Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 405]
| |||||||
S. - Venezuela.‘But all lies have sentences of death written against them,
And, slowly or fast, advance incessantly towards their hour."
Carlyle. French Revolution.
[Maar tegen alle leugens is de doodstraf uitgesproken,
En langzaam of snel gaan tij gestadig haar einde te gemoet.
Carlyle. De Fransche Revolutie.]
| |||||||
I.
| |||||||
[pagina 406]
| |||||||
CabelloGa naar voetnoot1) zelf was vol rizophoren-eilandjes, die als ruikers van groen op het water schenen te drijven; het geheel had iets vroolijks, geheel anders dan het dorre, kale en verbrande Curaçao. Aan den voet van dit vruchtbare gebergte lagen groote huizen, magazijnen, badplaatsen en wandelingen met overdekte zitplaatsen; doch op een der toppen was een fort zichtbaar, waarvan de massieve muren als een zeef waren doorgeschoten, gedurende de ‘vredelievende’ blokkade in het laatst van het vorig jaar. Toch moet de Duitsche Marine, naar ooggetuigen mij mededeelden, buitengewoon slecht hebben geschoten; van de 100 schoten waren er slechts 1.6 treffers, en de meeste granaten waren vèr over het fort heen bij San Estéban gesprongen, wat ik dienzelfden dag nog zou kunnen waarnemen; ook was meestal reeds na 6 schoten de ‘rem’, die met glycerine werkte, defect, en moest men even met vuren ophouden. Gelukkig lag Curaçao dicht bij en konden daar de Duitsche oorlogsschepen een rustig toevluchtsoord vinden om zich van nieuwe proviand en steenkolen te voorzien, want zonder deze ‘neutrale’ haven waren zij met die oude forten niet eens ‘fertig’ geworden. Veel lager op het strand, bij den ingang der baai, lag het groote fort ‘Libertador’, dat de Engelschen onder vuur zouden nemen, wat dan ook met succes geschiedde. Dit fort met zijn vijf meter dikke muren was een waar reuzenwerk uit den Spaanschen tijd; Castro gebruikte het om er politieke tegenstanders in sombere kerkers tusschen donkere gewelven in op te sluiten. Deze gevangenen, waaronder een oud-minister van Venezuela, Roman Guerra, waren in ketenen geklonken en moesten aan de voeten zware kogels medesleepen, die hun ledematen verscheurden. Nadat door eenige goed invallende granaten het inwendige van het fort, tijdig door zijn verdedigers verlaten, verbrijzeld was, konden de ‘Blue jacks’ ongehinderd binnenrukken, en de boeien slaken dezer slachtoffers van de in Venezuela epidemisch heerschende revolutiën. De baai van Puerto Cabello was bezaaid met wrakken, één daarvan afkomstig van het hier in den grond geboorde oorlogsschip der revolutionairen, ‘Gustitia’; op het Concordia-plein in de stad | |||||||
[pagina 407]
| |||||||
zag men overal nog sporen van den burgeroorlog, o.a. kogelgaten in de stammen der palmboomen, terwijl nog menige granaatsplinter in de muren der huizen werd aangetroffen. Aan wal willende stappen om in Venezuela te landen, werd mij dit aan den voet van de valtrap met tal van gebaren belet door een douanier, die blijkbaar op een fooi rekende; toch slaagde ik er in het land der revolutiën te betreden, en daarvan in korten tijd vrij veel te zien en waar te nemen. Deze tweede havenstad van Venezuela, waar in 1902 184 stoomschepen aankwamen, waaronder 27 Nederlandsche, was oorspronkelijk een werkelijk fraaie stad met mooie parken, nette straten, flinke huizen en eenige monumentale kerken. Thans is alles er verwaarloosd en in verval; de huizen zien er ongeverfd en smerig uit, zelfs de traliën der vooruitspringende vensters, waarachter fraaie vrouwenkopjes naar buiten gluurden, zagen er slordig uit; de wind der revolutie had hier gewaaid en slechts ruïnes achtergelaten. Door een park slenterende, waarin een fontein haar waterstralen opspoot midden in een cirkel van waaierpalmen, hoorde ik eensklaps den helderen klank van klokken, en den stroom volgende kwam ik in de Roomsch-Katholieke kerk terecht. Hier kreeg ik dadelijk een geheel anderen indruk dan op de eilanden. De ruime Gothische kerk was vol met vrouwen van een mooi besneden donker type, een mengeling van het Indiaansche en het Spaansche ras. De zwart kanten sjaals, coquet over de donkere lokken geworpen, de vurige oogen, de wuivende waaiers, dat alles deed eer aan Sevilla dan aan Midden-Amerika denken. ‘Wij mannen komen er nooit!’ verklaarde mijn koetsier mij met zekeren trots; en wellicht toefden ook velen hunner, terwijl hun vrouwen, dochters of zusters hier vredelievende koorzangen aanhieven, ginds in de bergen, waar geweerschoten knallen, en waar dood en verderf hoogtijd vieren. Want natuurlijk is er weer revolutie in dit door de natuur zoo bevoorrechte land, dat de menschen maakten tot een oord der vervloeking. Reeds sedert jaren verwisselt men voortdurend van President of Dictator, hebben ‘pronunciamentos’ plaats of barst er een burgeroorlog uit. Vroeger was de duur van het Presidentschap der Vereenigde Staten van Venezuela niet langer dan twee jaar, en was | |||||||
[pagina 408]
| |||||||
de aftredende niet herkiesbaar, wat voor eerzuchtigen een rijke bron van twisten opende, en maakte dat Venezuela een Republiek werd ‘combining every vice of civilisation with every vice of savagery’ (waar vereenigd waren alle ondeugden der beschaving met die der barbaarschheid). Guzman Blanco en Crespo brachten daarin verandering en hielden zelf jarenlang de teugels der despotie in handen, doch de anarchie bleef; steeds traden nieuwe ‘bevrijders’ van het vaderland op, en de voortdurende onzekerheid van leven en bezit belemmerde elken vooruitgang. Revolutie maken is er een soort bedrijf geworden, een speculatie waarbij geldmannen groote sommen op het spel zetten, om bij slagen alles met woekerwinst terug te nemen. ‘De Latijnsche rassen,’ zeide mij een verstandig man, ‘zijn blijkbaar ongeschikt voor zelfregeering, vooral wanneer zij eenig zwart bloed in de aderen hebben.’ En het is een feit, dat de eenige Republieken van Amerika waar ietwat behoorlijke toestanden op staatkundig gebied heerschen, juist die zijn waar het blanke ras een krachtigen invloed kan doen gelden: Argentinië, Chili, Uruguay, Mexico en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In Venezuela, waar wellicht 9/10 der bevolking van gekleurd of gemengd ras zijn, waren en bleven de toestanden allertreurigst. In San Estéban, een heerlijk lustoord in het gebergte, even boven Puerto Cabello, waar nog tal van half verlaten villa's werden gevonden, vroeger bewoond door kooplieden uit deze havenstad, geraakte ik in gesprek met de eigenares van het ‘Hôtel Zur Heimath’. Het was een oude Duitsche vrouw, die meer dan 40 jaren hier had doorgebracht, die dagen van weelde had gekend, doch te arm was geworden om naar haar ‘Heimath’ terug te keeren, hoe vurig zij ook daarnaar verlangde. Blijkens de opschriften en de spijs- en dranklijsten, was alles vroeger grootscheeps ingericht, maar nu was er van die vroegere weelde niets meer te bespeuren. Het eenige voedsel dat zij mij kon verschaffen waren bananen en brood; in den eenmaal rijk voorzienen wijnkelder was niets anders dan wat koffie en een slecht soort rum overgebleven. Alles was haar ontnomen, tot driemaal toe had men haar den ezel ontroofd, waarmede zij goederen van de stad liet komen; zij had den moed niet meer om | |||||||
[pagina 409]
| |||||||
nog iets in te slaan wat den rooflust kon opwekken. Nu en dan hoort men schieten in de bergen, de opstandelingen of de Regeeringstroepen komen nader en nemen alles weg wat zij vinden kunnen. ‘Neen!’ was haar ontboezeming, ‘bij den tegenwoordigen President vergeleken was Guzman Blanco nog een heilige. Hij stal wel, doch bij voorkeur van vreemdelingen, leveranciers en contractanten, wien hij een deel hunner winsten afperste; hij liet echter ons neringdoenden met rust en handhaafde de orde door neer te schieten al wie in opstand kwam en beroering bracht in den lande.’.... ‘Alles en allen stelen hier,’ verklaarde zij verder, ‘groot en klein, volk en Regeering, en al dat revolutie-maken is niets dan vechten om de geldlade, om de Schatkist. Komt een nieuwe President aan het roer, dan moet hij eerst de verliezen door den krijg geleden inhalen, en moeten wij nog harder bloeden’.... Voor haar aanklacht vond ik al dadelijk een bewijs in de slordige wijze waarop de dure waterleiding naar Puerto Cabello hier in de buurt was aangelegd. Metselwerken waren gescheurd, de ijzeren buizen staken boven den weg uit en maakten het berijden er van op sommige plaatsen onmogelijk; voor de revolutionnairen was het dan ook gemakkelijk geweest om die leiding door te kappen en het drinkwater in een diep ravijn te laten wegloopen. Tot mijn persoonlijke ervaringen behoort dat mijn koetsier het dubbele eischte van de overeengekomen som en dreigde mij anders alleen in het woud achter te laten. Het is nu in dit rampzalige land zoover gekomen, dat sommigen hun dochters maar liever naar den vreemde zenden om haar eer te beschermen, de jongens om ze van de revolutie te vrijwaren. Doch de meesten zagen hun bezittingen verloren gaan, zij verarmen en demoraliseeren, en verkochten soms hun dochters van 14 jaar als bijzit aan een triumfeerend Generaal, dat wil zeggen: een roover die ‘veine’ had. Simon Bolivar, de bevrijder van vijf Zuid-Amerikaansche Republieken, eenmaal oppermachtig Dictator van Venezuela, Nieuw Grenada, Ecuador en Peru, was zoo wat de eenige der Presidenten, die arm en verlaten stierf; doch dat was in 1830. Reeds zijn strijdmakkers trokken meerdere voordeelen, hij | |||||||
[pagina 410]
| |||||||
beloonde hen met monopoliën van landbouw en handel. Een zijner Generaals kreeg het recht om, met uitsluiting van alle anderen, de tonkaboonenGa naar voetnoot1) uit de wouden der inboorlingen in beslag te nemen. Kooplieden uit Ciudad Bolivar zonden hem een eerbiedig Request om deze, elken handel doodende concessie op te heffen, doch kregen als eenig antwoord 14 dagen zoodanige kerkerstraf, dat hun de lust tot klagen verging. Een Duitsche firma kocht deze concessie, en ieder Inlander moet nu alle tonkaboonen die hij kan verzamelen, in haar magazijnen brengen voor prijzen die zij zelf vaststek, terwijl zij alles verkoopt tegen monopolie-tarieven. President Crespo hield het beheer der goudmijnen in eigen handen, reserveerde zich de uitsluitende vaart op de Orinoco, den verkoop van melk en vee te Carácas en het monopolie van het vervoer van alle vee naar Trinidad; toen hij aftrad, traden nieuwe roovers op. De meeste Presidenten en Ministers dezer Republieken gaan als zij rijk genoeg zijn naar Parijs, waar deze grootheden een heele wijk bevolken; Palacio kwam daar, zoo beweren Venezolanen zelf, met slechts 2,000,000 dollars, Guzman Blanco echter met 20,000,000. Allen zijn zij even weinig vertrouwbaar; vreemdelingen die aan deze Hoofden van den Staat geld leenden, werden uitgelachen als zij op restitutie aandrongen; als diplomaten zijn alleen handlangers bruikbaar die met stalen voorhoofd kunnen liegen; trouweloosheid en woordbreuk bij de onderhandelingen is regel en ‘de eenige taal waarnaar zij luisteren is die der pantserschepen te La Guyara.’ Ofschoon Venezuela begiftigd werd met de beste wetten der wereld, moet het door het bederf, de demoralisatie en de schraapzucht zijner opeenvolgende Hoofden wel tot verval geraken, ondanks zijn natuurlijke rijkdommen. Wie de macht in handen en dus het leger op zijn hand heeft, rooft en plundert naar hartelust. Het leger bestaat in vredestijd uit ongeveer 2000 man, één bataljon artillerie en één bataljon zeetroepen; in geval van burgeroorlog is het aantal onbegrensd. Dan loopen wervers rond en | |||||||
[pagina 411]
| |||||||
vangen op het veld en in de straten alle weerbare mannen, duwen hun als uniform een slappen hoed op het hoofd, en pressen hen met bajonetsteken en sabelhouwen om ‘het vaderland te dienen.’ In zulke tijden, als gedurende mijn reis, vluchten de ambachtslieden uit de steden, de boerenjongens uit de dorpen, om niet met geweld te worden geprest en neergeschoten bij het minste verzet. Vallen zij tòch in handen dezer houders van klopjachten op menschen, dan deserteeren zij bij de eerste gelegenheid de beste, liefst nà hun geweer te hebben verkocht. Soms dwong men onvolwassen jongens mee ten oorlog te trekken, en sneed men een stuk af van de geweerloopen, die voor hen te lang waren. Guerilla's.
