud weten te voorzien. Dansen is ook haar lust en leven, en hoe harder er wordt gestampt, hoe luider de trom en het gerammel van ijzer hoe meer zij wordt geprikkeld vaak tot erotische opwinding toe; die dansen, gepaard met zinledige kreten of omsamenhangende woorden, vormen voor de Negers van alle landen een soort ruwe poëzie, wellicht een vorm van eeredienst voor de afgoden. Want al deze Afrikanen heeten Christenen, doch leven meer volgens het geloof aan ‘Obia’ en aan de geesten die de wereld regeeren en wier priesters zij vreezen. Op verschillende plaatsen heb ik reeds het een ander meegedeeld over zulke ‘things old and dim and strange to dream upon,’ oude en duistere zaken, en vreemd om over te droomen. Of er op de Antillen nog Jumbidansen plaats grijpen, waar in de ‘ajoepa’ (loods van gras en hout) schaars gekleede vrouwen met snoeren van haaientanden en gedroogde kikvorschen om den nek, snel ronddraaien, is mij niet bekend geworden, doch zou mij niet bevreemden. Op het eentonig gedreun der trom draaien zij voortdurend sneller rond in de steeds meer donker gemaakte hut; dit feest eindigt, als onze heksen-sabbath der Middeleeuwen, in walgelijke orgiën. Het offeren van drank en voedsel aan de geesten op de graven der afgestorvenen, komt zooals wij zagen nog veelvuldig voor, bijna overal; en de Ceïba evenals de ‘Sandbox’ boom is er in hooge eere. Wanneer met een luiden knal de zaaddoozen van dezen ‘hura crepitans’ openbarsten, roepen jonge en oude Negers: ‘Ah! ah! Jumbi huwen!’ Andere boomen als de ‘Canavalia’, (overook pea), dienen om het kwade oog te weren. Gelukkig wordt ter bestrijding van dit bijgeloof, dat soms gruwzame vormen aanneemt, althans in de laatste jaren alom veel voor het onderwijs der Negers gedaan. Het schoolverzuim gaat men met krachtige hand tegen, doch zal eerst ophouden onder betere economische omstandigheden. Van opvoeding der kinderen is geen sprake; reeds de woningen waarin oud en jong van beide geslachten te zamen hokken, zijn daartoe een beletsel; en hoe kan de moeder aan de kinderen verschaffen een opvoeding, die zij zelf nooit heeft genoten? Vooral het Regeeringsonderwijs gaat slechts ‘skin deep’ (Froude), is niets dan een dun vernisje, dat niet doordringt in de harten, de hersenen niet ontwikkelt, en geen invloed | |
[pagina 546]
| |
uitoefent op de vorming van het karakter. Het opdringen eener hun vreemde taal zal daarin geen verandering, eer nog meer achteruitgang brengen. Toch bezitten, volgens de verklaring van meerdere onderwijzers en zendelingen, die ik daaromtrent ondervroeg, de Negerkinderen een scherp verstand, staan zij wellicht boven de meeste blanke kinderen in de tropen. Doch hun vernuft komt niet tot rijpheid; op huwbaren leeftijd gaan zij op in sexueele uitspattingen, en schijnen de hersenen tot stilstand te komen. Voor abstracte begrippen zijn zij weinig vatbaar; zij hebben concrete feiten noodig, het generaliseeren valt hun moeilijk, doch ons op Europeeschen voet geschoeid schoolonderricht houdt daarmede eenvoudig geen rekening. Door verstandige opvoeding en onderwijs zou ook hun moraliteit verbeteren, die - al mag men haar niet onzen maatstaf aanleggen - in den regel veel te wenschen overlaat. ‘Morals they have none’ (zedelijkheid bezitten zij in het geheel niet)! meende Froude, doch men kan niet zeggen dat zij zondaren zijn, want men leerde hen niets van de wetten der zedelijkheid. Zij zijn naakt doch niet beschaamd, ‘married’ (gehuwd), zooals zij dat noemen, doch ‘not parsoned’ (niet kerkelijk getrouwd). ‘There is evil, but not the demoralizing effect of evil; they sin but as animals without shame’ (er is kwaad, maar niet de verderfelijke uitwerking van het kwaad; zij zondigen, maar als dieren zonder schaamte). Zij weten niet dat zij verkeerd handelen; zij eten van de verboden vrucht, doch gelijk Adam en Eva, zonder de kennis van goed en kwaad. De vrouwen geven de voorkeur aan een lossen band, om den man te kunnen verlaten als hij haar onvriendelijk bejegent, en toch heerscht er geen prostitutie onder elkander; zij zijn niet bandeloos, geen schaamtelooze blik zal den voorbijganger treffen; die jonge meisjes, welke veelal reeds aan een paar kinderen het leven schonken, zien er zedig en onschuldig uit. Zij zijn niet de slavinnen harer hartstochten, en dat ondanks haar verwaarloosde jeugd, het voorbeeld van ouderen (en blanken), de weinige afleiding die haar het leven schenkt. De meerderheid der geboorten zijn, volgens onze begrippen, onwettig; bijna allen leven in concubinaat, wat echter vermindert overal waar zij een hoogeren trap van welvaart en meer zekerheid van bestaan bereiken. De toekomst zal daarin dus verbetering brengen, | |
[pagina 547]
| |
wanneer het verleden zich niet meer wreken zal; want wat leert ons de historie? Toen na de afschaffing der slavernij, waarin elk huwelijk verboden was, een nieuw leven zou aanvangen, was de verhouding tusschen de seksen niet veel beter dan bij de dieren. De vrouwen waren evenmin genegen om te huwen als de mannen; zij wilden onafhankelijk leven op den voet van gelijkheid, alleen door een lossen, dus licht te verbreken band verbonden. Als kind opgegroeid in het wild, onttrokken aan de ouderlijke autoriteit zoodra de jaren der puberteit waren gekomen, bleef elke standaard van zedelijkheid haar vreemd. ‘Then why fe God mek me so’ (waarom dan heeft God mij zoo gemaakt?) vroeg een vrouw op Jamaïca aan den zendeling, die aanmerking maakte op haar gedrag.... En de aanraking met haar blanke meesters moest haar sterken in die begrippen; want ook dezen leidden schaamteloos een ongebonden leven. De blanke heer zag met een oog vol wellust neer op de zwarte schoonheid; en deze, dank zij haar rassennederigheid, onderwierp zich gedwee aan zijn lusten, gelukkig een kind te krijgen met blankere huid dan de hare was. Haar lage loonen, de vervelende omgeving, de eentonigheid van haar bestaan, alles dreef haar om te genieten van ‘le seul plaisir qui ne coûte rien’ (Zola). Trouwens in haar oogen was dat ‘trouw te zamen leven’ een soort huwelijk, en voor die armen was de ceremonie in de Kerk te duur, daar zij dan als de blanken aan hun fatsoen verplicht waren bruiloftsfeesten te vieren; die ceremonie beslist trouwens geenszins over de zedelijkheid van den huwelijksband. Doch verbetering is in aantocht; doelmatige woningen, minder ruwe taal waren op vele plaatsen het eerste gevolg van de veranderde economische toestanden; waar de school helpt, de kerk het hare bijdraagt, daar zal de standaard der zedelijkheid in de verhouding der seksen noodwendig rijzen. ‘The general moral tone of the race is improving’, de zedelijke standaard van het ras gaat vooruit. (Livingstone, Black Jamaïca, pag. 219). Doch men oordeele niet te streng; de vrije huwelijksband was een natuurlijke phase in de ontwikkeling van het ras naar het hoogere; alle volken hebben een tijdperk van dierlijke promiscuïteit doorgemaakt. En wellicht zou | |
[pagina 548]
| |