De kern van het leger is bewapend met Gros- en Mausergeweren, en de artillerie beschikt over goede Hotchkiss-kanonnen; hun uniform (blauwe wapenrok met roode broek) is net en practisch; hun soldij is 1 fr. daags, doch zij moeten in eigen voeding voorzien. De groote massa der strijdkrachten loopt echter rond in lompen, met een lint als herkenningsteeken op den hoed, op bloote voeten, het geweer soms aan een touw vastgebonden, en ontvangen | |||||||
[pagina 412]
| |||||||
vivres noch soldij; zij moeten maar op kosten der bevolking leven. Om de soldaten tot vechten te dwingen, worden zij soms wreedaardig door de officieren met de ‘machete’ (soort van kort zwaard) mishandeld tot er wel eens de dood op volgt. Wanneer men die woest rondblikkende mannen, meestal van donker ras, met hun ontbloote bajonet in den gordel en het geweer achteloos in de hand, langs vreedzame wegen ontmoet, krijgt men er een flauwe voorstelling van, wat een gevecht op leven en dood met zulke kerels zeggen wil. De troepen waaraan de tegenwoordige President Castro de voorkeur geeft, zijn de ‘Andinos’, lieden uit het Andes-gebergte, vanwaar ook Castro afkomstig is. Deze vechten als wilden, naderen den vijand tot 300 meter om daardoor de vernielende uitwerking der repeteergeweren nog vreeselijker te maken, en stormen dan, het naakte bovenlijf met vet besmeerd, de scherpe machete in de hand, als razenden voorwaarts, vechtende als bloedhonden tot den laatsten snik, kwartier gevende noch nemende. Wie niet als overwinnaar terugkeert uit het gevecht wordt doodgeschoten; de vrouwen die hen steeds vergezellen, vuren hen aan gedurende den kamp, en helpen hen bij het afmaken der gewonden. Ambulances zijn in dezen bloedigen krijg onbekend; de gewonde strijdmakkers zelfs worden op het slagveld aan hun lot overgelaten, nadat men ze de dure wapens heeft afgenomen. Een enkele maal maakt een genadeschot een einde aan hun lijden, wanneer zij kermende van dorst in de brandende zon liggen te bloeden uit vreeselijke wonden. Met de ‘Andinos’ wedijveren in wreedheden de ‘Llaneros’, dat zijn de bewoners der grasvlakten, en niet minder de ‘Zambos’, van Indiaansche afkomst. En of in een gevecht de ‘Matistos’, aanhangers van Matos, of de ‘Castristos’, de volgelingen van Castro, zegevieren, de vreedzame inwoners zijn altoos de dupes, de bestolenen en de slachtoffers van dezen kamp der bandieten. Te Barcelona stalen revolutionnairen de ezels uit de stallen der Fransche kabelmaatschappij, roofden zink en koper; in Cumana gaf de Regeering aan haar politieke gevangenen geen voedsel in den kerker, daarvoor moest de familie maar zorgdragen, en wanneer deze door tal van opofferingen geldelijk was uitgeput, kreeg haar bloedverwant een- | |||||||
[pagina 413]
| |||||||
voudig een kogel door het hoofd. Alleen voor vrouwen en zieken betoonen deze woestelingen een soort van bijgeloovigen eerbied, doch overigens is rooven en moorden voor hen een ‘métier’ geworden. Elk generaal vecht op zijn eigen houtje, zoekt de voordeeligste terreinen voor zijn schraapzucht; zelfs het gemoed der kinderen op school is vergiftigd door de politieke hartstochten: zij kiezen partij voor of tegen Castro, en houden soms woedende gevechten, waarbij de oogen van wraakzucht glinsteren. Generaal Cipriano Castro is een echt kind van de Andes, waar hij omstreeks 1866 werd geboren; de taaie volharding van het Indiaansche ras is hem eigen; zijn dapperheid is bewonderenswaardig, zijn brutaliteit en energie zijn grenzenloos; hij deinst voor niets terug om zijn doel te bereiken en zijn hebzucht en lusten bot te vieren. Met een handvol aanhangers daalde hij uit het gebergte naar beneden, versloeg zijn tegenstanders in den bloedigen veldslag bij Tocuyeto (1500 dooden en gewonden) en trok zegevierend Carácas binnen. Toen hij bij La Victoria met 4000 man troepen en nagenoeg zonder ammunitie door de 10,000 man van Matos omsingeld was, vocht hij zelf mede met den Mauser in de hand, dronken van den vroegen ochtend tot den laten avond. Zonder verraad en met een weinig discipline ware Matos toen als overwinnaar uit den strijd getreden, doch elk zijner generaals vocht naar eigen inzichten, één liet de spoorbaan naar Carácas open en een trein met patronen binnen. Castro hernieuwde den aanval, doodde meer dan 2000 vijanden, en ternauwernood slaagde zijn mededinger er in door de vlucht zijn leven te redden. Thans is de macht van Castro grooter dan ooit, kon hij straffeloos de wetten vertreden, heerscht hij als een Romeinsche tiran, als een Nero in miniatuur. Hij heeft overal zijn spionnen, tot zelfs in Curaçao; het briefgeheim wordt er stelselmatig geschonden, geen enkel blad durft een eigen meening uiten, geen mond een krenkend woord over hem spreken; zijn politieke tegenstanders werden te Carácas opgesloten in cellen die boven de riolen uitkomen; slecht gevoed, meestal ziek, harder behandeld dan gruweldaders, zien zij uit naar den dood als naar hun redder. Allen vreezen hem, en zijn optreden wordt brutaler dan ooit; om de machtelooze dreigementen | |||||||
[pagina 414]
| |||||||
der Groote Mogendheden geeft hij niets. Zijn gunstelingen worden met schatten overladen; in zijn Paleis viert hij ware orgiën, geen vrouw is veilig voor zijn lusten, en om een jong Pransch meisje uit zijn satyrklauwen te redden, moest de Consul haar persoonlijk naar het stoomschip te La Guyara brengen. Eén woord dat hem kwetst, wordt onmiddellijk door zijn trawanten gestraft; één lied dat men zingt en dat hem niet welgevallig is, doet den zanger kennis maken met den kerker; toen ik te Carácas was, werd alle muziek in de concertzalen verboden. Aan de table d'hôte durft men nauwelijks zijn naam fluisteren; alles verarmt, alles zucht onder zijn despotie, doch allen buigen het hoofd en zwijgen, sidderend voor dezen Venezolaanschen ‘Terreur’. Cipriano Castro is een klein nietig ventje met grove zinnelijke gelaatstrekken, een hoog voorhoofd, en een bleek gelaat door een zwarten baard omkranst. Vurig redenaar, dapper aanvoerder, wordt ‘El Carito’ (‘de kleine Korporaal’ in navolging van Napoleon I) op de handen gedragen door zijn troepen. Hij zelf gelooft zich ‘un instrumento de la Providencia Divina’, een werktuig in Gods hand. Zijn ideaal is het stichten eener Zuid-Amerikaansche Unie, waarin hij oppermachtig heerschen zal. Na de overwinning van La Victoria mochten zijn Andinos beslag leggen op de drankwinkels van Carácas; elken avond knalden er revolverschoten, in de straten werden er burgers neergeschoten, doch aan straffen werd niet gedacht. Een jeugdig Duitscher was midden tusschen twee Venezolanen, die op straat een gesprek hielden, doorgeloopen, in dat land een doodelijke beleediging. Het kwam tot woorden, een der ‘Castristen’ schoot den Germaan neer; daar de Gezant er zich mede bemoeide, werd hij tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld; doch vijf weken later zag men hem weer in volle vrijheid wandelen door de straten der hoofdstad. Het wanbeheer van dezen man heeft allerlei rampen over zijn land doen neerkomen: de revolutie permanent; een zware crisis in landbouw en industrie; epidemieën ontstaan door de oorlogen en het gebrek aan hygiënische maatregelen; de belastingen tot het uiterste opgedreven; de financiën geruïneerd door militaire uitgaven en knoeierijen; de schatkist beroofd, het Bestuur gedemoraliseerd, | |||||||
[pagina 415]
| |||||||
wetten en rechtspraak met voeten getrapt. Alles kwijnt, alles lijdt, alles geraakt in verval; en toen internationale verwikkelingen ontstonden, toen door een blokkade de havenplaatsen werden beschoten, en de Duitschers voet aan wal zetten, was er een algemeene geestdrift onder het volk om hun tiran te beschermen! Toen de blokkade werd opgeheven, juichte dit ten ondergang gedoemde volk, vierde geheel Carácas feest, klonken er jubelkreten en werd er gedanst in de straten. Allen zien hem naar de oogen, velen leven van den afval van zijn buit, en de dagen dat de aan hem verknochte ‘politikers’ (politicos) hun gelden innen, is er in geheel Carácas geen huurrijtuig meer te krijgen, worden overal slempgelagen gevierd.... Op dit oogenblik staat de zon van zijn macht en glorie hooger dan ooit; de zwakke Matos heeft zich onderworpen, de energieke generaal Rolandus heeft te Ciudad Bolivar het onderspit moeten delven; wellicht zal nu enkele maanden lang zijn almacht onbestreden blijven. Kort na mijn vertrek werd mij een ‘Boletin Oficial’ toegezonden waarin het einde van den oorlog bij Decreet van het Nationaal Congres werd afgekondigd. Aan het hoofd daarvan stond: ‘Viva el invecto general Castro, siempre vencedor, jamás vencido’, dat is: ‘Leve de onoverwinnelijke Generaal Castro! die altijd overwinnaar, nooit overwonneling was’.Ga naar voetnoot1) En aan het slot las men de woorden: ‘Viva la paz de la Republica!’ (Leve de Vrede van de Republiek).... Voor hoe lang? Want tot heden was nagenoeg haar geheele historie niets anders dan een aaneenschakeling van oorlogen, oproeren en revolutiën. Van 1797 af, toen de eerste woelingen uitbarstten, die aanleiding gaven tot een langdurigen bevrijdingsoorlog, tot op heden, dus reeds meer dan 100 jarert lang, heeft Venezuela niet dan zeldzame tijdperken van rust en vrede gekend. De hardnekkige krijg tegen de Spaansche heerschappij eindigde met het Presidentschap van Simon Bolivar in 1819, en de Onafhankelijkheidserkenning door Spanje in 1845. Reeds gedurende het leven van den ‘Bevrijder’ hadden onderlinge oorlogen plaats tusschen de verschillende deelen van het groote | |||||||
[pagina 416]
| |||||||
rijk door Bolivar gesticht en dat de Republiek Columbia, bestaande uit Nieuw-Grenada, Venezuela en Ecuador, benevens Peru omvatte.Ga naar voetnoot1) Peru vocht met Columbia; Venezuela ontrukte zich aan den Bond; Ecuador vormde een Vrijstaat; samenzweerders tegen den President moesten (in 1828) worden gefusilleerd, en mismoedig legde Bolivar in 1830 zijn gezag neder, gekrenkt door ondank en miskenning, om kort daarop te sterven te Soeta Yarta in Columbia, na als balling in Curaçao te hebben geleefd. Paëz, zijn krijgsmakker, in plaats van tegen den vreemdeling te strijden, wierp zich op als President van Venezuela, en maakte van Carácas de hoofdstad. In 1835 had een oproer plaats en in 1846 was een rassenoorlog uitgebarsten tusschen de blanken en de donkere bevolking, waarvan nog in onze dagen de sporen niet zijn uitgewischt, en die de bron was van talrijke omwentelingen; ook ‘loyalisten’ en ‘patriotten’ verdeelden het land in twee groepen en bestreden elkander met een onverdelgbaren haat. De liberale partij in 1843 reeds gevormd door Antonio L. Guzman, vader van den later berucht geworden Dictator, wist in 1846 bij meerderheid van stemmen haar candidaat te doen verkiezen tot President der Republiek. Deze verkiezing werd echter, zooals een schrijver van de geschiedenis van Venezuela dat noemt, ‘door het Congres verbeterd’, en Monagas kreeg na eenige lotswisselingen het Bewind in handen. Een hevige tweespalt volgde; de partijgangers van Monagas die zich de ‘oligarchisten’ noemden, keerden zich tegen hem en schaarden zich bij de oppositie, wat de verwarring nog grooter maakte. Van ‘beginselen’ was noch is bij die partijgroepeeringen sprake; alles kwam en komt neer op persoonlijke eerzucht en het behalen van de grootst mogelijke voordeelen. Toen de wrevel over zijn wanbeheer en hebzucht te groot werd, dreef Monagas met behulp van het omgekocht gepeupel en een deel der troepen de Volksvertegenwoordiging uiteen (1848), en gaf na afloop van zijn tweejarige periode het presidentschap aan zijn broeder José; deze leverde het in 1855 weer aan den Generaal over, die 19 April 1857 een nieuwe | |||||||
[pagina 417]
| |||||||
Grondwet afgekondigde. Generaal San Antonio Paëz die de wapenen had opgevat, werd in 1850 verslagen, gevangengenomen en verbannen; Guzman sloot zich aan bij zijn vroegere vijanden, en kreeg als vice-President zijn plaatsje aan de Staatsruif. Een andere revolutie bewoog in 1858 den zevenden Constitutioneelen President zijn ambt neer te leggen. In een Conventie te Valencia gehouden door de ‘liberalen’ en de ‘oligarchen’ (conservatieven) was het voorstel gedaan een Federatieve Republiek te stichten. Toen dit stelsel verworpen werd, was er weer een gereede aanleiding gevonden voor herhaalde opstanden en revolutiën. De ‘federalisten’ kozen als hun chef generaal Falcon, de hoofdstad Carácas sloot zich bij hem aan, en de revolutie verspreidde zich over het geheele land in alle steden en dorpen. Een ware vernielingskrijg werd gevoerd ten ramp van landbouw, handel en scheepvaart; gruwelen werden gepleegd, nog wreedaardiger dan die den strijd tegen Spanje hebben gekenmerkt. De federalisten zegevierden ten slotte en in 1863 werd Falcon hun President. Intusschen was na het gedwongen bedanken van Monagas een zekere Juliano Castro als voorloopig President opgetreden, die in een ‘Groote Nationale Conventie’ de wetten der Republiek herstelde ‘op de grondslagen der Vrijheid’. Na veel partijtwisten kwam in 1859 alweer een nieuwe Grondwet tot stand. Juliano Castro werd door het Congres als President aangesteld, (Januari 1858) doch na enkele maanden weer verstooten en in zijn plaats Dr. Pedro Gual tot tijdelijk President benoemd. Het congres van 1860 proclameerde Manuel Felipe de Tovar tot Hoofd van den Staat, doch deze zwakkeling bleek niet bij machte orde en rust te handhaven; Paëz uit de ballingschap teruggekeerd bemachtigde zich dan ook Augustus 1861 van de Dictatuur, doch legde haar door een conventie met de opstandelingen (Juni 1863) in handen van den hoofdman der federalisten Juan Chrisostomo Falcon neder. Dit strookte weer niet met de belangen van den generaal Leon de Febres Cordero, die een contra-Regeering organiseerde, de revolutie hervatte, doch verslagen werd. In 1864 kwam een federalistische Grondwet tot stand, en ofschoon Falcon als President | |||||||
[pagina 418]
| |||||||
gematigd optrad, was er toch van binnenlandschen vrede en duurzame rust geen sprake. Vooral in 1867 braken in de nabijheid van Carácas ernstige onlusten uit, die alom aanhangers vonden; Juni 1868 tastten de opstandelingen de hoofdplaats aan en bemeesterden haar na een driedaagsch bloedig straatgevecht. Falcon moest de vlucht nemen om evenals de meeste Presidenten van Venezuela in den vreemde te sterven. Hij stierf arm, evenals zijn meeste voorgangers, wat men ná hem van geen enkelen meer zeggen kan; de eerzucht bleef, doch het egoïsme nam meer weerzinwekkende vormen aan, het werd een zuivere geldquaestie, een goudroof. De leider der aan Falcon vijandelijke benden, generaal José Cadéo Monágas werd weer President, doch stierf na enkele maanden; zijn zoon José Ruperto volgde hem op, doch bleek geheel en al ongeschikt te zijn voor deze betrekking. Een meer bekwaam man trad nu op den voorgrond, die jarenlang de teugels van het bewind met vaste hand zou voeren, en die de eenige President was die althans enkele jaren lang de binnenlandsche rust wist te handhaven. Na drie dagen hardnekkig vechten veroverde Antonio Guzman Blanco (April 1870) de hoofdstad Carácas en bleef hij met kortere of langere tusschenpoozen President der Republiek tot 1889, om den 29sten Juli 1899 met rijkdommen overladen rustig in Parijs te overlijden. Elke poging tot opstand werd door hem in de kiem gesmoord. In Augustus 1871 verpletterde hij aan het hoofd van een leger van 7000 man de opstandelingen rondom Ciudad Bolivar; in 1872 nam hij aan een andere zijde van het uitgestrekte land generaal Salazar gevangen en liet hem doodschieten. Daardoor werd de lust in het ‘revolutie spelen’ wel wat bekoeld. Om zoo min mogelijk last te hebben van het artikel (in de Grondwet van 1864 gehandhaafd), dat de President na afloop zijner tweejarige periode niet dadelijk herkiesbaar wasGa naar voetnoot1), nam hij als zijn opvolgers ‘braserillos’ (bedpannen), die alleen de plaats voor hem ‘moesten warm houden’. Deze stalen met hun volgelingen in dien | |||||||
[pagina 419]
| |||||||
tijd zooveel zij maar konden, doch traden dadelijk van het tooneel als het tijdstip der verkiesbaarheid van Guzman Blanco weer was aangebroken. In 1877 werd Francisco Linares Alcántara tot President gekozen, doch deze stierf, in het volgende jaar, en zijn dood werd weer het sein tot een burgeroorlog; de partijgangers van Guzman overwonnen, en deze kwam uit Parijs om het Gezag weder van 1879 tot 1884 in handen te nemen. Toen volgde Joaquin Crespo hem op, die tot 1886 in zijn ambt verbleef om de plaats weer voor Guzman Blanco over te laten. Deze ‘Doorluchtige Amerikaan’, zooals het Congres hem noemde, wist doorgaans de rust te handhaven, het krediet van den Staat te herstellen en eenige welvaart te verschaffen. Als laatste strooman had hij in 1888 Dr. Rojas Paul aangesteld wat weer niet de rekening van Crespo maakte, die van uit Curaçao een vergeefschen aanval op Venezuela beproefde. Gevangengenomen en weer losgelaten, wist hij later Senator te worden en de leiding van een nieuwen opstand op zich te nemen. De opvolger van Rojas Paul, Dr. Palacios, bekwaam rechtsgeleerde doch tevens dronkaard en dobbelaar, wilde door een nieuwe Constitutie in 1892 nog wat langer aan de Staatsruif blijven. Als protest tegen dit ‘continuismo’ trok Crespo aan het hoofd zijner cowboys (‘Llanéros’) naar Carácas, verdreef den President, riep zich zelf uit tot Dictator en wist door de Grondwet van 21 Juni 1893 de macht vier jaren te behouden. Joaquin Crespo, ofschoon ongeletterd, wist door zijn slimheid en dapperheid een ontzaglijk fortuin te veroveren, doch, sneuvelde, na zijn tijdelijk aftreden in 1897 als Legerbevelhebber gedurende den opstand van generaal Hernandez, leider der ‘godo's’ (conservatieve partij). Ignacio Andrade bekleedde toen den Presidentszetel en nam Hernandez gevangen, die echter in 1900 door Cipriano Castro en zijn Andinos uit den kerker werd verlost. Als loon dezer weldaad pleegde hij denzelfden dag nog verraad, door zijn bevrijder, die hem tot Minister benoemde, den oorlog te verklaren. Hij werd verslagen en in den somberen kerker te Maracaïbo opgesloten, doch het vorige jaar, gedurende den opstand van Matos daaruit weer te voorschijn gehaald, om verdeeldheid | |||||||
[pagina 420]
| |||||||
te brengen onder de opstandelingen. Dit sluwe plan van Castro gelukte; de liberalen en de godo's die zich onder de vaan van den schatrijken Matos vereenigd hadden, scheidden zich van elkander, en Castro zegevierde. Van 1899 tot 1901 Dictator, liet hij zich 20 Februari 1901 door de Congresleden, zijn blinde werktuigen, tot Constitutioneel President kiezen, en voerde een nieuwe Grondwet in, die hem de macht verzekert tot 1907; dan zal hij deze wel weer door een staatsgreep weten te verlengen, tenzij een nieuwe revolutie hem omver werpt. Door wilde partijkampen en hartstochtelijken rassenhaat bezield, stormde men aldus van de eene revolutie in de andere. Creolen, Indianen en Mulatten streden rusteloos om de heerschappij; en naast die elkaar vijandige rassen, beoorloogden elkander de ‘centralisten’ en de ‘federalisten’, de vóór- en de tegenstanders der ééne en ondeelbare Republiek. Om de verwarring nog grooter te maken, mengden zich tusschen deze zoo uiteenloopende richtingen nog de politieke hartstochten van conservatieven en liberalen, van aristocraten, clericalen en democraten. Het voortdurend conflict van persoonlijke en partijbelangen, de daaruit voortkomende gisting van alle lagere hartstochten, vormt de eentonige schilderij van een bijna zeventigjarige geschiedperiode, waarin deze Zuid-Amerikaansche Republiek geen stap voorwaarts ging, veeleer voortdurend achteruit. Gouddorst is de hoofdaanleiding tot die rustelooze worstelingen om de beschikking over de Schatkist. In een land waar groote industrieele- en handelsondememingen ontbreken; waar de periode der inbrenging van mijn- en landbouw-concessiën nog nauwelijks is aangebroken; waar voor machtige geldsyndicaten en hun trusts noch voor beursspeculatiën op groote schaal plaats is; waar dus alle gelegenheid ontbreekt om als met een tooverstaf groote fortuinen te verzamelen, moet de politiek daartoe de kansen leveren. De eenvoud van weleer is verdwenen, halve beschaving doet behoefte gevoelen aan dwaze, vaak bespottelijke weelde, daarvoor is geld noodig en dat is in zulke primitieve landen alleen te verkrijgen door roof uit de Schatkist. Het is kenschetsend, dat bij den heftigen strijd der pamfletten, waarin voor geen leugen- of | |||||||
[pagina 421]
| |||||||
lastertaal wordt teruggedeinsd om den politieleen tegenstander af te breken, men de Regeering ‘tiranniek, despotisch’ noemt, den President een ‘Nero, Heliogabalus of Nebukadnezar,’ doch nooit rept van de financieele knoeierijen, van de omkoopbaarheid der ambtenaren, van den roof aan de belastingpenningen van het volk gepleegd. De misdaden worden straffeloos begaan, gedekt door het Gezag der Regeering; komt een nieuwe kliek aan het roer, dan grijpen dezelfde misbruiken plaats, waarom men het veiliger acht de algemeene aandacht daar niet op te vestigen door de oogen van het volk te openen. Juist het straffeloos kunnen plegen van die misbruiken is het doel der opstanden, en het streven naar eerlijkheid in de administratie zou geen aanhang vinden onder de gedemoraliseerde en gewetenlooze elementen, die, onder huichelachtige leuzen, de voortdurende revolutiën uitlokken, land en volk ten vloek! Wel kan men in dit rampzalige land dus met Da Costa spreken van: ‘Een Chaos: strijd alom van worden en ontworden,
Van duisternis en licht, van stilstand en wanorden.’
| |||||||
II.