nog heden de beste oplossing zijn, dit ‘concubinaat’ eenigszins te wettigen, door den Vader te verplichten bij te dragen in het onderhoud zijner kinderen, die nu meestal ten laste der Moeder worden gebracht. Want al is de band tusschen moeder en kind in den regel zwakker dan bij het Caucasische ras, moederliefde is ook onder de Negers geen onbekend woord; en vooral voor de zeer jonge kinderen heeft de Negerin teedere zorgen, is zij één en ál toewijding, al weet zij vooraf dat de zoon zoo spoedig mogelijk haar woning zal verlaten, wellicht kastijden zal de hand die hem streelde. Ook dat zal verbeteren, wanneer aan de lang verwaarloosde opvoeding van beide geslachten eindelijk de hand zal worden geslagen. Doch laat ons ook erkennen dat de vrouw harerzijds het volste recht heeft, om de voorkeur te geven aan een relatie, die haar toelaat haar vrijheid terug te nemen, en haar niet dwingt levenslang verbonden te blijven aan een man, wellicht een luiaard of een dronkaard, die niets dan een zware last is voor haar en haar kinderen. Wij zijn maar al te geneigd om moraliteit, een vraag van het geweten, te verwarren met huwelijks formaliteit, een quaestie van wetgeving. Wanneer niet liefde den eigenlijken band vormt, is ook ons huwelijk, ondanks de vele veranderingen die het in den loop der tijden heeft ondergaan, slechts een kunstmatige instelling, waarvan de evolutie, in de richting van meerdere vrijheid van de vrouw, nog geenszins is voltooid. Onder gewijzigde toestanden en in andere tijden zal dit geheel nieuwe, veel edeler vormen aannemen.... Dat liefdevolle leiding, zoowel op moreel als politiek terrein noodig en onmisbaar is, zal wel niemand ontkennen; de oplossing van het rassenvraagstuk ligt meer bij den Blanke dan bij den Neger, is afhankelijk van de wijze waarop wij onzen plicht zullen vervullen. Op heden nog ongeschikt voor Zelfbestuur, namen zij ook op staatkundig gebied de fouten hunner meesters over, die zij ten voorbeeld kozen. De goede en slechte hoedanigheden der Hollanders, Franschen, Spanjaarden en Engelschen vindt men bij nader onderzoek en ten deele misvormd onder de zwarte inwoners dier koloniën van Amerika terug. Veracht en neergedrukt door de Blanken, die trotsch waren op hun superioriteit, voelen zij de behoefte aan het hoogere, en is | |
[pagina 549]
| |
door een vaderlijke Regeering, een eerlijke en humane voogdij van dit nog minder beschaafde ras heel wat te maken; en dat vooral door zachtheid en overtuiging, niet door ruw ingrijpen; door liefde, niet door geweld moet hun opvoeding worden voltooid. Het taaie, ontembare ras, eeuwenlang verstoken van al de moreele en intellectueele hulp die zijn vooruitgang mogelijk had kunnen maken, toonde zijn levensvatbaarheid in het worstelperk der rassen,Ga naar voetnoot1) stierf niet uit door de aanraking met den blanke, doch verdringt hem langzamerhand uit de tropen der Antillen, waar de Neger alléén als heer en meester schijnt te kunnen leven. Wellicht zal een gemengd ras ontstaan, daar de zuivere rassen bestemd schijnen om van den aardbol te verdwijnen, en in Europa b.v. reeds niet meer worden aangetroffen. In hoeverre bloedmenging noodig is om den loop der beschaving te versnellen; wat de invloed is der teeltkeuze, van de aanpassing en erfelijkheid van de beste eigenschappen (op physiek, intellectueel en moreel gebied) van het menschelijk geslacht, is een der gewichtigste problemen aan ons ter oplossing gegeven; een studie die nog in haar kindsheid verkeert. Zijn wij hieromtrent beter op de hoogte, dan zal in den ‘struggle for life’ dàt gemengde ras overwinnen, hetwelk het beste geschikt is voor het milieu van de verschillende deelen van den aardbol, en zal dit ook de tropische gewesten kunnen beschaven.Ga naar voetnoot2) Reeds nu toont de Neger van Jamaïca in elk opzicht meer punten van overeenkomst met den bewoner van Engeland dan met zijn rasgenoot van de Goudkust van Afrika; en ook in Noord-Amerika is, volgens Tutein Nolthenius, de pikzwarte Neger zeer bekrompen, doch kan men ‘bij het ras der gekleurden alle trappen van ontwikkeling waarnemen, tot de hoogste toe.’ (Nieuwe Wereld p. 100). Verder neemt de strijd der menschen reeds minder gewelddadige, doch meer economische en intellectueele vormen aan, en ook dat geeft beloften voor de toekomst. En voorts schenkt ons het verleden de bemoedigende overtuiging, dat de toekomst van het geheele menschdom schooner zijn zal dan het verleden was en dan het heden te aanschouwen geeft. | |
[pagina 550]
| |
De voorvaderen der Hellenen zwierven als wilde horden in bosschen en bergen, een toevlucht zoekende in holen en grotten, ze kenden het gebruik van vuur niet, leefden van vruchten en wortels, en waren geenszins afkeerig van menschenvleesch; toch bouwden hun nazaten het Parthenon en kwamen er een Socrates en een Sophokles uit hun rangen te voorschijn. Uit de Barbaren die het oude Rome ten val brachten, groeide het Germaansche ras; en stonden de lijfeigenen der Middeleeuwen wel zooveel hooger dan de Negers van de Antillen? En deze allen bestegen de ladder van den vooruitgang, zouden dan alleen de Negers op de onderste sport halt houden? Of zal er in een geschikter ‘milieu social’, onder betere voorwaarden voor hun ontwikkeling, bij hen niet eveneens een gezonder moraal ontstaan, zullen bij hen de gaven van geest en hart niet eveneens opbloeien en tot vollen wasdom komen? Alle rassen van den aardbol begonnen met een periode van dierlijke wildheid, waaruit een langdurige opvoeding hen bracht tot de hoogere phasen der beschaving, ook thans nog verre van volmaakt. Als de mensch niet vatbaar ware voor volmaking en loutering, zouden het vuur, de taal en de gereedschappen niet zijn uitgevonden, zou onze moraal nog gelijk staan aan die der dieren des wouds. En wie durft loochenen dat de Neger een mensch is als wij, een broeder der schepping, in het bezit van soortgelijke hersenen als die welke aan het blanke ras zijn hoogere ontwikkeling gaven en een hoogeren standaard van moraal? Wat zij nog kort geleden waren zijn wij geweest; wat wij nu zijn, zullen zij eenmaal worden, zelfs ‘l'homme primitif’, het menschelijk wezen het laagst staande op de maatschappelijke ladder, is slechts een ‘civilisé en bas âge’ (Ch. Letourneau), een beschaafde die nog in het tijdperk der kindsheid verkeert. En door den Neger der Antillen werd reeds een heel eind van den weg afgelegd die naar het hoogere en betere leidt. De overgang van de absolute afhankelijkheid der natuur tot een bewust gebruik van haar krachten, en de aanpassing van den arbeid aan zijn behoeften, dezen eersten stap van elke ontwikkeling heeft hij reeds eeuwen achter den rug, en daardoor is voor hem de baan geopend tot de hoogste graden der beschaving. Zijn taal en verstand, | |
[pagina t.o. 550]
| |
[pagina 551]
| |
zijn politieke en economische instellingen, wijzen er op dat hem de gegevens niet ontbreken om ons ter zijde te streven, en hij voor een deel reeds niet meer zoo ver van ons staat. Evenals elk mensch van kind tot volwassene in korten tijd nog eens alle phasen doorloopt, die de menschheid in haar eeuwenlange ontwikkeling moeizaam moest doormaken, is de Neger onzen jongeren broeder gelijk. Het verschil bestaat meer in graad dan in wezen; zijn erfdeel aan latente krachten is geringer dan dat van het kind in Europa, dat op hem aldus een grooten voorsprong heeft. Ook de verslappende