| |||||||
[pagina 422]
| |||||||
geen stofwolken meer voor mij op, en zag ik weer eens water, zoowaar beekjes, over het terrein dartelen. Met wellust snoof ik den reuk der wouden op, en bewonderde de statige palmen, de wuivende bananen, de glinsterende cacaoheesters en de heerlijke bosschen in wier schaduw de koffie groeide. Voor een leemen hut zag ik een naakt Negertje zorgeloos zitten spelen, en ondanks al die revolutiën scheen hij mij minder ongelukkig dan de bewoners onzer vreedzame maar dorre en noodlijdende eilanden; de natuur had hem zoo kwistig bedeeld! Slechts weinige beladen ezels of muildieren, geleid door lange magere Venezolanen met breede sombreros op het hoofd, kwamen wij op onzen tocht tegen. Niet zonder moeite sukkelden mijn reisgenoot, de dokter van de ‘Willem III’, en ik naar boven, langs terreinen en bergen waar de Duitschers, bij een eventueelen veroveringsoorlog, een zwaren dobber zouden gehad hebben met de fanatieke en dappere bewoners van dit gemeenebest. Wellicht waren deze toppen en afgronden voor hen geworden wat de ‘kopjes’ der Transvaal voor de Engelschen zijn geweest; want dit vechtlustige ras was minder bloohartig dan mijn eigenares van het ‘Hotel zur Heimath’, die ons vertelde van haar angst toen men het fort bombardeerde. De granaten der Duitsche oorlogsschepen waren tot hier gevlogen; zij toonde ons nog brokstukken door haar in den tuin verzameld; allen vluchtten, radeloos van schrik, want zij dachten dat ‘het einde der wereld was gekomen’. Nu ‘haatte men doodelijk de Duitschers’, niet echter haar ‘die daaraan niets kon verhelpen’. Kort na het bombardement had een Duitsch Marine-officier den moed om, in dit heerlijke klimaat, door baden in de frissche rivier, herstel van gezondheid te komen zoeken; doch zij was blij dat hij weg was, zij leefde steeds in de vrees dat een ‘fanatico’ den gehaten indringer zou vermoorden. Verder wandelende langs een verwaarloosd bergpad, dat in den Spaanschen tijd de groote verharde weg was van Puerto Cabello naar Valencia, en waarlangs na den slag van Carabobo (in 1821) Simon Bolivar het treurige overblijfsel van het leger der Spanjaarden door de lansen zijner geduchte ‘Llanéros’ (vlaktebewoners) liet voortdrijven, kwamen wij bij een groote schuine rots, waarin de oude Indianen hun hieroglyphen hadden gesneden. Zij lag | |||||||
[pagina 423]
| |||||||
niet ver van de rivier La Clavellinos en een voorbijkomende Mulat noemde haar ‘Piedra de los Indio's Salvages’, Steen der wilde Indianen. Het waren primitieve, doch karakteristieke figuren. Zij hadden veel overeenkomst met die welke ik reeds elders of in boeken had gezien; evenals bij Morne Ronde op Sint-Vincent was hier de hoofdfiguur een breed menschelijk aangezicht, echter niet gelijk daar ingesloten in een driehoek, wat voor de oorspronkelijke Caraïben de zon moest voorstellen. Wel zag men aangezichten omringd met spiraalvormige inkervingen. Ook in Britsch Guyana schijnt men nog veel zulke ‘Zimeris’ (gebeeldhouwde rotsen) uit de aloude tijden aan te treffen. Van San Estéban naar Puerto Cabello terug rijdende, ziet met veel huizen versierd met kruisjes om het onheil af te wenden, of wel met kransen van bladeren om de heiligen gunstig te stemmen. De woningen zijn eigenlijk hutten, men slaapt er in hangmatten. Na even een blik te hebben geworpen op de obelisk, opgericht vlak vóór het monumentale douanegebouw, en die als gedenkteeken moest dienen voor de hulp in 1806 door de Noord-Amerikanen in den Bevrijdingsoorlog verleend, ging ik een echt nationaal schouwspel bijwonen, een hanengevecht. Door heete stoffige straten wandelde ik dien Zondagnamiddag langs een wegens de revolutie slechts half voltooide kerk, op wier muren affiches met dikke letters verkondigden: ‘Revolucion; triumfo asegurado!’ Naderbij gekomen zag ik dat dit een reclame was van een lucifersfabrikant. Binnengeleid in de ‘Vreemdelingenclub,’ waar men veiliger was voor de uitbarsting van politieke hartstochten dan in de ‘Sociedad’ der Venezolanen die ik des avonds bezocht, zag ik ook hier de sporen van verwaarloozing en verval. Aan een geheel ontstemde piano ontbraken eenige toetsen; de meubels waren smerig en slecht onderhouden, een ruime ‘pokertafel’ bewees echter dat men ook hier aan den speelduivel offerde. Iets verderop was boven een nauwe poort een witte vlag uitgestoken, en hoorde men een krijschend gehuil; tegen betaling van 1 bolivar mocht ik het binnenplein betreden, waar de banken rondom een open loods reeds door tal van toeschouwers waren | |||||||
[pagina 424]
| |||||||
bezet. Midden in die loods was een klein circus, de ‘Arena’Ga naar voetnoot1) waar de ‘galleras’ (hanengevechten) werden gehouden. In witte doeken gehuld worden twee hanen binnengebracht en op een weegschaal gezet; zoodra de weddenschappen gesloten zijn, worden zij te voorschijn gehaald en losgelaten. De toeschouwers waren blijkbaar lieden uit de volksklasse en kleine neringdoenden, toch waren inzetten van 100 franken per persoon niet zeldzaam, en was er een ‘General’Ga naar voetnoot2) die soms fr. 1000 op één enkelen kemphaan waagde. De arme dieren, kunstmatig opgeleid voor het vechten, worden eerst opgehitst, doordat men hun koppen naar elkaar brengt en weer terug trekt; zoodra zij blijken van toorn geven, worden zij losgelaten. Het gevecht duurt nooit langer dan 40 minuten; de haan die gedood is, dan wel de vlucht nam, heeft natuurlijk verloren; het laatste gebeurt echter zelden, want die kampioenen vechten zich dood. Zoodra hun ‘trainer’ hen loslaat, vliegen de dieren als razenden op elkaar aan, dat de veeren in het rond stuiven; slagen zij er in, met de scherpe stalen sporen die men aan hun pooten heeft bevestigd, elkaar een doodelijken steek toe te brengen, dan is het gevecht in enkele secunden ten einde, en gaan de sommen, op het slachtoffer gezet, over naar de gelukkige overwinnaars. Doch zulk een kort beloop van den kamp is zeldzaam; meestal is het een langdurige, hardnekkige en wreede worsteling om de overmacht. De dieren loopen den snavel vooruit met gerekten nek naar elkaar toe en pikken dan, waar zij den vijand treffen kunnen. De goed gedresseerden pikken bij voorkeur naar de oogen om den tegenstander blind te maken, dan wel altijd door op dezelfde plek, b.v. op den kop, om de gapende wond steeds grooter te maken en door bloedverlies den ander af te tobben. In den beginne volgen de toeschouwers den strijd met gespannen aandacht, bijna ademloos; doch weldra kunnen zij hun hartstochten niet meer bedwingen: hoe meer bloed er stroomt, hoe feller de prikken zijn, | |||||||
[pagina 425]
| |||||||
des te luider kreten worden er geslaakt; een oog wordt uitgepikt, - hoera! gillen de razenden; een der hanen valt amechtig neer, - en een rauwe vloek komt over veler lippen.... De haan dien ik zag was ridderlijker dan de menschen: telkens wanneer zijn vijand was neergezegen door vermoeienis of verzwakt door bloedverlies, hield hij op met pikken, zette zijn poot op den nek van den gevallene en kraaide victorie! Maar hiermede was het gevecht niet ten einde: zoolang er nog sporen van leven zijn, eischen de menschen dat er zal worden doorgevochten; de eigenaars der kemphanen springen na drie minuten wachtens in de arena, rapen den gevallene op, likken met hun tong het bloed af, reinigen de wonden, spuwen hem rum in den bek, bevochtigen daarmede de plekken onder de vleugels en de pooten, en wrijven wat zand aan zijn snavel om er het geronnen bloed van af te schuren. Soms worden met citroensap de gapende wonden ietwat toegeschrijnd.... En weer vallen de dieren vol woede op elkander aan en herhaalt zich het walgelijk tooneel; zijgt er weer een neer, dan begint het vorige spel opnieuw, en angstig kijken de wedders naar de klok of de fatale 40 minuten nog niet zijn verloopen. Het was akelig, al die door hartstocht verwrongen gezichten, dat roepen en gillen, dat aanmoedigen der vechtende hanen, dat vloeken en verwenschen; de spanning is soms zóó groot, dat onlangs een toeschouwer van louter opwinding een hartaderbreuk kreeg en dood neerviel. Aller oogen staren onafgebroken naar de stomme dieren, die zich lieten ophitsen door menschen; met gerekten nek, het bovenlijf ver over de balustrade van het worstelperk uitstekend, met bleek gelaat en sidderende handen, volgen zij den uitslag van dit afgrijselijk spel. Soms kon men zich in de tijden van Nero denken, wanneer de naakte gladiatoren hun zwaarden kruisten in een kamp op leven en dood; maar ook kon men begrijpen hoe, door zulke volksspelen, de bloeddorst bij jong en oud wordt aangekweekt,.... wat bij een ras als dit wat zeggen wil. Ik heb dit walgelijk schouwspel eens willen bijwonen, doch nooit zal ik een voet meer zetten op zulk terrein. Vlak daarnaast rolden de dobbelsteenen, de sterke drank vloeide bij stroomen; langs de straten overal kroegen, in de winkels en elders overal | |||||||
[pagina 426]
| |||||||
afzetters, en zóó vierde dit zoogenaamd ‘Christelijk’ volk zijn ‘fiesta del Domingo’ (Zondagsfeest). Van het korte middaguur af werden er in den schouwburg voorstellingen gegeven; niet minder dan zes stukken worden er per dag gespeeld, voor elk waarvan men een afzonderlijke entree betaalt; de stukken die ik zag waren van min allooi. Ook dit deed aan den vervaltijd der Romeinen denken, aan den tijd dat het gepeupel met ‘brood en spelen’ werd in slaap gewiegd; zal het ook hier niet op dezelfde wijze eindigen? Des avonds was er concert in het Park, waar de ‘beau monde’, zich kenmerkende door haar weinig sierlijken gang en een eigenaardige huidskleur die nòch lichtzwart nòch bruin is, rondslenterde op het geluid der muziek. Het muziekkorps maakt het zich geenszins lastig; de pauzen waren buitengemeen lang; en als het eindelijk tot uitvoering kwam, speelde nauwelijks de helft der muzikanten mede; de anderen lachten met de ‘Sènoras’ en ‘Sènoritas’. En ook hier in dien heerlijken maneschijn der tropen, in dit goddelijk klimaat onder de wuivende palmen, bij de melodieuse klanken der muziek, ook hier sprak alles van wanbeheer, van eerzucht, van revolutie. Voor de electrische verlichting der stad had men een concessie gegeven aan een firma, die ondanks de goedkoope beweegkracht van het water der nabijliggende rivier, niet in staat was voldoende electriciteit te leveren, zoodat nauwelijks de helft der straatlantaarns konden branden. Voor de Gemeenteraden evenals voor de Volksvertegenwoordiging heeft men in Venezuela het algemeen kiesrecht; doch mocht in Puerto Cabello of elders iemand gekozen worden, die niet in den smaak viel van Castro, dan werd hij als ‘revolutionnair’ in den kerker geworpen; en dit werd herhaald totdat allen vervangen waren door trawanten van den President, die gewillig de oogen sloten voor de financieele knoeierijen der hoogste ambtenaren, en daarbij zelf duchtig zijde sponnen.... Puerto Cabello, met een der uitmuntendste havens van de wereld, wordt nog al eens vermeld in de geschiedenis. Daar het dikwijls werd aangevallen door Hollandsche zeeroovers, bouwde | |||||||
[pagina 427]
| |||||||
men de zware forten, die gedurende de laatste blokkade van 1902 werden vernield. Toen ná den slag van Carabobo van de 10,000 man Spaansche troepen er nauwelijks 900 hierheen konden vluchten, was Puerto Cabello de laatste stad van Venezuela die nog een tijdlang in handen der Spanjaarden bleef. In 1899 was zij het laatste bolwerk van het Gouvernement, doch toen Carácas al veroverd was, werd Puerto Cabello door de revolutionnairen van de land- en van de zeezijde aangevallen; vele dooden vielen, vele huizen werden vernield; en nog ziet men overal de sporen van dien broederkrijg. Het bombardement van de forten door de Engelschen en Duitschers in 1902 deed de stad weinig nadeel. Ondanks het heete en ongezonde klimaat woonden er vroeger vele groote, voornamelijk vreemde kooplieden, die de producten van het midden-gedeelte der Republiek, voornamelijk koffie, verfhout, cacao, huiden, indigo, katoen en suiker afvoerden. Thans is er de handel geknakt, zijn vele winkels gesloten; werd door een aardbeving een deel der stad verwoest, daalde het aantal inwoners van meer dan 13,000 tot beneden de 8000, en heeft ook zij veel geleden door de eindelooze omwentelingen. In 1899 zegevierde hier de revolutie en heerscht er rust, totdat er wederom een nieuwe zal plaats grijpen. Vroeger een toevluchtsoord voor de weggeloopen slaven van Curaçao, die eenmaal geland vrij waren, hoort men er nog veel Papiementsch spreken, en is het verkeer tusschen beide plaatsen nog steeds zeer groot. Reeds vroeg had ik den volgenden dag een bad in zee genomen en was in de kalme wateren vrij ver naar buiten gezwommen. Teruggekeerd, vernam ik van den ‘Administrador de los banòs’, dat er veel haaien loerden, wat hij mij wel wat vroeger had kunnen mededeelen, daar er toch voor een ‘haaiengevecht’ geen weddenschappen op het spel stonden. Door een stinkend moeras moest ik naar het station, waar geen enkel spoorboekje te vinden was, en waar men met moeite eenige inlichtingen kon krijgen in verband met de reis. Op de kaartjes was geen prijs vermeld, de deuren der wagens bleven gesloten tot twee minuten vóór het vertrek, enz. enz. | |||||||
[pagina 428]
| |||||||
Van Puerto Cabello tot Valencia is deze voornaamste lijn van Venezuela in handen eener Engelsche Maatschappij, dan van daar tot Carácas van een Duitsche, en van Carácas naar La GuairaGa naar voetnoot1) weer in Engelsche handen. Last van revolutiën had men echter overal. Soms kwamen waarschuwingen dat na den eersten trein, die nog passeeren mocht, de opstandelingen alle bruggen in de lucht zouden laten springen, en dan durfde de spoorweg-maatschappij gedurende enkele weken niet laten rijden, daar op het Gouvernement de schade toch niet kon worden verhaald. Ook nu liepen weer geruchten dat het verkeer spoedig zou worden gestremd. Spoorlijn bij Valencia.
Het tracé der lijn loopt, de havenplaats verlatende, westelijk langs de zeekust, om dan eensklaps zuidelijk om te buigen en de bergstreken der Cordilleras te bereiken. Iets verder op lag de hoogvlakte bij Barquisimeto, (29,000 inw.), waarvan de revolutie onder Matos het centrum van haar verzet had gemaakt; deze stad, een der grootste van Venezuela, was in 1812 door een aardbeving bijna geheel verwoest geworden en herbouwd, doch had na dien door de talrijke burgeroorlogen een groot deel zijner inwoners verloren. Langs een plantengroei en landschappen, die sterk aan Java deden denken, ging het langs het rivierdal der Las Trincheras vrij steil opwaarts, om na 2½ uur sporens Valencia te bereiken. Dit gedeelte der lijn, lang 54 kilom., had 21,000,000 fr. gekost of 300,000 fr. per strekkenden kilometer. Het gedeelte Valencia-Carácas, lang 173 kilom., | |||||||
[pagina 429]
| |||||||
en waarin 86 tunnels, benevens tal van viaducten voorkomen, eischte 75,000,000 fr. of 411,000 fr. per kilom. lengte. Valencia is een stad met meer dan 54,000 inwoners, rondom door ‘haciendas’ (landgoederen) omgeven. Verderop passeerde men La Victoria (12,000 inwoners) waar de tegenwoordige President Castro slechts door verraad aan zijn ondergang ontsnapte. Nog was men niet gerust; het krioelt blijkbaar overal van spionnen en ik moest op dit traject van tien uren sporens zes maal mijn naam opgeven, het doel mijner reis mededeelen en mijn handteekening zetten. Mijn medepassagiers zag ik glimlachen, want die revolutiën gaan feitelijk buiten de bevolking om, zij zijn het werk van ‘bandidos’, die vechten om den te behalen buit, door de nijvere klassen bijeengebracht. Een groot deel der spoorbaan liep langs het wonderschoone meer van Tacarigua of Valencia, rondom door vruchtbare, slechts voor een klein deel bebouwde vlakten omgeven, en te midden waarvan prachtig gevormde eilanden hun begroeide bergtoppen omhoog staken. De eenige uitwatering van dit groote meer, dat een oppervlakte heeft van 52,300 hectaren, is de Rio Cabrioles, ‘de bokkensprongen makende rivier’. Langs den Val San Bias zag ik in de rivier Indiaansche vrouwen en kinderen baden met een ouderwetschen hoed op het hoofd, wat deed terugdenken aan de tijden toen nog geen blanken dit land hadden betreden om er de inboorlingen te komen ‘beschaven’. Heel wat terrein werd doorreden, dat nog de duidelijke sporen droeg van vroegere ontginning, doch nu door de heerschende onveiligheid voor personen en goederen en het ontrukken der weerbare mannen aan den landbouw eenvoudig braak werd gelaten. Waar nog in de velden gewerkt werd, zag men bijna uitsluitend vrouwen, die voor de hitte van den dag een toevlucht konden vinden in de schaduw van de breede kruinen der boomen, welke men blijkbaar voor de bijl had gespaard. Ik zag er weelderige koffietuinen, ofschoon erg verwaarloosd en vol onkruid waardoor de struiken nu en dan nog al spichtig waren opgeschoten; de bladeren dezer koffiesoort waren iets kleiner dan die der Cafea Arabica van Java, en geplant in de schaduw van dadap en albizzia. Veel bochten beschrijvende, soms schijnbaar op zijn weg terug- | |||||||
[pagina 430]
| |||||||
keerende om in zig-zag naar boven te komen; nu eens door lange tunnels dan weer over hooge viaducten die de nu meestal droge rivierbeddingen overspanden, werd de waterscheiding de ‘Silla de Carácas’ bereikt. Op het hoogste punt gekomen kon men genieten van het fraaie berg-panorama dat zich tot in de verte ontrolde; en voorbij Santa Maria de la Victoria, de hoofdplaats van den Staat Guzman Blanco, waar vele plantagebezitters woonden, zag men Europeesche bloemen en druiven. Veel lager, doch nog in een heerlijk koel klimaat, lag Los Teques, een uitspanningsoord voor de gegoede inwoners van Carácas. Aan het station stonden vroolijk lachende meisjes met vrij sterk Europeesche tint, die een dolle pret hadden toen zij zagen, hoe een koopjongen mij twee mandjes van gevlochten bladeren liet betalen, doch bij het snel wegrijden van den trein er mij slechts één toestak. Hier scheen men reeds niet meer te denken aan de rampzalige revolutiën, die zoovele oorden van het land teisteren. Langs de breede vallei der Rio Guaira daalde de trein verder naar de Residentie van Castro. Alle boomen zaten vol aanlokkelijke vruchten; op de velden stond nu eens suikerriet rijp om te oogsten, dan weer jonge plantjes met maïs dooreen geplant om een dubbel product te trekken. Vóór smerige kleihutten zaten sierlijk gekleede dames, een enkele suikerfabriek werd zichtbaar, en weldra rustte de blik op een groote stad omgeven met door de avondzon rood gekleurde bergen, op de hoofdplaats van Venezuela, op Carácas. Alvorens mijn wedervaren aldaar te beschrijven, enkele woorden over de inrichting van het Bestuur dat daar zetelt, over de Regeering die in de Vereenigde Staten van Venezuela de macht in handen heeft. Door de Grondwet van 1864 werden de toenmalige Provinciën omgezet in Onafhankelijke Staten, die elk hun eigen Wetgevende Lichamen, Presidenten, Budgetten en Rechtspraak hebben. Zij vormen een Federatieve Republiek onder den naam van ‘Vereenigde Staten van Venezuela’. Het aantal staten echter veranderde bij elke revolutie, en men onderscheidde ‘Staten’, ‘Territoriën’ en ‘Landbouwkoloniën’, op het voetspoor der Noord-Amerikaansche Unie. | |||||||
[pagina 431]
| |||||||
Sedert 1864 zijn er echter heel wat nieuwe Constituties ingevoerd en later weer door andere vervangen. De thans in werking zijnde is die van Castro, 29 Maart 1901 door de Constitueerende Nationale Vergadering, ‘in naam van den Almachtigen God en bij autoriteit van het volk van Venezuela’ ingevoerd. Op het oogenblik zijn er de volgende Staten met tusschen () de hoofdsteden: Los Andes (Merida), Bermudes (Barcelona), Guyana (Ciudad Bolivar), Carabobo (Valencia), Falcon (Coro), Muranda (Villa de Cura), Lara (Barquisimeto), Zamora (Guanare), Zulia (Maracaibo), dus negen zelfstandige Staten. Verder heeft men de federale Territoriën: Carácas, Colon (Gran Roque) en Amazonas (Maroa) benevens de Landbouwkoloniën: Independencia en Bolivar. Deze laatste werden geschapen om aan de immigranten op zeer voordeelige voorwaarden gastvrijheid te verleenen, en gronden benevens woning en gereedschappen. Als zij na een jaar de toegestane zes hectaren ontgonnen hebben, krijgen zij dien grond in eigendom, en nieuwe terreinen onder dezelfde voorwaarden. Elke Staat heeft zijn eigen wetgevende lichamen, die elke twee jaar de verschillende chefs der administratie verkiezen. De President der federatieve Republiek organiseert het federale District en doet zijn orders uitvoeren door een Gouverneur. De administratie van de Territoriën is opgedragen aan de Nationale Regeering. Deze Staten zijn dus autonoom, en hebben gelijke rechten; zij zorgen voor de samenstelling van het Congres der Vereenigde Staten van Venezuela, gevormd door een Senaat en een Volksvertegenwoordiging. Aan het hoofd van de geheele Federatie staat een President, bij ontstentenis vervangen door een eersten of tweeden Vice-President, en onder wiens voorzitterschap een Ministerie de zaken moet leiden. De Senaat wordt gevormd door de Wetgevende Lichamen van elken Staat, die uit hun midden twee Senatoren en twee plaatsvervangers kiezen. De Volksvertegenwoordiging wordt samengesteld door het algemeen kiesrecht, en wel één Lid voor elke 40,000 inwoners in elken Staat, waarbij tevens plaatsvervangers | |||||||
[pagina 432]
| |||||||
worden aangewezen. Zij hebben zitting gedurende zes jaren, even lang dus als de President, die echter niet onmiddellijk verkiesbaar is. Alle mannen boven 21 jaar genieten het kiesrecht, en zijn verkiesbaar voor alle betrekkingen. De gelijkheid van alle onderdanen onverschillig van welken stand of kleur, moet in alles worden gehandhaafd; alle slavernij is verboden; de doodstraf afgeschaft en de woning van elk burger onschendbaar. Op den 28sten October van het laatste jaar der constitutioneele periode vereenigen zich de Gemeenteraden van elken Staat voor de verkiezing van een President, en van de beide Vice-Presidenten der Republiek. Het resultaat der stemming wordt aan de Wetgevende Vergadering van den Staat overgelegd, die wanneer geen der candidaten de volstrekte meerderheid verkregen heeft, de verkiezing kan ‘perfectionneeren.’ In de werkelijkheid volgt de President vrijwel zijn eigen wil, beschikt hij zonder veel contrôle over de geldmiddelen der Republiek; sluit hij contracten en verleent Concessiën naar goeddunken, waaraan een groot deel der ergerlijk overdreven schuldvorderingen van vreemdelingen zijn toe te schrijven.Ga naar voetnoot1) De Kerk staat onder patronaat van de Regeering, de R.-K. Kerkvoogden en Bisschoppen worden gekozen door het Congres, op voorstel van den President, en door den Paus alleen bevestigd. Daardoor zijn zij politieke werktuigen geworden in handen eener gewetenlooze Regeering. De Rechterlijke macht der Republiek bestaat uit een Federaal Hof, het Hof van Cassatie en de verschillende Rechtbanken door de wet aangewezen. Veel goeds werd daarvan niet gehoord. Voor het onderwijs echter is flink gezorgd: behalve twee Universiteiten (te Carácas en te Merida) heeft men er eenige honderden scholen, tien jaar geleden reeds door meer dan 100,000 kinderen bezocht; het onderwijs is verplichtend, doch kosteloos. | |||||||
[pagina 433]
| |||||||
De algemeene dienstplicht werd door de laatste Grondwet opgeheven en het leger zou alleen uit vrijwilligen gevormd worden; feitelijk werden dezen echter geprest. Gedurende oorlogstijd kan het staande leger op 20,000 man worden gebracht; verder bestaat er een nationale militie, waartoe elk burger van Venezuela van zijn 18de tot 45ste jaar verplicht is, en waarmede vaak de burgeroorlogen werden gevoerd. De belastingen bestaan voor 2/3 uit in- en uitvoerrechten en accijnzen;Ga naar voetnoot1) directe belastingen worden eigenlijk alleen door de kooplieden betaald; bij behoorlijk beheer zouden de domeinen heel wat meer in de schatkist kunnen brengen. Behalve rijke mijnen, worden er nog 366,000 vierk. kilom. bouwland in de zône der bouwgronden, en 241,000 vierk. kilom. weide in die der grasvlakten aangetroffen; het grootste deel blijft echter braak liggen, en van datgene wat verkocht wordt, blijft veel aan den strijkstok hangen; ook worden die gronden wel tegen spotprijzen aan gunstelingen afgestaan. De uitgifte van bankbiljetten is er in handen van geprivilegieerde banken, vooral de Banco Venezuela en Banco Carácas, die jaarlijks winsten van 8 tot 12 pCt. maken, en aan de Regeering geld voorschieten tegen goed onderpand doch hooge interesten. Er is veel vreemd vooral Amerikaansch goud in omloop,Ga naar voetnoot2) terwijl de Fransche ‘Louis’ daarop nog een premie heeft van 5 à 6 pCt. Daar men echter blijkbaar het goud opkoopt, om het te ruilen tegen zilver en het aldus aan de circulatie te onttrekken, zal ook hier een papiercrisis, als die welke Brazilië zoolang teisterde, niet uitblijven. De financieele toekomst van Venezuela is dan ook verre van rooskleurig. Voor de jaren 1830, 1850, 1870 en 1890 stegen de uitgaven (uitgedrukt in millioenen bolivars) van 5.0 tot 13.5, 14.5 en 43.9; doch de inkomsten hielden daarmede gelijken tred en bedroegen 5.5, 16.0, 23.0 en 43.3 millioen bolivars. In dat laatste jaar werden van de 43,300,000 fr. inkomsten, 32,220,000 van invoer-, 7,100,000 | |||||||
[pagina 434]
| |||||||
van doorvoerrechten, 1,035,000 fr. winst van de zout-regie en 1,000,000 frs. uit de zegelrechten verkregen; van de totaal uitgaven of 43,905,000 fr. werden er 6,910,000 aan het Binnenlandsch Bestuur, 10,740,000 aan openbare werken en 5,280,000 fr. aan oorlog, met 3,095,000 fr. aan onderwijs besteed. Voor het laatste budget 1901-1902 bedroegen de inkomsten 41,764,000 fr., waarvan ¾ van de invoer- en transietrechten; door den oorlog stegen de uitgaven echter tot 44,372,000 fr. en was er een deficit van 2,608,000 fr., terwijl de renten der schulden niet meer werden betaald. Venezuela kent, behalve de ‘bonds’ (obligatiën) niet minder dan drie soorten van schulden:
Daarbij zijn nog te tellen de ‘bonds’ of ‘obligatiën van één percent per maand’, welke met de achterstallen 5,108,000 bolivars vertegenwoordigen; voorts de ‘zout-obligatiën’ tot een bedrag van 5,250,000 bolivars en het debet aan de Banco de Venezuela tot een bedrag van 10,495,200 bolivars. Telt men al deze bedragen bijeen, dan krijgt men als geraamd totaal-generaal der Staatsschuld op 1 Januari 1903 255,625,000 bolivars; en deze schuld maakt thans het onderwerp uit van Internationale Arbitrage, waarover straks nader. Per hoofd der bevolking wordt dit 105 fr., tegen 447 fr. in Nederland en 770 in Frankrijk. Groot is deze schuld voor zulk een rijk land niet, doch de vraag is hoe de gelden zijn besteed, en of er wel veel van het geleende in de schatkist is terecht gekomen. Wanneer de Ministers | |||||||
[pagina 435]
| |||||||
sommige leveranciers betalen, eischen zij quitantiën van twee- à driemaal het betaalde bedrag, terwijl nog andere parasieten op een deel der gelden uit de schatkist genomen blijven azen. Soms werden er leeningen gesloten, waarbij de nominale schuld veel grooter werd dan 't ontvangene, en rente zich op rente stapelende, groeide de nationale schuld aan tot een hoog bedrag, ofschoon er weinig van gebruikt werd ten bate der gemeenschap. En de Arbitrage der Groote Mogendheden zal de lasten van dit arme land nog verzwaren; terwijl revolutiën voortdurend als een kanker knagen aan zijn welvaart. Er loopen geruchten van plannen tot unificatie der veelsoortige schuld; de bezitters der schuldbewijzen zouden dan nieuwe Staatspapieren krijgen tot een bedrag van 218,000,000 fr., rentende 5.48 pCt., en aflosbaar in 50 jaren. In dat geval zouden jaarlijks niet meer dan bijna 12,000,000 fr. aan renten noodig zijn, die van de tol-ontvangsten zouden worden afgehouden door agenten der Mogendheden. Daardoor zou ongeveer 33 pCt. der uitkomsten worden verbruikt tegen in Nederland nauwelijks 20 pCt. Gedurende mijn aanwezigheid te Carácas waren reeds verscheidene arbiters voor de regeling der schulden van Venezuela aangekomen.Ga naar voetnoot1) Vriendelijk ontvangen werden zij er niet, zij werden door de gezeten burgers met een scheel oog aangekeken, en geen wonder; want op de schouders der burgers komen ten slotte alle lasten terecht die het gevolg zijn van politiek en financieel wanbeheer. | |||||||
III.
| |||||||
[pagina 436]
| |||||||
rondom door bergen omringd, geniet het van een koel klimaat, dat wel wat snel wisselt, en als de wolken langs het breede dal van uit zee opwaarts stijgen, bepaald koud kan worden genoemd. Zon ziet men er zelden; de gemiddelde temperatuur kan op 22.3° C. worden aangenomen; het hoogste in Mei 33.8°, het koudste in Januari 20°. Het aantal regendagen schijnt gemiddeld 74 te bedragen; gedurende de ‘wintermaanden’, dat is van November tot Maart, waait er geregeld een noordelijke of noordwestelijke wind; zelfs in het mooie jaargetijde (April tot October) zijn er sterk afwisselende luchtstroomen. In 1567 door den Spanjaard Diego Losada gesticht, niet zonder hevige gevechten met de inboorlingen van het land, lokte deze plaats wegens haar hooge ligging vele Europeanen, die het snikheete klimaat der havenplaatsen ontvluchtten, en hier veiliger meenden te zijn tegen de zeeroovers, die geregeld de kustplaatsen plunderden. Doch de bekende zeeschuimer Sir Francis Drake wist in 1587 door een stouten tocht de stad te bereiken, plunderde alles leeg, en trok met rijken buit beladen naar het strand te La Guaira terug zonder één man te hebben verloren. In 1766 werd de stad door epidemieën ontvolkt; in 1644, 1770 en 1782 door aardbevingen geteisterd; door die van 1812 werd zij bijna geheel verwoest, zoodat meer dan 12000 inwoners om het leven kwamen. In den Onafhankelijkheidskrijg tegen Spanje speelde zij een gewichtige rol, en van de revolutie-oorlogen had zij ook ruimschoots haar deel. De stad is regelmatig gebouwd, meestal met huizen zonder verdieping, en straten die elkander rechthoekig snijden, aldus de stad in ‘Cuadras’ (kwadraten) verdeelende. Van buiten hebben de woningen met haar witte muren en getraliede vensters een sober voorkomen, doch het inwendige wordt door een Moorschen binnenhof met bloemen en fonteinen verlevendigd; de vertrekken zijn weelderig en duur, doch smakeloos gemeubileerd. De ‘plazas’ (pleinen) met hun sierlijke boomen en tal van standbeelden dragen veel bij tot de verfraaiing der plaats. Aan monumentale gebouwen is geen gebrek; doch alles wijst op verwaarloozing en verval; in de breede straten ontbreekt een deel van het plaveisel, de ruime trottoirs zijn vol gaten en scheuren. | |||||||
[pagina 437]
| |||||||
Het Regeeringsgebouw waaromheen een vierkant plein, vol bloemen en fonteinen, en waar tevens de Ministerieele Bureaux, de Congreszaal en het Hoog Gerechtshof zijn gelegen, geeft den indruk van pracht, en voert den tieren naam van het ‘Capitolio’. Onder een hoogen koepel is een soort Troonzaal gebouwd, waar de levensgroote portretten van alle Presidenten worden gevonden (Guzman Blanco uitgezonderd)Ga naar voetnoot1); het meerendeel dier aangezichten boezemt weinig vertrouwen in. Groote schilderijen moeten den slag van Carabobo vereeuwigen (1811) en dien van Bojacá (1829), waar de voorvechters der vrijheid in witte kielen op bloote voeten de Spanjaarden door een bajonetaanval verdreven; dit ‘Panthéon’ staat onder bewaking van een generaal. Op de Plaza Bolívar staat een ruiterstandbeeld van den Bevrijder, wiens asch in het Panthéon wordt bewaard; verder vindt men er de ‘Casa Amarilla’ of de officieele woning van den President, waar vele orgiën werden gehouden; de zwaar gebouwde Cathedraal, het Stadhuis ‘Palacio Municipal’ met een trouwzaal vol schilderijen; benevens het Aartsbisschoppelijk Paleis en een vuil Postkantoor. Aan Kerken en Kazernes is geen gebrek; in beide ziet men steeds veel vrouwen, al is het met een verschillend doel; ook ziet men een ruim Theater in rotondestijl gebouwd. Over het geheel maakt Carácas den indruk van een weelderig gebouwde stad, doch waar thans alles weer wijst op verwaarloozing en verval. Electrische trams snellen al hobbelend door de straten; de stad is electrisch verlicht. Goed drinkwater ware er in overvloed verkrijgbaar, doch daar de leidingen geplaatst zijn onder de riolen, en deze te nauw zijnde, vaak openbarsten, wordt de bodem vervuild, het water ongezond, zijn koortsen aan de orde van den dag, en is de sterfte onder de inwoners er in den regel zeer groot. Carácas telde in 1873 48,897 inwoners, dit steeg tot 70,510 in 1883, en 71,000 in 1889 doch in de laatste jaren bleef hun aantal stationnair, is er waarschijnlijk vermindering aan te toonen. Op straat ziet men vaak levendige tooneeltjes: op de markten | |||||||
[pagina 438]
| |||||||
is het vol kijvende menschen en vol vliegen; ezels loopen in heele karavanen rond, nu en dan ontmoet men een ‘caballero’ (ruiter) met een breedgeranden hoed, zittende op een Mexicaansch zadel met massieve stijgbeugels, een lang touw (wellicht een ‘lasso’) in de hand. De meeste vrouwen dragen mantilles. Men zegt dat zij, als zij twisten met de mannen, met groote behendigheid gebruik weten te maken van snijdende voorwerpen. Er was een oploop op straat, en mij daarheen begevende, zag ik hoe de talrijke omstanders zich verlustigden in de stuiptrekkingen van een hond, dien men vergiftigd voedsel had gegeven. Om den overlast van honden wat tegen te gaan, wierp de politie vleesch met strichnine op de straten, ten einde deze viervoeters te dooden, doch aan oprapen werd niet gedacht, alom lagen de krengen te rotten. Het was in de omgeving van de stad aandoenlijk om te zien, hoe kleine Negerjongens hun trouwen vriend op den nek droegen, om hem te redden uit de handen der beulen die op hem loerden in de stad. Straat in Carácas.