nvloed der geschenken van de natuur, de vruchtbaarheid der tropen, vormen hinderpalen voor zijn ontwikkeling, doch onoverkomelijk zijn ook deze niet, al mist hij den prikkel tot inspanning die den bewoner der meer gure en ondankbare landouwen drijft. Het tempo van den vooruitgang moge daardoor worden vertraagd, de sociologische evolutie laat zich nu eenmaal niet tegenhouden; en hoe groot ook de zonden onzer voorvaderen, en het plichtverzuim van de nu levende blanken tegenover het zwarte ras zijn mogen, ondanks alles vervolgt zij haar loop. Alle rassen zijn voor volmaking vatbaar, geen enkel blijft stilstaan, en de veranderingen gaan steeds sneller voort. Het deert niet of een mensch een witte, gele, of zwarte huid heeft, de hersenen stellen hem in staat vatbaar te worden voor de wetenschap, en om eenmaal een verstandelijk en zedelijk hooger staand wezen te vormen. De snelle vooruitgang van het Negervolk in Noord-Amerika, de resultaten op Jamaïca, Antigua en elders verkregen, zijn voldoende bewijzen voor de stelling, dat het Negerras geen uitzondering maakt op den algemeenen regel, en niet altijd in de achterhoede behoeft te blijven; een hoogere cultuur is voor hem geenszins onbereikbaar gebleken. Langzaam maar zeker gaat het vooruit op elk gebied. Het onderwijs maakte overal snelle vorderingen, en zal het bijgeloof doen verdwijnen uit zijn laatste schuilhoeken; een hooger zedelijkheidsgevoel begint zich baan te breken, en ook op stoffelijk gebied is alom, mede wat woning, kleeding en voeding betreft, vooruitgang zichtbaar. De lust tot arbeiden neemt toe, sedert gunstiger economische toestanden paal en perk wisten te stellen aan de uitbuiting van Europeanen, die de Negers meer als werkdieren dan | |
[pagina 552]
| |
als menschen beschouwden. Zoodra wij den Neger als mensch behandelen, zal hij steeds meer een mensch blijken gelijk wij zelf; wanneer wij de opvoeding van dit verwaarloosde ras met ernst ter hand nemen, zal men er een dankbaar terrein aantreffen. In een beter milieu zullen betere menschen worden geschapen; in plaats van beschaving brachten wij er echter demoralisatie, verdrukking en achteruitgang. Elk nieuw geslacht zal, indien wij onze taak naar behooren vervullen, van een hoogere sport kunnen beginnen, steeds sneller den weg naar het Excelsior doorloopen. De beschaving toch van een volk is de som der eigenschappen die het heeft verworven, niet alleen op verstandelijk, doch ook op economisch en vooral op moreel gebied. Het verschil in beschaving tusschen twee volken of rassen ligt minder in de hoogte die zij bereikten op een zeker tijdstip, dan wel in de groeikracht waarmede deze eigenschappen zich ontwikkelen, en dan is de vrees niet ijdel, dat evenals eenmaal bij de Assyriërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen, in de komende eeuwen het centrum der beschaving zich vèr van ons zal verplaatsen buiten het verouderde en in vele opzichten achteruitgaand Europa! De éénheid van het menschelijk geslacht is bewezen, en in den wedloop naar het hoogere kan elk ras beschikken over hersenen die denken, een hart dat beminnen en een ziel die zich louteren kan. Ook voor het Negerras staat thans het renperk open, en onze plicht is, het te steunen bij het streven naar het betere, het te leiden bij zijn strompelen naar boven, het ten voorbeeld en beschermer te zijn. Dat is de taak ook in de Antillen weggelegd voor staatslieden en wetgevers, verbonden met de edelsten van ons geslacht, en als wij die behoorlijk weten te vervullen, is er reden voor onbegrensde hoop in de toekomst van het Negerras! |
|