De veiligheid laat in Carácas nog al te wenschen over. Reeds herinnerde ik aan de uitspattingen van het soldatesk en aan het neerschieten van een jongen Duitscher; de meeste moorden | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
geschieden er ongestraft, op een menschenleven meer of minder komt het in dit land der revolutiën niet aan. De broeder van den President schoot er in het volle daglicht een vijand dood, doch loopt straffeloos rond. De politie verdient weinig vertrouwen; spionnen loeren naar elk gebaar, luisteren naar elk onvoorzichtig woord; aan de kazernes zijn de instructiën zóó streng, dat onlangs een vreemdeling werd neergeschoten daar hij te dicht langs de hoofdwacht liep en het wachtwoord niet kende. In andere gevallen is men niet zoo zorgvol, en elk oogenblik zag ik staaltjes van verregaande slordigheid en onverschilligheid. Aan de douanekantoren moet men meestal lang wachten eer men een beambte vindt; de dragers die u helpen sleepen den koffer ongesloten mede; de conducteur laat de deuren van den waggon openstaan; in het Postkantoor krijgt men wel eens valsch geld terug, wordt men bedrogen met de postzegels, worden deze soms afgescheurd van de brieven. In een soort dierentuin op den Calvario waren de vogelkooien leeg, daar men een gat in het gaas niet herstelde; vaak las men op de trams ‘completo’ terwijl zij nog voor ¾ leeg waren, doch de conducteur verzuimde het bordje om te keeren, enz. Men spreekt wel eens van de indolentie der Negers, doch hier onder deze zoogenaamde ‘Blanken’ was zij erger dan ik ze nog ooit ergens had gezien. Langs een groote ijzeren vleeschhal, die niet meer werd gebruikt, klauterde ik reeds vrij vroeg naar een Carácas beheerschende hoogte, den Calvario, waarheen de weg vrij steil is. Ik kwam langs eenvoudige hutten, waar palmbladeren voor de vensters spraken van bijgeloof; ik zag divi-diviboomen wier peulen men niet oogstte; tal van heesters met roode bloemen waarvan niemard den naam kende; langs hoog opgeschoten sisalplanten en weelderig groeiende bamboestruiken. Door een laan van mooie schaduwboomen bereikte ik de Calvariokerk, in 1885 door Crespo gebouwd, doch die nu hermetisch gesloten was, ‘daar er tòch niemand meer komt.’ Wat verder zag ik een standbeeld van Simon Bolivar in 1895 opgericht, en een ander gewijd aan Sucre, den ‘Neger Generaal’, die in 1824 den beroemden veldslag bij Ayacucho had gewonnen, waardoor feitelijk de heerschappij van Spanje werd | |||||||
[pagina 440]
| |||||||
gebroken. Op den top van den berg lag een Observatorium, waar van observatiën haast geen sprake was. Van verschillende punten dezer hoogte had men een prachtig uitzicht op de stad met haar platte daken; zag men het Paleis van den President, ‘Miraflores’, de rijke villa's der Ministers en de ronde ijzeren koepels der Arena voor de stierengevechten. In de laagte het groote witte Collegio van de Soeurs de St.-Joseph de Tarbes; ook was de ‘Arco de Triumfo de la Confédéracion’ duidelijk zichtbaar. Aan de andere zijde kon ik een blik werpen op den dalketel, waarvan men, om houtskool te verkrijgen, de boomen had weggekapt; aan welke roekeloosheid de geringe waterrijkdom der beken werd toegeschreven. Van verre afstanden had men toen het water uit de bergen hierheen moeten voeren, wat een uitgave van 10,175,000 bolivars eischte, een schuld die door het niet betalen van rente thans tot 13,350,000 fr. was geklommen. Er was nu overvloed van gezond drinkwater, doch door het laten vervuilen der reservoirs op den Calvario, en de vervuiling in de stad door ‘afschuwelijke kloaken’ kwam dit toch niet zuiver onder het bereik der inwoners. Langs een anderen weg afdalend kwam ik in de voorstad van Carácas, ‘Paraïso’ geheeten, waar Castro voor particulier gebruik een nieuwe villa in Renaissancestijl deed bouwen; en langs een watermolen en een standbeeld van Washington, weer midden in de stad. De eenmaal fraaie, doch onpractisch ingerichte Universiteit zag er nu vuil en verlaten uit; de Bibliotheek was gesloten van wege de revolutie; tot binnentreden van het ‘Museo Nacional’ bestond op dit uur geen gelegenheid. Hier en daar wezen ingestorte muren nog op de gevolgen der aardbeving van een paar jaren geleden, toen President Castro in zijn angst van het balkon zijner ‘Casa Amarilla’ (Geel Huis) naar beneden sprong, een arm brak, en door bijgeloovige vrees bezield niet meer in zijn officieele woning wilde verblijven, doch naar ‘Miraflores’ verhuisde.Ga naar voetnoot1) Dat hij nog een eigen villa laat bouwen, schijnt te beteekenen dat hij zich veilig voelt op den presidentialen zetel. | |||||||
[pagina 441]
| |||||||
Carácas ligt niet meer dan 9280 M. in rechte lijn van de haven van La Guaira (14,000 inwoners), waar ik mij 26 Mei weer moest inschepen. Wegens het groote verschil in hoogte bleek in 1883 een spoorweglengte van ruim 37,000 M. met vele steile hellingen en tal van bochten noodzakelijk. Vroeger had men hier alleen een pad voor muilezels bruikbaar, en het was een stout stuk van Francis Drake om nà de vernieling der Spaansche schepen op te rukken door deze kloof, overal met vijandelijke en goed verschanste troepen bezet. Nog is de bergweg in gebruik, en kort geleden overvielen de revolutionnairen den trein van uit een hinderlaag, om eenige politieke gevangenen die men naar Carácas voerde, te bevrijden; enkele dooden vielen, doch de poging mislukte. Er loopen twee treinen dagelijks op en neer, die elkander halverwege bij het station Zig-Zag kruisen. Het zoo vaak geroemde tracé dezer spoorbaan bleek mij door het terrein zelf te zijn aangewezen; langs kale bergranden volgde het trouw de wanden van het ravijn, meestal dicht bij het karrepad, nu en dan met scherpe bochten een terreingeul òmtrekkende, om aldus naar de vlakte te dalen. Het duurde niet lang of door een opening in de kale bergen van roode klei werd de groene vlakte met haar rietvelden zichtbaar, en rolde onze trein geleidelijk naar beneden. Hier waren de velden weer bebouwd en de grensscheidingen door klapperboomen aangegeven; langs kleine beken stonden vrouwen in de schaduw der boomen linnen te wasschen, haar witte hemden staken sterk af tegen het groene loof der boomen en de roode bloemen der flamboyants. De Negerinnen droegen meestal een rood lint in het kroezige haar, de Indiaanschen hadden in den regel een doek om het hoofd gewonden. Aan den voet van het gebergte, tusschen twee uitloopers, op een soort instorting lag de haven van La Guaira, alweer verdedigd door een doelloos steenen fort, dat de landing der Duitschers niet had kunnen beletten. De vochtige warmte bij het gemis van elken verfrisschenden wind, maken La Guaira tot een der ondraaglijkste plaatsen van den aardbodem,Ga naar voetnoot1) een ‘hel’, waar de moerassen langs het strand vooral na het regen- | |||||||
[pagina 442]
| |||||||
seizoen veel gevaarlijke koortsen doen ontstaan. Wie kan, vlucht dan ook naar de verderop gelegen badplaats Macuto, een geliefkoosd oord voor hanengevechten; tot een bezoek daaraan ontbrak mij de tijd, daar ik mij weer spoedig op de ‘Willem III’ moest inschepen. Statig beukten de golven der Caraïbische Zee het openliggende strand van Venezuela; langzaam voeren wij voorbij aan de Marine, die der Republiek nog als oorlogsvloot restte na de blokkade van Duitschland en Engeland. Veel zaaks was het niet, die ‘Miranda’, ‘Bolivar’ en ‘Zumbador’, waarvan er twee niet eens meer kunnen varen; de derde, eenmaal een goede Spaansche kanonneerboot, was zelfs met Maximkanonnen gewapend, doch nu ook door verwaarloozing der stoomketels vrij wel waardeloos geworden. Revolutie, verwaarloozing en knoeierij,... iets anders ziet men in Venezuela niet. | |||||||
IV.
|
1o. | het zeer vruchtbare bouwland, groot 350,000 vierk. kilom., waar allerlei producten groeien, zoowel van de tropische als van de sub-tropische zone, en dat overal ruimschoots van water is voorzien; |
2o. | de weidegronden, waar in onmetelijke vlakten of ‘Llanos’ |
allerlei grassoorten ontspringen, uitnemend voor de veeteelt geschikt. De lage gedeelten der ‘Llanos’ heeten ‘esteros’ (lagunen), en blijven groen zelfs bij de felste droogte, als er in de bergen geen gras meer te vinden is. Van de 405,000 vierk. kilometer weidegronden behooren er nog 148,000 aan het domein. Verder beschikt de Regeering nog over 226,000 vierk. kilom. in de landbouw-zone, en over 759,000 in de boschstreken, die alle als ‘terrenos baldios’ worden beschouwd; | |
3o. | in het stroomgebied van den Orinoco, meer in het zuiden, vindt men uitgestrekte wouden met tal van boschproducten en een bodem waarin op vele plaatsen delfstoffen worden aangetroffen. Nergens is de tropische groeikracht duidelijker zichtbaar dan in deze oerwouden, waar lianen zich slingeren om reuzenboomen. |
Het is wat grond en bodem betreft een der rijkste landen van Zuid-Amerika, en de ontginning der natuurlijke rijkdommen wordt gemakkelijk gemaakt door goede communicatie door de dalen en langs de vlakte. De hoogste bergen vindt men in de Siërra Nevada de Mérida, die tot 4230 M. en 4580 M. boven den zeespiegel reiken, terwijl zeventig eilanden langs de kust liggen verspreid. Het kustgebergte met den 2630 M. hoogen Silla de Carácas ligt in het schoonste en vruchtbaarste gedeelte van het land; de derde bergrug op de grenzen van Guyana in vrij wel onbekende streken. Door verschillende grensregelingen met Engeland, Brazilië en Columbia, verloor Venezuela bijna het 1/3 zijner oppervlakte, doch nog is er overvloed van ruimte voor een wel tienmaal sterkere bevolking dan er nu moet leven.
De hoofdstroom van Venezuela is de Orinoco met zijn groote zijrivieren, die het land in alle richtingen doorkruisen en 9/10 van de Republiek in beslag nemen. De rivieren van Mérida zijn, wat wij ook op onze spoorreis opmerkten, in den zomer bijna alle droog, doch gegraven putten in de grondbeddingen geven dan toch voldoende en gezond drinkwater; ook rondom het meer van Maracaïbo hebben de waterloopen een zeer onregelmatigen afvoer.
De temperatuur varieert in de niet hoog gelegen streken van 25° tot 29° C., in de bergen echter is het zeer koud, 2-3°, en nadert zij vaak de grens waarop plantengroei niet meer mogelijk
is. Als grens van het klimaat der warme en der gematigde streken kan men in Venezuela aannemen een hoogte van 550 tot 600 meter, waar de thermometer gemiddeld 25° aan wijst, en palmboomen noch cacao groeien willen. Boven 2200 M. en 15° temperatuur nadert men de koude streek waar suiker, banaan noch manioc, maar wel tarwe, rogge en aardappelen tieren willen. Tegenover het heete en ongezonde klimaat der zeekust staat dus het koele en versterkende klimaat der bergen, waar de grootste steden Carácas, Valencia, Barquisiméto, Mérida, enz. werden gebouwd; in dit opzicht waren de Venezolanen verstandiger dan de Nederlanders in de tropen, die steeds langs de stranden bleven nestelen.
Behalve in het rotsachtige gebergte is de bodem bijna overal vruchtbaar, geschikt voor landbouw en veeteelt. De loonen zijn er niet hooger dan 50, 75 en 150 centen daags resp. voor kinderen, vrouwen en mannen.
Van de landbouwvoortbrengselen zijn de voornaamste: koffieGa naar voetnoot1) 38 à 40 millioen kilogr. per jaar, cacao,Ga naar voetnoot2) tabak, suiker, katoen, indigo, vanielje en geneeskruiden, benevens rijst, maïs, tarwe, manioc en tal van vruchten. Als boschproducten wint men er reuk- en verfhout, chemische basten, gom en caoutchouc waarvan in 1902 meer dan 1,000,000 kil. voor een waarde van 9 à 12 fr. per kilo is uitgevoerd. Verder vindt men er uitmuntend timmerhout, als mahonie-, ebben- en ijzerhout, benevens tonkaboonen en copaïvabalsem, enz. De loonen der landbouwarbeiders daalden in de laatste jaren voor de mannen van 3. - fr. tot 2.50 fr., voor de vrouwen van 1.50 fr. tot 1.25 fr., terwijl de voeding, vooral het vleesch, veel duurder werd en steeg van 0.10 tot 0.25 fr. per pond. Zekerheid van grondbezit bestaat er natuurlijk niet; de aanvoer van vreemde arbeidskrachten is grootendeels mislukt.
Behalve de gewone in de tropen inheemsche dieren loopen er
door de Llanos groote kudden halfwilde paarden en koeien, die evenals de muildieren worden getemd en uitgevoerd: ook in huiden wordt een levendige handel gedreven. De veeteelt is evenwel door de voortdurende omwentelingen in de laatste jaren sterk achteruitgegaan, men schat echter het aantal in de Republiek nog altijd op één stuk vee per hoofd der bevolking; vroeger jaren werd dit aantal wel eens als 4 opgegeven.
De rijkdom aan delfstoffen is aanzienlijk en bestaat uit goud,Ga naar voetnoot1) ijzer, steenkool, petroleum en asphalt. Op het laatste product komen wij bij Trinidad, als het Pitch lake wordt besproken, nader terug; de kopermijnen doorliepen er een heele geschiedenis. Koper is er in overvloed voorhanden o.a. in Guyana, Los Teques, Pao de Zarate, doch de eigenaars dezer mijnen staakten alle ontginning, toen zij in 1896 in de kopertrust werden opgenomen; men wilde de prijzen in de hoogte drijven. De mijnen van Arao alleen zijn nog in bloeiende exploitatie, en voerden van 1878-1891 uit voor een waarde van f 46,800,000.
Daar Guzman Blanco aan een Engelschman in de provincie Bermudez ‘alle natuurlijke voortbrengselen’ in concessie had gegeven, kon deze voor een luttele som eerst het beste hout uit de bosschen wegvoeren, en daarna de rijke en onuitputtelijke hoeveelheden van het Venezolaansche Teermeer in beslag nemen. Verder bevat de bodem van Venezuela afzettingen van zwavel en marmergroeven; ook heeft men er goede natronmijnen aan de Noordkust, benevens paarlbanken op de eilanden. Het zout door de verdamping van zeewater verkregen, vormt er een Staatsmonopolie. Petroleum is er aanwezig, doch wordt niet geëxploiteerd; graniet vindt men bijna overal.
De industrie kon zich moeilijk ontwikkelen in een land waar de landbouwbevolking geen behoefte heeft, en de ondernemers door vele Staatslieden vaak werden tegengewerkt. Men vindt er dan ook alleen kleine bedrijven voor het vlechten van stroohoeden en het
maken van sigaretten; bierbrouwerijen, leerlooierijen en chocoladefabrieken; verder eenige pottenbakkers, katoenwevers en hangmattenvlechters, evenals rumstokers,Ga naar voetnoot1) doch voor den uitvoer wordt weinig of niet gewerkt. Bijna de geheele industrie is te Carácas saamgetrokken.
De handel lijdt er zwaar door de belemmeringen en de strenge fiscale maatregelen waaronder hij gebukt gaat. In de haven aangekomen, moeten de vreemde schepen allerlei vexatiën verduren; de douanekantoren zijn slechts korte uren geopend, medewerking van de ambtenaren wordt alleen tegen betaling verkregen, en voor alle lig-uren worden extra tarieven berekend; alle invoer van suiker, koffie, cacao, zout en katoen is absoluut verboden, en van de meeste overige goederen worden buitensporige invoerrechten geheven, soms eensklaps op willekeurige wijze al of niet tijdelijk verhoogd.Ga naar voetnoot2)
De politieke onlusten maken een geregelde vaart op de havens onmogelijk, daar deze nu eens in handen der opstandelingen zijn, dan weer onveilig door de gevechten, of wel door sluiting er van van alle verkeer zijn uitgesloten. Behalve de inwendige oorzaken, de binnenlandsche onlusten, het onttrekken der werkkrachten aan de landbouwers, het heffen van zware oorlogsbelastingen, kwam het vorig jaar de Europeesche blokkade een algeheele staking van handel en nijverheid teweegbrengen. Er zijn nog andere kunstmatige belemmeringen, die handel en nijverheid in hun normale vlucht tegenhouden.
Zoowel Trinidad als Curaçao hebben reeds lange jaren den wrevel der Venezolanen opgewekt, als de toevluchtsoorden van smokkelaars en revolutionnairen; Guzman Blanco en Crespo trokken van daaruit om het bestuur te veroveren, en ook nu weer vonden Matos en zijn aanhangers er hulp en steun. Om nu den belangrijken handel van Trinidad (Port of Spain) met het Orinoco-bassin te knakken, heft Venezuela een extra invoerrecht van 30 pCt. der waarde van alles wat over Curaçao of Trinidad in de Republiek wordt ingevoerd. Kort geleden werden ten over-
vloede de havens Cúmana en Guanta gesloten voor allen buitenlandschen invoer, opdat alle goederen eerst te Carúpano zouden kunnen onderzocht worden.Ga naar voetnoot1) Daar echter de smokkelhandel voornamelijk mogelijk is door de medeplichtigheid der Venezolaansche ambtenaren, die daaruit een bron van rijke inkomsten maken, zal ook deze belemmering van den handel niet veel baten voor de schatkist.
Het viel mij niet gemakkelijk eenige cijfers over den handel van Venezuela te verzamelen, om daaruit conclusiën te trekken over den voor- of achteruitgang. In 1883 bedroeg de waarde van den invoer 86,266,000 bolivars om in 1888 tot 79,000,000 bol. te dalen; de uitvoer verminderde in die jaren van 98,600,000 tot 85,000,000 bol.; 2/3 van dien uitvoer bestaat uit koffie, 1/9 uit cacao en 1/40 uit huiden.
In 1901 werden in de beide voornaamste havens, Puerto Cabello en la Guaira, goederen ingevoerd tot een gewicht van 99,000,000 en 52,968,000 kilogr., vooral textielwaren, steenkool, ijzerwerken en sterke dranken. De uitvoer voor die beide havens bedroeg resp. 32,405,000 en 14,912,000 kilogr., waarvan 16,806,000 kilogr. koffie, 6,600,000 kilogr. cacao en 17,490,000 kilogr. huiden, benevens 5,190,000 kilogr. katoen. Maracaïbo voerde in datzelfde jaar voor 22,000,000 fr. koffie en Ciudad Bolívar voor 12,000,000 fr. goud, vee en caoutchouc uit.
Eenige Hoofdtrekken uit de Geschiedenis.
Het oostelijk gedeelte van Venezuela, bij de monden van den Orinoco, werd door Columbus ontdekt in 1498 op zijn derde reis. De naam Venezuela, dat ‘Klein Venetië’ beteekent, werd het eerst gegeven aan een Indiaansch dorp op palen, aan den oever
van het meer van Maracaïbo, en ging later op het geheele land over. Alonzo de Ojéda landde daar in 1499 nà de ontdekking van Curaçao; na een kort bezoek aan de kusten, waar andere gelukzoekers hem weldra volgden en Dominicanen zich kwamen vestigen, werd het land weer verlaten, doch in 1527 bouwde men er de eerste stad Coro. Dit geschiedde onder den Gouverneur Juan de Ampues, die de Indianen goed behandelde, doch reeds in 1528 de plaats moest ruimen voor rijke bankiers van Augsburg, terwijl hem als vergoeding Curaçao, Bonaire en Aruba werden aangewezen.
Karel V had namelijk bijna alle kustlanden van de tegenwoordige Republiek aan de Welsers verkocht; dezen kregen het recht alle inboorlingen welke weigerden zich aan hen te onderwerpen, tot slaven te maken, waartoe de Gouverneur Ambrosius Allinger 400 Spaansche soldaten had meegenomen, die zonder mededoogen alle Indianen vermoordden, die hun in handen vielen.
De paarlen die men in het bezit vond der onnoozele Indianen, het goud dat er hier en daar werd gevonden, hadden de hebzucht der blanken opgewekt, en door stoute strooptochten in het binnenland hoopte men zich daarvan meester te maken. Een Duitscher uit Ulm, Filip de Urre, trok 1900 kilometer vèr door volslagen onbekende streken, over hooge bergketens, door ontoegankelijke moerassen, eindelooze wouden, breede en diepe rivieren, benevens onmetelijke onbewoonde grasvlakten van Coro naar Guyana, hopende aldaar het Dorado te vinden. Jaren later, in 1595, drong de beroemde Britsche zeeman, Sir Walter Raleigh, na de verovering van Trinidad, eveneens langs den Orinoco diep door in de binnenlanden van Venezuela, zoekende naar het Goudland der legenden zonder het te vinden. In 1617 herhaalde hij deze poging, om een jaar later, onder Jacobus I, onschuldig op het schavot te sterven. Eeuwen later echter werden op de plek die Raleigh en zijn Boekaniers voorbij voeren, in witte kwartssteenen de wonderbaarlijk rijke goudmijnen bij El Callao en Caracol aangetroffen.
Het bestuur der Welsers kenmerkte zich door een reeks van moorden en plundertochten; de klachten van Las Casas over de gepleegde gruwelen vonden eindelijk gehoor bij den Keizer, die de Concessie introk. De ‘Generaal Kapitanie van Carácas’ werd
gesticht, en haar eerste Kapitein-Generaal was Tolosa, die het systeem der ‘Encomiendas’ (Commandementen) invoerde. Het land werd in strooken verdeeld, waarvan de eigenaren over een zeker aantal Indianen konden beschikken, die van hen even afhankelijk waren als de lijfeigenen der Middeleeuwen van hun Heeren, echter zonder de waarborgen die het leenrecht aan de zwakken in Europa bood.
Caráças werd in 1567 gesticht en had in 1595 den aanval van Francis Drake te verduren, nadat hij jarenlang de kusten geplunderd had, en de Boekaniers den Spanjaarden een deel hunner geroofde schatten hadden ontnomen, onder het voorwendsel de wreedheden te willen wreken door hen tegenover de Indianen gepleegd. Een handvol Engelsche, Hollandsche en Fransche zeeschuimers aarzelden niet versterkte steden aan te vallen en hun plundertochten tot diep in het land voort te zetten; de Spanjaarden schenen, wellicht door den invloed van het klimaat, met lamheid geslagen.
Ondanks onderlinge twisten, wreede oorlogen tegen de inboorlingen, zware gevechten tegen de aanvallers van buiten, werd het land toch langzamerhand meer bekend en onder, geregeld Bestuur gebracht; wegen werden aangelegd, steden gebouwd en havens verbeterd. De meeste werken van dien aard die nu nog bestaan, dagteekenen uit den tijd der Spanjaarden, en van vóór den Bevrijdingsoorlog, toen bouwmeesters en werklieden door lanssteken werden omgebracht.
Wel werd het bloedig veroveringswerk tot 1652 voortgezet, doch van dien tijd af trachtte men door christelijke zendelingen te bereiken, wat men door gewapende benden niet had verkregen; ‘Missiën’ werden gevestigd, waarbij aan het einde der XVIIIde eeuw zich reeds meer dan 50,000 Indianen hadden aangesloten. Misbruiken bleven niet achterwege, de gedweeë en gehoorzame inboorlingen moesten hard werken ten bate hunner geestelijke meesters; aan opvoeding van die kinderen der natuur werd niet gedacht, het onderwijs had- uitsluitend een bekrompen godsdienstig karakter. Doch vrede heerschte er na oorlog, en thans nog is die bevolking der binnenlanden zachter van aard en vreedzamer dan die der
kustlanden, welke gedemoraliseerd is door politieke avonturiers en revolutiën van bandieten.
In 1777 stonden onder het Opperbestuur te Carácas reeds alle provinciën, die thans het uitgestrekte gebied van Venezuela vormen, en er heerschte vrede, tot in 1797 een periode van woelingen, opstanden en omwentelingen begon, die het land tot heden teisteren; de bevrijdingsoorlog zou een aanvang nemen.
Het Spaansch koloniaal Bestuur was ook hier een der slechtste die men zich denken kan; het land werd beheerd uitsluitend door en voor de Spanjaarden; de Staatsambten en Kerkelijke waardigheden werden aan gunstelingen geschonken, die ze gebruikten om zich te verrijken; de inboorlingen werden uit alle belangrijke betrekkingen geweerd. Wel waren de ‘Encomiendas’ in 1687 afgeschaft, doch de scheiding der klassen was er niet minder scherp door geworden; vooral het gemengde ras der Mulatten, bezield door de eerzucht van den Hidalgo, zoowel als door den haat jegens alle blanken die den kleurling kenmerkt, werd kunstmatig achteruit gezet, en daardoor gemaakt tot een gevaarlijk element voor de heerschappij van het Moederland. Alle handel met vreemde volken was verboden, zelfs in Spanje stonden alleen de havens van San Lucar en Cadix open; producten die het Moederland opleverde mochten niet verbouwd worden; de tabak vormde een koninklijk monopolie, aanplant van suikerriet, de teelt van zijdewormen en de ontginning der ijzermijnen waren streng verboden. De Gouverneur der Provincie, steeds een geboren Spanjaard, had het recht der ‘Repartimientos’ of warenverdeeling, d.w.z. hij zond naar elk dorp een willekeurige hoeveelheid goederen voor prijzen door hem naar goeddunken bepaald, en die met geweld van de gemeenschap werden ingevorderd. Het onderwijs stond, ondanks de oprichting eener Universiteit in 1721, op een zeer lagen trap en was veeleer een remschoen voor de ontwikkeling van het volk; de inboorlingen werden dom gehouden, en de Inquisitie hield steeds een wakend oog op elke vrije uiting.
Het Bestuur was streng, onbuigzaam, meedoogenloos; voor het stoffelijk welzijn der bevolking werd niets gedaan; en al was de behandeling der slaven in Venezuela zachter dan in naburige
koloniën, hard was het lot der massa en treurig hun bestaan. Om den sluikhandel met Curaçao beter te bestrijden, gaf Spanje den alleenhandel met Venezuela aan een Maatschappij van Biscaie in handen, doch deze maakte daarvan zulk een ergerlijk misbruik, dat de concessie in 1778 moest worden ingetrokken. Het handelsmonopolie werd ten slotte in 1780 opgeheven, en dadelijk was een herleving van den landbouw merkbaar.
Nieuwe ideeën waren echter ontstaan en doemden dit verouderde stelsel van koloniaal beheer ten ondergang. Jongelieden die in Spanje en Europa hadden gereisd, brachten niet alleen de beginselen van het liberalisme uit andere landen mede, maar ook minachting voor het achterlijk Moederland. De vrije toelating van vreemdelingen, vroeger op straffe des doods verboden, had de deur geopend voor nieuwere denkbeelden over beschaving en vooruitgang. Noord-Amerika had zich losgerukt van de Engelsche heerschappij en de Fransche Revolutie van 1789 vond ook hier weerklank. Ondanks de meest strenge censuur werden brochures, handelende over de rechten van den mensch, huldigende de vrijheid, gelijkheid en broederschap voor allen, in Venezuela binnengebracht, en de middeleeuwsche beginselen van het Spaansche regeeringsbeleid, dat het gezag als heilig beschouwde en blinde onderwerping der inwoners van de koloniën eischte, konden niet langer worden gehandhaafd. Toen Spanje met onbuigzame hardnekkigheid het geweld in dienst stelde van zijn tirannie, moest het zwaard wel in de waagschaal worden geworpen.
Reeds in 1796 werd een samenzwering ontdekt, wat aan enkele opstandelingen het leven kostte; Miranda landde in 1806 aan het hoofd van 500 man te Coro, doch werd verslagen. De benoeming van Josef Bonaparte tot Koning van Spanje (1808) werd de aanleiding tot nieuwe opstanden; een ‘Junta’ (Comité) werd opgericht om het gezag van den wettigen Koning Ferdinand VII over zijn Amerikaansche bezittingen te handhaven, terwijl deze de gevangene was van Keizer Napoleon. Het Spaansche Regentschap echter verklaarde de ‘provincie Venezuela in opstand’, de havens in staat van beleg, en zond troepen om de ‘oproerigen’ te onderwerpen. Dezen stelden zeer matige en billijke eischen: gelijkheid van rechten voor alle onderdanen van het Moederland; vrijheid van landbouw
en bedrijf; vrije handel met alle Spaansche koloniën; afschaffing van elk monopolie; benoembaarheid der Venezolanen voor alle betrekkingen. Spanje bleef trouw aan de gedragslijn waardoor het al zijn koloniën - een wereldrijk - heeft verloren, het weigerde hardnekkig elke hervorming, en zijn zending van troepen werd beantwoord met de ‘Onafhankelijkheidsverklaring der Republiek van Venezuela’, 14 Juli 1811 te Carácas.
Een Constitutie in den trant van die der Vereenigde Staten van Noord-Amerika werd afgekondigd, een Grondwet volslagen ongeschikt voor een land waar andere zeden en gewoonten heerschen, dat eeuwenlang onder het Spaansche juk had gezucht, en nog verschillende fasen zijner ontwikkeling moest doorloopen. Toen een aardbeving de stad vernietigde waar het revolutionnaire Congres in 1812 zitting hield, beschouwde men dit als gevolg van den toorn Gods wegens het in verzet komen tegen het wettig gezag; de loyalisten kregen nieuwen moed en de vrucht der revolutie dreigde verloren te gaan; het verzet werd echter weer hervat door de hulp van vreemdelingen en van de herders der Savanen, de ‘Llanéros’ die den guerilla volhielden en eindelijk zouden zegevieren.
De bloedige kamp nam een aanvang, een der wreedste oorlogen der nieuwere tijden, gevoerd zonder genade en zonder mededoogen. Miranda werd in Mei 1812 Dictator, doch gaf zich in een zwak oogenblik over aan generaal Monteverde, den ‘Vredemaker’. Zoodra de wapens waren neergelegd, werden Miranda en zijn officieren in ketenen geklonken en naar Spanje gezonden; honderden minderen gefusilleerd, en in tal van oproerige steden de schandelijkste gruwelen gepleegd. Venezuela stond weer onder Spaansch gezag.
Maar niet alleen Venezuela, ook Mexico, La Plata, Chili, Peru en Nieuw-Grenada hadden de wapenen opgenomen, en ontevredenheid heerschte er in alle Spaansche koloniën van geheel Amerika. Venezuela was onderworpen, doch uit het naburige Columbia of Nieuw-Grenada zou de bevrijder komen.
Simon Bolívar, in 1783 te Carácas geboren uit een oud adellijk Spaansch geslacht, daalde met 600 man af van het Andesgebergte, versloeg op zijn weg alle Spaansche troepen, trok Augustus 1813 zegevierend Carácas binnen, en werd 14 September 1814 tot
Dictator uitgeroepen. Hij had Spanje den handschoen toegeworpen tot een ‘kamp op leven en dood’, en vermoordde alles wat Spaansch was, zelfs hen die onzijdig bleven; aan beide zijden werden ongehoorde wreedheden gepleegd. Door de overmacht verpletterd, gevlucht naar Curaçao, den krijg opnieuw hervattend aan het hoofd zijner dappere ‘Llanéros’, die als ruiters en in het gebruik der lans nergens huns gelijken vinden, vocht hij jarenlang bijna zonder geldmiddelen, gesteund door den vurigen haat tegen Spanje die allen bezielde, en zijn ontembare liefde voor vrijheid en vaderland.
Een Curaçaonaar, Brion, stelde 3500 geweren, gewapende vaartuigen en f 250,000 te zijner beschikking, en vocht dapper mede in de gelederen van Bolívar, die hem ‘den redder van Amerika en den edelmoedigste aller menschen’ noemde.Ga naar voetnoot1) Beroemde guerilla-hoofden als Monágas, Piar, Rosas, Paëz sloten zich bij hem aan, doorkruisten de onmetelijke uitgestrektheden van het land, en deden overal afbreuk aan de Spaansche dwingelandij.
In tal van veldslagen moesten de Spanjaarden het onderspit delven, niet alleen in Venezuela doch ook in Nieuw-Grenada, Peru en Bolivia; de onderkoningen werden verdreven, en achtereenvolgens werd Bolívar President of Dictator van Venezuela (1819), van Columbia (1821), Ecuador (1822), en Peru (1825); tot hij, zooals wij reeds elders mededeelden, in 1830 bedankte en zijn leven in ballingschap eindigde (17 December 1830).
De asch van den ‘Libertador’, Bevrijder, die sommigen (en wellicht niet zonder goede redenen) zelfs boven een Washington stellen, werd in 1843 naar Carácas overgebracht, en daar een triomfboog voor hem opgericht. Deze edele persoonlijkheid gaf meermalen blijken van belangeloosheid, doch ook van heldenmoed en krijgskennis. Vooral in den slag van Carabóbo toonde hij al de kracht van zijn genie; binnen twee uren was het veel sterkere Spaansche leger vernietigd, en Venezuela was voor Spanje verloren, al duurde het tot 1845 eer bij het Tractaat van Madrid de onafhankelijkheid werd erkend.
Wat de geschiedenis der Republieken sedert haar onafhankelijkheid geweest is, werd in het hoofdstuk ‘Het Land der Revolutiën’, reeds voldoende besproken; zij vormt slechts één lang relaas van beroeringen, klassenkrijg, en opstanden van eerzuchtigen en avonturiers; de personen wisselden, de toestanden bleven even ellendig als altijd.
Guzman Blanco was vrijwel de eenige, die iets deed tot bevordering der welvaart, voor de ontwikkeling van landbouw en handel, en den bloei van kunsten en wetenschappen, doch ook den kamp tegen de geestelijkheid hervatte en alle kloosters deed sluiten. Bolívar had de geestelijken, die steeds de zijde van Spanje kozen, verbannen; Paëz, in verzet gekomen tegen zijn meester, riep ze terug en zij zwoeren trouw aan de Constitutie. De tienden werden afgeschaft, en de kosten voor den eeredienst uit de Staatskas betaald. Vrijheid van godsdienst werd in 1834 voortaan aan allen verleend. In 1849 werd de doodstraf voor politieke misdaden opgeheven, en de slavernij in 1854, wat Bolívar reeds in 1819 had aanbevolen. In 1863 werd de Federatieve Republiek gesticht, en het Bestuur geörganiseerd op de wijze reeds vroeger vermeld; een lange reeks van Presidenten volgden elkander op, doch het wanbeheer bleef, de misbruiken werden grooter, de despotie steeds sterker.
Door tweespalt en partijstrijd, door financieel wanbeheer, staatkundige misdaden en maatschappelijke ontbinding, moest Venezuela wel zijn ondergang te gemoet gaan; het was een treurig beeld van politieke onrijpheid, dat de bewoners dezer groote en rijke landen te aanschouwen gaven. Evenals de bodem vaak trilt en siddert door de onderaardsche krachten, zoo kon ook hier het staatsleven niet tot rust komen, is vreedzame ontwikkeling onmogelijk geworden. Nieuwe beproevingen staan den inwoners te wachten, nieuwe gevaren zijn in aantocht; die Dictatuur van eerzuchtige Generalen, gesteund door hebzuchtige en muitzieke benden, kan geen stand houden, zij moet eenmaal ten onder gaan, wie weet hoe velen medesleepende in haar val.
Arm land, rampzalig geworden door de schuld der menschen; beklagenswaardig volk, dat men door bombast en leugen wist te verblinden; hoe geheel anders had uw toestand kunnen zijn!
V.
De bewoners.
De bevolking van Venezuela is het resultaat eener kruising van drie rassen: het Indiaansche, het Caucasische en het Aethiopische ras. Alleen het Europeesche heeft voor een klein deel, wellicht 1/100 der bevolking, zich zuiver gehouden, de rest der inwoners bestaat grootendeels uit een gemengd ras, waarvan de Mulatten en Zambos de meerderheid vormen. Zuivere Negers worden er, naar het schijnt, niet meer gevonden sedert de Wet van 1830 alle kinderen uit slaven geboren op hun 18de jaar vrij verklaarde, en door de afschaffing der slavernij in 1856 de zwarten gelijke rechten kregen met de andere inwoners. Ook de oorspronkelijke Indianen, meestal Caraïben, die in de onbekende binnenlanden wonen hebben hun ras onvermengd weten te handhaven, doch overigens worden er kleurlingen van allerlei soort gevonden.
Door de kruising van blanken met Negerinnen ontstonden de ‘Mulatten’, door die van blanken met Indianen de ‘Mestiezen’, terwijl de kinderen van Negers en Indianen ‘Zambos’ worden genoemd. En door onderlinge vermenging van deze drie menschen-soorten, en nieuwe kruising der daaruit ontstane typen, is er een aantal verscheidenheden ontstaan, die door 22 verschillende namen moeten worden aangeduid, welke nog voor vermeerdering vatbaar zijn. Zonder daarop verder in te gaan, wil ik alleen met enkele woorden de blanke Creolen, de Indianen en de Mulatten bespreken, met terzijdelating der vreemdelingen, die ternauwernood 1/50 der bevolking uitmaken (daaronder 25 pCt. Basken; verder veel Duitschers, Italianen en Curaçaosche Hollanders). De totale bevolking werd in 1881 op 2,070,250 en in 1901 op 2,500,000 geschat.
Creool is in den meest uitgebreiden zin van het woord elk in het land geboren individu van een vreemd ras, zoodat men zelfs van Creoolsche Negers, paarden en honden kan spreken; meestal
verstaat men echter daaronder de afstammelingen van zuiver Europeesche ouders. Eenmaal de heerschende klasse in Spaansch-Amerika, hebben zij hun vroegeren trots nog geenszins verloren, en zien met minachting neer op allen, die een druppel donker bloed in de aderen hebben en daarom tot de kleurlingen worden gerekend. Die trots heeft echter geen reden van bestaan; want, schrijft een Duitsch historicus, ‘de Creool is ontaard, heeft de oude Spaansche kracht verloren en mist ijver en zedelijke spankracht. Het ras der Spaansche Creolen is aan het uitsterven en zal voor de kleurlingen moeten wijken; zij hebben geen toekomst meer in het land dat zij eenmaal met de wapenen veroverden.’ Hun aantal vermindert voortdurend, hun invloed wordt steeds geringer, hun macht verdwijnt.
Het aantal afstammelingen der oorspronkelijke bewoners dezer gewesten wordt nog op 126,000 geschat, waarvan ruim de helft zuidelijk van den Orinoco en aan zijn mondingen in een staat van wildheid leven. De geschiedenis dezer Indianen is bekend: toen hun goud en paarlen de hebzucht der blanken hadden opgewekt, vielen zij als slachtoffers van dezen gouddorst, werden zij verdreven uit hun dorpen, gemarteld in de mijnen en door namelooze gruwelen gedecimeerd. Door de Spanjaarden en Venezolanen teruggedrongen naar de ongenaakbare oerwouden en moerassen, vonden zij daar een toevlucht voor zoolang dat zal duren. Want reeds nu wist het Gouvernement van Venezuela hen te vinden, zelfs in een deel dier afgelegen oorden. Het legde hun een hoofdgeld op, te zwaar om door die Indianen, die voornamelijk van boschproducten leven te worden betaald; soldaten werden er dan heengezonden om hen te vangen en naar de Gouvernementsplantages te drijven, waar zij zonder vergoeding moeten arbeiden, als slachtoffers van een nieuwe soort slavernij. Langs de monden van den Orinoco zijn zij echter niet zoo gemakkelijk te vinden.
De Orinoco, welke naam ‘groote rivier’ beteekent, heeft een lengte van 2382 kilometer en een stroomgebied van 957,000 vierk. kilom., grooter dus dan de oppervlakte van Duitschland en Groot-Britannië te zamen. Onder zijn 436 zijrivieren zijn er enkele, waarmede vergeleken de grootste rivieren van Europa nog maar weinig beteekenen, en die honderden kilometers ver bevaarbaar zijn.
Hij doorloopt Venezuela in de volle lengte en is door een waterweg met den Rio Negro, en daardoor met de Amazone, de grootste rivier van den aardbol, verbonden. In den regentijd wordt zijn geheele delta en de vlakte langs zijn benedenloop over een breedte van 180 kilometer maanden lang overstroomd, en in het nagebleven slib ontkiemen de noten van den Mauritiuspalm, afkomstig van de bergen in de Guyana's. Wat Alexander van Humboldt voorspelde zal eenmaal werkelijkheid worden, en de ‘grenzenlooze rijkdommen’ van den Boven-Orinoco zullen tot ontginning worden gebracht; thans ligt alles, behalve een klein deel in de nabijheid van Angostura of Ciudad BolívarGa naar voetnoot1), nog woest en onontgonnen, en is het reusachtige gebied vrijwel onbewoond.
Wanneer de delta uren ver onder water staat en boven-
genoemde waaierpalmen als een bosch uit die watervlakte oprijzen, dan ziet de reiziger die met een stoomboot langs de kanalen van den Orinoco vaart, al die toppen verlicht door groote vuren. Dat zijn de woningen der Guaraunos-Indianen, opgehangen in de stammen der boomen; in hangmatten, waarvan de bodem is bedekt met natte klei, onderhouden zij de vuren, benoodigd voor hun huishoudelijke behoeften. Aan den moerassigen bodem waarover zij alleen den weg vinden in de droge maanden van het jaar, en aan hun onbereikbare woningen in de boomen gedurende het natte seizoen, danken zij hun vrijheid en onafhankelijkheid. De Mauritius-palm verschaft hun alles wat zij behoeven: meel maken zij uit de pitten zijner vrucht, een zoeten gegisten drank uit de knoppen, vezels voor touwen en hangmatten uit zijn bladeren, zoodat deze ‘levensboom’ hun voedsel, wijn en ligging te gelijk geeftGa naar voetnoot1). Eenmaal per jaar gaan zij met hun kleine ‘curiaras’ (booten, van welk woord wellicht ons ‘korjaal’ afkomstig is) naar San Fernando op Trinidad om kleine inkoopen te doen, doch spoedig verdwijnen zij weer in hun onbekende wildernissen en ontoegankelijke moerassen, waar zij leven van jacht en vischvangst, bij welke gedresseerde honden hun behulpzaam zijn.
Zoo gaarne had ik van uit Trinidad de reis gemaakt langs deze indrukwekkende rivier, langs dat ‘Paradijs der wilde dieren’, waar onder het duister gebladerte en in de stilstaande moerassen tal van jaguars, apen, flamingo's, papegaaien, zwanen en slangen leven. Doch de strenge bepalingen der quarantaine en de belemmering van het verkeer langs den Orinoco, dien ‘sleutel van het vasteland van Zuid-Amerika’, dwongen mij dien lang gekoesterden wensch op te geven.
De eenige menschelijke voet, die ooit deze geheimzinnige oorden heeft betreden, is die der Indianen, die er nog, wat kleeding en wapenen betreft, leven als ten tijde van Columbus, zich voeden van boomvruchten en vischvangst, doch geen vreemdeling dulden in hun domein. Onschadelijk zoolang men hen met rust laat, aarzelen zij
niet waar noodig hun pijlen te gebruiken, en deze zijn gedrenkt met Worarigif, zoodat de kleinste schram daarmede toegebracht, onherroepelijk den dood ten gevolge heeft. Elk indringer, die wagen zou het land dezer Roodhuiden te betreden, staat aan een dergelijke ontvangst bloot.Ga naar voetnoot1) Pijl en boog, speer en knots zijn hun eenige wapenen; de booten bestaan uit een boomstam uitgehold met schelpen of steenen gereedschappen, hun huizen uit staken en een dak van palmbladeren. Zij zijn van Caraïbische afkomst en waren vroeger veel talrijker, doch de wreedheden der Spanjaarden en Venezolanen hebben hun gelederen gedund. Hun dooden hangen zij, in bladeren gewikkeld, in de boomen op. Zij verkiezen den dood boven onderwerping of slavernij. De vrouwen moeten even mooi zijn, als die der Indianen in onze Guyana's leelijk. Geen zendeling heeft ooit hun gebied betreden; ook aan hun ouden godsdienst bleven zij getrouw; aanraking met de blanken beteekent hun ondergang.
De Mulatten vormen de meerderheid der kleurlingen door de kruising van Spanjaarden, Roodhuiden en Negers ontstaan. Alle rassen kunnen door onderlinge kruising voorttelen, doch geenszins in alle gevallen krijgt men een krachtig, levensvatbaar product. Hoe sterker de verschillen zijn, vooral van huidskleur, hoe slechter resultaat de combinatie oplevert; hoe dichter de rassen of stammen bij elkander staan, hoe krachtiger en beter de daaruit voortgekomen telgen. Elke vermenging van sterk uiteenloopende rassen gaat met een soort reactie gepaard, die zich uit door epidemieën, lichamelijke en zedelijke ontaarding, vermindering van het intellect en vaak door de overerving der fouten van beide rassen. Uit dien chaos van rassen is in Zuid-Amerika bijna een nieuw ras ontstaan, een ‘Sus-race’ (E. Reclus), het Spaansch-Amerikaansche, dat zich geenszins door gelouterde hoedanigheden kenmerkt. De bloedmenging van Spanjaarden en Indianen had snel en innig plaats, in de hand gewerkt door het bestaan der ‘mancebos’ of huisslaven.
Is het steeds moeilijk het karakter van een volk te schetsen, dit geldt vooral voor Venezuela, waar zooveel verschil onder de
kleurlingen heerscht, naarmate het blanke, dan wel het Neger- of Indiaansch bloed overwegend is.
Waar het Europeesche bloed overheerschend is, daar treft men vaak goed gevormde, gespierde individuen aan, wier intellect den toets met den volbloed Europeaan kan doorstaan, al zijn zij meestal wat luchthartiger en wat meer genotziek. De meesten leven van handel, ambachten dan wel als klerken, daar zij een mooie hand schrijven; men vindt onder hen vaak goede redenaars, welk talent zij vaak misbruiken. De vrouwen leven veelal afgezonderd, toonen zich afkeerig van beweging en zijn minder vatbaar voor tropische ziekten dan de ‘pura sangre’. Haar schoonheid is terecht beroemd.
Zoolang Afrikaansch bloed het hoofdbestanddeel blijft, is het kroeshaar een onfeilbaar kenteeken, dat eerst uiterst langzaam verdwijnt, evenals de andere kenmerken der Negers: de donkere huid, de dikke lippen en de platte neus. Beter dan de blanken bestand tegen het tropisch klimaat, zijn het vaak stevige werklieden, niet zoo afkeerig van arbeid als velen meenen. De kinderen naderen steeds meer het donkere type, wat alleen door inbrengen van versch blank bloed kan worden tegengegaan; geschiedt dit niet, dan worden latere geslachten weer geheel zwart.
De afstammelingen der Indianen en Afrikanen, de ‘Zambos’ schijnen een menschensoort te vormen die zich onderscheidt door een buitengewone wreedheid; van de tien moorden in Venezuela werden er acht door deze Zambos bedreven, die zich in den oorlog kenmerken door een bloeddorstigheid, erger nog dan die der Llanéros, waartoe de vroegere President Crespo behoorde.Ga naar voetnoot1) Toch zijn deze laatste bewoners der savanah's wel ruwe doch goedhartige en vriendelijke menschen; terwijl de bewoners der ‘haciendas’ zich kenmerken door hun gastvrijheid en hun rustig en arbeidzaam leven, geheel verschillend van dat der diefachtige en verdorven ambtenaren en politikers; de ouderdom wordt er geëerbiedigd.
Een kenner van het volk liet zich over het gros der kleurlingen aldus uit: ‘Deze Venezolanen vormen een speciaal en karakteristiek
ras. Men kan ze verdeelen in drie klassen, die der kleine pachters, herders en landbouwarbeiders; elke klasse ziet neer op de beide andere, al is voor Britsche oogen geen verschil merkbaar. Allen zijn hebzuchtig, spilziek, eigenzinnig, trouweloos, leugenachtig, lui (al zijn zij in staat tot flinken arbeid), driftig, wraakzuchtig, veranderlijk en spotziek. Hun bestaan, voor een deel door eigen schuld, is hard, ontbering is hun gewone toestand; zij leven dagelijks op de grens van hongersnood, daar zij de energie missen om naar voedsel te zoeken. Doch, daar hun behoeften gering zijn, treuren zij daarom niet, doch beschouwen het als een kostelijke grap. Al zijn er wolken, deze kinderen van de zon bemerken ze niet; zij nemen niets ernstig op; armoede, ellende en zelfs de dood zijn voor hen een deel van den natuurlijken loop der zaken, en zelfs daarin vinden zij iets grappigs, gedreven door hun zorgeloos, kinderlijk karakter, dat geen verantwoordelijkheidsgevoel kent.’ (Major Stanley Patterson. Geographical Journal 1898).
Gunstig is het oordeel niet, doch is het ook onjuist? Van elk der drie rassen vindt men er de hoofdtrekken in terug; de Indiaan gaf den Venezolaan de wraak- en hebzucht, benevens zijn koppigheid, bloeddorst en wispelturigheid; van den Neger erfde hij het trouwelooze, lijdzame en leugenachtige karakter, den af keer van geregelden arbeid en de zucht om met alles te lachen; van den Spanjaard nam hij de spilzucht, de drift en den eigenwaan over, en de onmiskenbare gehechtheid aan zijn land. Indien er ooit een kruising van rassen te betreuren viel, dan is het wel die waaruit deze bewoners van Zuid-Amerika zijn ontstaan; overal waar het blanke ras in dat werelddeel meer zijn invloed kon doen gelden zijn betere toestanden ontstaan. Ook de onvermengde Neger van Haïti b.v. staat hooger dan de Mulat aldaar, hij is zacht, eerlijk, heeft meer vormen en natuurlijke beschaving; wanneer de opstanden een bloedig karakter aannemen, gruwelen en brandstichting ten gevolge hebben, is daarin bijna altijd de hand van den Mulat te herkennen.
Een verdere beschrijving van dit volkskarakter kan achterwege blijven; verschillende ervaringen op mijn korte reis spreken boekdeelen, en deze feiten uit eigen ondervinding kan ik nog met enkele
vermeerderen. Het gastvrije en zachte karakter van den gewonen Venezolaan; zijn gulheid met eigen beurs evenals met die van anderen kunnen niet worden geloochend.
De haven van Carácas verlatende, en het treurig overblijfsel der Venezolaansche oorlogsvloot voorbijstoomende, bereikten wij, oostelijk stevenend, in twaalf uren Guanta de havenplaats van Barcelona. Enkele maanden geleden was de revolutie hier nog in vollen gang; men vocht in de straten, doorboorde de leemen muren der huizen om elkander te omsingelen en af te maken, zelfs de artillerie nam deel aan het revolutie spelen. Vele dooden vielen en er heerschte gebrek aan levensmiddelen; kort daarna brak een typhus-epidemie uit. Een ambtenaar van de Fransche kabelmaatschappij die te Barcelona die dagen vol verschrikking medemaakte, heeft mij dat alles in kleuren en geuren medegedeeld. Zelf had hij, al spaart men liefst de vreemdelingen, daarvan de gevolgen moeten verduren; hij had moeten leven van beschuiten en vuil water, kon, door de malaria geteisterd, geen chinine bekomen en zou er waarschijnlijk het leven bij hebben ingeschoten, als een Fransche kruiser er niet aan had gedacht hem te gaan af halen, want elke communicatie met de buitenwereld was afgesloten. Op een goeden dag werd een man, tot den arbeid aan den ketting veroordeeld, door een burger doodgeschoten, doch de moordenaar bleef vrij rondloopen.
De rijken verlaten zoo spoedig mogelijk het land, alleen de armen en kreupelen blijven achter; de handel is in handen van vreemdelingen, het absenteïsme doet er veel nadeel.
Barcelona, aan de bevaarbare Niveri-rivier gelegen, aan de monding van die groote veerijke vlakte welke zich tot aan de oevers van den Orinoco uitstrekt, telde een eeuw geleden tot 16,000 inwoners. Oorlógen en revolutiën halveerden echter de bevolking, en in den geheelen Staat Barcelona wonen nauwelijks 2½ inwoner per vierk. kilom. Het is thans een vuile en ongezonde stad; Guanta, waarmede het door een spoorlijntje is verbonden, doet in dat opzicht niet onder; de rijke steenkoolmijnen bij Niveri worden allerellendigst geëxploiteerd.
Kale rotsen, die steil uit zee oprijzen en de reede tegen den golfslag beveiligen, hebben hier een uitmuntende ligplaats, zelfs
voor groote vloten, gevormd; de menschen echter hebben er weer aan bedorven wat zij konden. Het ladingshoofd voor het vee is vervallen en ongebruikt; de ijzeren loskranen zijn verroest, de waterreservoirs op de naburige heuvels ledig; de spoorweg naar de steenkoolmijnen doet geen dienst meer, de brikettenfabriek is verlaten. Het eenige teeken van leven dat men ziet, is hier en daar een bende roode soldaten, spelend en twistend; kogelgaten in de huizen en patroonhulzen in de straten; terwijl nauwelijks vijf dagen geleden Generaal Morello (een Neger) aan het hoofd van 1000 revolutionnairen in de stad was gevallen en alles had leeggeroofd. Terwijl de bewoners van het binnenland (voornamelijk van Indiaansche afkomst) eerlijk zijn, en de reizende kooplieden nooit door hen worden bestolen, was dit hier aan de kust met de ambtenaren heel anders; deze heulen met de smokkelaars en stelen wat zij kunnen; ‘todos ladrones’ (allemaal schurken), zeide mij een hunner landgenooten.
In deze baai werden eenigen tijd geleden de ‘prijzen’ bewaard, door de Marine van Engeland en Duitschland op onrechtmatige wijze in beslag genomen. Hoog in de lucht zweefden pelikanen, die met hun scherp gezicht de wateren doorboren, en zoodra zij een prooi zien, pijlsnel naar beneden storten, den snavel vooruit, om de visschen der zee te rooven. Roof dus overal!
Verder de reis langs de kust vervolgende, kwam onze boot voorbij de piekwaar het stoomschip ‘Maurits’ strandde, te Cumaná, met de haven Porto Sucre. Nadat wij lang tevergeefs hadden moeten wachten door de indolentie der ‘Aduana’-ambtenaren, ging eindelijk de gele vlag driemaal op en neer, ten teeken dat het lossen en laden geoorloofd was. Een dag later bleek dat echter weer verboden, en werden zoowel Cumaná als Guanta gesloten voor allen buitenlandschen invoer, terwijl alles wat uit den Orinoco kwam vooraf te Carúpano moest worden ingeklaard.
Cumaná (12,000 inwoners), gelegen aan de rivier Maganares aan de fraaie baai van Cariaco, is de oudste stad van het vasteland van Amerika, en werd in 1521 onder den naam Nieuw Toledo op last van Diëgo Columbus gesticht. Hier landden de eerste Dominicanen om het Evangelie te prediken. Van aardbevingen
had het meermalen te lijden, en vaak werd het geheel vernield. Toch heeft er een levendige handel bestaan in cacao, koffie, suiker, uitmuntende tabak, huiden en vetwaren, die echter door de binnenlandsche onlusten voor een groot deel is verloopen. Hierdoor was onze stoomer snel met laden gereed, en in den vooravond zetten wij koers rondom het eiland Margarita, om naar Carúpano te gaan, waar wij 28 Mei 's morgens 8 uur aankwamen.
Margarita, de kleinste doch dichtst bewoonde Staat der Zuid-Amerikaansche Republiek Venezuela, telt niet minder dan 28 inwoners per vierk. kilometer, terwijl dat van Venezuela zelf niet meer dan 2 bedraagt. Ofschoon het binnenland van het eiland vruchtbaar is, zijn de kusten dor en steenachtig, veel gelijkenis toonende met Curaçao; divi-divi is daar zoowat de eenige cultuur, terwijl de sedert eeuwen beroemde paarlen, vooral aan de Zuidkust, er nog altijd gevonden worden; ook aan schildpadden en zeevisch is het eiland rijk. De zoutpannen der Regeering leveren jaarlijks aardige winsten op,Ga naar voetnoot1) doch worden dan ook met de meeste gestrengheid bewaakt. Hoe bij de schipbreuk van de ‘Prins Frederik’ op de Pointe del Tunan, de strandbewoners zich ware zeeroovers toonden, en de ambtenaren eer den diefstal op klaarlichten dag in de hand werkten dan beletten, heb ik reeds in het hoofdstuk P ‘Dwars door de Caraïbische Zee’ kortelings vermeld. In dit lastige vaarwater met zijn slechte kaarten en onvoldoende bebakening en verlichting, heeft de West-Indische Maildienst in weinige jaren reeds 1/3 van haar vloot verloren.
Carúpano (12,000 inw.) ligt in de nabijheid der rijke kopermijnen, waarvan de ontginning gestaakt is door den invloed der dollars van de Amerikaansche kopertrust; ook liggen in de nabijheid de zwavelmijnen van de ‘Compania Minera Alemana de Azufrales Venezuela’, een Duitsche Maatschappij, waarin tonnen gouds werden verloren. Een kabelbaan werd aangelegd over de bergen om de zwavel aan boord te brengen der schepen, een losplaats werd gebouwd, ruime
kantoren opgericht, een complete installatie opgericht, doch toen alles gereed was en de Concessiehouders hooge voordeelen hadden genoten, - werd er geen zwavel gevonden, althans niet in loonende hoeveelheden.
Langs dien kabelspoorweg wordt nu alleen wat cacao aangevoerd; een spoorwegverbinding tusschen Carúpano en Cumaná bleef door de revolutie achterwege; de trambaan in de stad is langs zulke onbruikbare wegen aangelegd, dat de tram slechts zelden meer schijnt te rijden. De schelwitte straten gaven bij mijn bezoek een schroeiende weerkaatsing van de heete lucht; veel armen kwam ik tegen en ook enkele Turken, die overal in West-Indië hun handel drijven in schitterende doch waardelooze kramerijen. Aan sporen van revolutie echter geen gebrek.
De vorige week nog was hier hevig gevochten, 37 lijken werden in de straten opgeraapt; tal van kreupelen liepen op krukken rond, de hand naar een aalmoes uitstekend; alle magazijnen waren leeggeplunderd; men had zelfs het Bureau der Mijnbouw-Maatschappij willen beschieten, daar de aanwezige Duitschers geen wachtwoord wisten te geven. Rondom in die kale bergen werd nog gevochten, en dienzelfden morgen had een oorlogsscheepje een gevangen genomen gewonden revolutionnair aangebracht, die op bloeddorstige wijze door machetehouwenGa naar voetnoot1) was afgemaakt.
Een primitief afdak op den top van een berg was het Hoofdkwartier geweest der Gouvernementstroepen, vanwaar zij den aantocht der opstandelingen uit de vruchtbare valleien achter dit kustgebergte, dat tot Trinidad doorloopt, konden bespieden. Overal zag men trouwens nog soldaten, gehuld in kielen of lompen van allerlei kleur, een gelen band om den hoed als herkenningsteeken, de meesten zonder bandelieren, doch het geweer met een zakdoek om den schouder gebonden. Soms zag men op een binnenhof een groep jonge, waarschijnlijk pas gepreste soldaten, terwijl aan den ingang een ander krijger, de ontbloote sabel in de hand, de wacht hield. Overal dus bewijzen van ‘guerra’ zoowel te land als op zee. Want toen wij 's avonds om zes uur Carúpano verlieten, zagen
wij een schoener met volle zeilen vlieden voor een ‘guarda costa’ (gewapende kustwachter) die hem met alle kracht achterna stoomde. Een vuile wolk uit den schoorsteen toonde de slechte hoedanigheid aan der gebruikte steenkolen, en het feit dat soms de machinisten met den revolver op het voorhoofd gedwongen worden met lekke stoomketels te vertrekken, geeft geen hooge verwachting van de soliditeit der machines bij de Venezolaansche marine. Met spanning volgde ik deze menschenjacht, waarbij het ging om leven en dood.... De stoomkracht wint het van het zeilvermogen, de douanier nadert den smokkelaar,... het geflikker van een kanonschot,... en de laatste moet bijdraaien. Soldaten met geladen geweren gaan aan boord en vallen dadelijk op de kisten aan, want van de ‘contrabande’ wordt hun een deel als buit uitgekeerd.... Onder gewapend geleide vaart de schoener naar Carúpano terug; wat het lot der opvarenden wel zijn zal?
En intusschen hebben de revolutionnairen van uit de bergen deze worsteling kunnen zien, waardoor hun proviand en hun munitie verloren gingen. Waarschijnlijk was hier verraad in het spel, want het aantal ‘traidores’ (verraders), waartoe men bij voorkeur jonge vrouwen gebruikt, is groot Wordt de verrader of verraderes ontdekt, dan is er weer een levenslange veete ontstaan, bloedwraak te wachten, en aan het volk weer een nieuwe aanleiding tot haat en gruwelen verschaft.
Droefgeestig vervolgde ik mijn reis, voorbij de kaap ‘Mala Pascua’ (de ongelukkige Paaschdag), waar Columbus in zulke droeve omstandigheden voor anker lag; de stad Rio Caribe werd even zichtbaar, doch langzaam verloor ik de scherpe vormen van het land der revolutiën uit het zicht, koers zettende naar Trinidad.
Wat zou de toekomst voor de bewoners van Venezuela in haar schoot bergen? zullen zij den bitteren beker des lijdens nog verder moeten ledigen?
De vooruitzichten zijn ongunstig; aan de binnenlandsche beroeringen gaan thans buitenlandsche moeilijkheden gepaard: de laatste voor een deel uit de eerste voortvloeiende. Niet àlle ongelijk is aan de zijde van Venezuela; verre van daar! Dat land heeft gegronde reden tot klagen over den steun in den vreemde aan opstandelingen verleend, en de woekeraars die zijn schulden deden aangroeien.
Zoowel op Trinidad als - en vooral - op Curaçao, vonden de revolutionnairen meestal bijstand van allerlei aard; van oudsher waren deze beide eilanden het geliefkoosde toevluchtsoord van politieke uitgewekenen, en van samenzweerders die daar hun arsenaal bijeenbrachten. Vooral in de houding der Nederlandsche Regeering was geen vaste leiddraad te onderkennen; terwijl de Engelschen van de stelling uitgaan dat Venezuela zelf maar voor de dekking zijner grenzen moet zorg dragen, namen wij steeds een weifelende houding aan, daardoor beide strijdvoerende partijen tegen ons in het harnas jagende.
Terwijl men jarenlang revolutionnairen rustig heeft toegelaten, oud-Presidenten als Andrade een woonplaats en Matos huisvesting verleende, werd eensklaps door Koninklijk Besluit in 1870 Guzman Blanco van Curaçao verdreven. Deze verhaastte daardoor den opstand, overrompelde het Bestuur, en deed alles wat hij kon om den handel van Curaçao en Trinidad te knakken; de 30 pCt. extra invoerrechten waren daarvan het gevolg. ‘Curaçao moet een kale rots worden, waar de pelikaan ongestoord kan komen visschen,’ was zijn haatvolle leus. Andere Presidenten hebben er over gedacht om Curaçao te koopen, dan wel door een ‘coup de main’ er zich van meester te maken om allen smokkelhandel den kop in te drukken; en dat de verleiding voor sommigen groot is om aan den overwal ‘poner huevo’ (een ei te gaan leggen), liefst door omkooping der douane-ambtenaren, mag niet tegen beter weten in worden ontkend.Ga naar voetnoot1) Bijna voortdurend wonen op beide eilanden Venezolanen betrokken in de opstanden, die ze met geld en menschen steunen, slechts wachtend op de zegepraal hunner partij om in Venezuela den buit te gaan verdeelen, en op de beste ambten beslag te leggen. Een afdoende regeling dezer teedere zaak is dus gewenscht; welke grieven men moge hebben tegen het inwendig beheer van Venezuela, het internationale recht der volken moet worden gehandhaafd; Europa moest aan die Republieken ten voorbeeld kunnen worden gesteld. Daarvan is tot heden echter geen sprake!
De aanval op de Venezolaansche zeemacht, in December 1902, het platschieten der forten, het landen van vijandelijke troepen, zonder dat - namens Duitschland noch Engeland - een oorlogsverklaring was voorafgegaan, blijft een laf en brutaal misbruik maken van haar overwicht door twee koloniale machten. De schepen moesten zich zonder tegenstand overgeven, en dat een inbeslagname der oorlogsvaartuigen als onderpand voor de betaling van schulden slechts een voorwendsel was, bleek uit het laten zinken der schepen en het aldus vernietigen der vloot.
President Castro ontkent de aanspraken die door Engeland en Duitschland gesteld zijn; doch zelfs al waren zij gegrond, - was het wel het goede oogenblik om betaling te eischen, nu de Regeering door een burgeroorlog van drie jaren van alle middelen is ontbloot; nu sedert drie jaren de oogst tot een waarde van 70 tot 80 millioen niet kon worden binnengehaald, en de schuld van Venezuela tot het aanzienlijk bedrag van 118 millioen gulden was gestegen?
De Londensche correspondent van de ‘Matin’ had een onderhoud met den handels-attaché van het Venezolaansche gezantschap te Londen.
Deze zeide: ‘In den regel zijn de revoluties in Venezuela veelvuldig, maar kort, en weinig ernstig; het zijn pogingen van eerzuchtigen om aan het bewind te komen ten einde hun belangen te voldoen.
‘Maar de jongste revolutie was lang en wreed, en dat komt omdat zij aangestookt werd uit het buitenland, door Engelschen en Duitschers.
‘Matos, de leider van den opstand, was verkocht aan de Duitsche en Engelsche kooplieden, die hem groote geldsommen gaven om de revolutie aan den gang te houden. Wij weten heel zeker, dat de Disconto Gesellschaft en een revolutionnair comité te Londen achter de zaak zaten, en dat zij op het Engelsche eiland Trinidad hun hoofdkwartier hadden.
‘Matos had het niet lang kunnen uithouden, wanneer hij op zijn eigen middelen alleen had moeten teren; maar dank zij den millioenen, hem door Engelschen en Duitschers gegeven, kon hij den strijd meer dan drie jaren volhouden. De vreemdelingen steunden
hem echter uit eigenbelang; zij hadden de voorwaarde gesteld dat zij bij zijn slagen belangrijke concessies zouden krijgen. Matos leed de nederlaag, en nu is het duidelijk dat zij ontevreden zijn, en de groote sommen betreuren door hen in zijn onderneming gestoken. Als men de eischen der Engelschen en Duitschers eens aan een Hof van arbitrage onderwerpt, zal blijken dat hun rekeningen òf overdreven òf heelemaal verzonnen zijn.
‘Stelt u eens in de plaats van onze Regeering; men eischt van haar gelden die zij niet schuldig is, met woekerrente er bij; men steunt Matos den opstandeling en verschaft hem de middelen om de Regeering te bestrijden; Engeland maakt zich meester van het eilandje Patos en de Engelsche consul te Trinidad verleent steun aan de opstandelingen, en aan de smokkelaars die hen van wapens en ammunitie voorzien....
‘Aan welke zijde is het recht?’
Ook in het Verslag der Kamer van Koophandel te Rotterdam werd vermoed dat de opstand van Matos ‘de onverdeelde sympathie genoot van zeer invloedrijke Duitsche kringen,’ gesteund werd door Duitsch kapitaal, en de nederlaag van dien revolutionnair ‘bijna op den voet gevolgd werd door een strengen eisch der Duitsche Regeering om schadeloosstelling en scherpe dwangmaatregelen, door het vernielen der vloot, het blokkeeren der haven en het bezetten van douane-stations.’
Zou dan ook weer hier, achter de schermen, de machtige zoo vaak noodlottige invloed van het kapitalisme werkzaam zijn? Wie weet? Onwaarschijnlijk is het niet Venezuela, een bijna onontgonnen land, waar alle rijkdommen van den bodem nog te krijgen zijn, is voor de kapitalistische expansiezucht een prachtig terrein. De gedweeë bevolking van het platteland, die voor schamele loonen wil arbeiden, doch nog niet loopt in het gareel van het kapitaal, kon een goed uitbuitingsmateriaal vormen; Venezuela is een land waarnaar de kapitalistische exploitatie snakt, een gewilde prooi voor het onverzadigde Imperialisme onzer eeuw!
Nog ééns, in dit geval is het recht aan de zijde van Venezuela, en de houding van Duitschland en Engeland, die, toen het Hof van Arbitrage 1 September 1903 van de gerezen geschillen zou kennis
nemen, door het niet zenden van Arbiters elke behandeling voorloopig onmogelijk maakten, is kortweg onwaardig, schandelijk te noemen; een nieuwe reden tot wrok tegenover het blanke ras in zijn geheel. Wil men het licht ontvlambare volk van kleurlingen tot uitspattingen verleiden? het zijn wrok laten koelen op de gehate commissies die in de hoofdplaats het kwamen trotseeren? om aldus een reden te hebben tot ingrijpen met geweld van wapenen, te argumenteeren met pantserschepen en het geknetter der Maximkanonnen?
Wie kan daarover een oordeel vellen? Doch in elk geval, donker is de toekomst voor de bewoners van dat rijke en schoone land; vrede, geluk en beschaving zullen dáár nog lang een ijdel droombeeld blijven! Nieuw bloed is er noodig, wellicht zal eenmaal de immigratie van betere elementen er redding brengen, door een einde te maken aan de rustelooze revolutiën!
- voetnoot1)
- Puerto Cabello beteekent ‘haarhaven’, daar de zee er meestal zoo kalm is, dat men een schip ‘met een enkel menschenhaar’ zou kunnen vastleggen.
- voetnoot1)
- Deze zaden van een harde peulvrucht groeien aan hooge boomen, nergens dan in het tropische Zuid-Amerika; door hun gehalte aan cumarin worden zij voor het maken van parfumerieën en ‘Meiwijn’ gebruikt.
- voetnoot1)
- Het blullen zit dezen afstammelingen der Spanjaarden en van Don Quichotte nog in het bloed; aan de Universiteit te Carácas slaagt iedereen met de vermelding ‘summa cum laude’, met den hoogsten lof!
- voetnoot1)
- Boven-Peru, tot een onafhankelijke Republiek gemaakt, kreeg zijn naam Bolivia.
- voetnoot1)
- Door de ‘Assemblia Nacional Constituiente’ liet Castro, 20 Februari 1901, dezen termijn tot zes jaren verlengen.
- voetnoot1)
- ‘Arena’ betcekent eigenlijk ‘zand’ of ‘grind’, en duidt in Spanje de plaats aan der stierengevechten; ook in de grootere steden van Venezuela komen deze veelvuldig voor.
- voetnoot2)
- De overgroote meerderheid der heeren, die men als vreemdeling ontmoet, stellen zich voor als ‘General’ of ‘Doctor’, wat echter geenszins een waarborg is tegen oplichterijen!
- voetnoot1)
- De hiervóór gebezigde spelling ‘La Guyara’ niet ongebruikelijk, maar minder juist, vernam ik toen het werk reeds in vollen gang was.
- voetnoot1)
- Wanneer een Venezolaan met zulk een Concessie begunstigd wordt, weet hij niets beters te doen, dan haar zoo snel mogelijk te verkoopen, om met het geld in zijn geliefkoosd ‘Paris’ te gaan geuren. Een volgend President trekt haar echter waarschijnlijk weer in, en de koopers eischen nu belachelijk hooge schadevergoeding, ofschoon zij in dit land, waar sedert den Bevrijdingsoorlog niet minder dan 120 revolutiën voorkwamen, toch niet op geregelde exploitatie mochten rekenen.
- voetnoot1)
- Men beweert wel eens dat van de werkelijk gelieven, enorm zware invoerrechten van 30 pCt. en meer, nauwelijks 1/10 in de schatkist terecht komt; de ‘aduanero’ (douane-ambtenaar) is dan ook een zeer gevreesd, meestal rijk en gezien persoon.
- voetnoot2)
- De Amerikaansche goudstukken van 20 doll. noemt men ‘morocotas’, de Spaansche van 16 doll. ‘onzas’ of ongeveer 80 bolivars (francs).
- voetnoot1)
- Reeds waren er tien arbiters uit Duitschland, Engeland, Italië, België, Noord-Amerika, Frankrijk, Spanje, Noorwegen en Nederland bijeengekomen, terwijl Mexico iemand gezonden had om een oude, lang vergeten pretentie van het jaar 1812 nog eens op te rakelen.
- voetnoot1)
- Het portret van G. Blanco is uit de zaal verwijderd, evenals zijn drie standbeelden uit de stad.
- voetnoot1)
- Castro huurde deze villa van de weduwe van zijn voorganger voor 100,000 fr. per jaar, doch vergat trouw de huur te betalen.
- voetnoot1)
- Toch is de gemiddelde temperatuur niet hooger dan 28° Celsius, ongeveer gelijk aan die van Java's strand.
- voetnoot1)
- De eerste koffieplant kwam in 1784 van Martinique.
- voetnoot2)
- Venezuela heeft de fijnste soort cacao, in elke hoeveelheid in Frankrijk verkoopbaar; haar soort koffie is uitmuntend, doch evenals alles door gemis aan goede zorgen verwaarloosd en achteruitgaande. Men onderscheidt de cacao in ‘criolo’ of inheemsche e.i de ‘trinitario’ van Trinidad ingevoerd; zij groeit er veelvuldig in het wild.
- voetnoot1)
- Goud werd sedert 1850 ontdekt bij Upata (Guyana) en in het rivierzand van de Yuruari, in Cipapra en Callao. Van 1878-1883 werd jaarlijks voor 12.5 á 16 millioen fr. uitgevoerd; de aandeelen stegen van 500 tot 208,500 fr.! In de laatste jaren leverden slechts twee maatschappijen meer dan 3500 ‘onces’ goud, zegge ongeveer f 1,020,000 waarde.
- voetnoot1)
- De geurige rum van Carúpano wordt door kenners de beste der wereld geacht.
- voetnoot2)
- Suiker kost dan ook voor de inwoners van Venezuela 75 cents, en zout, een monopolie der Regeering, 35 cents per pond.
- voetnoot1)
- Volgens een later bericht ‘hebben de Venezolaansche Consuls in de buitenlandsche havens van Castro den last ontvangen geen schepen naar Venezuela uit te klaren over vreemde havens; hij wil aldus een slag toebrengen aan de overscheping van Trinidad en Curaçao, om zich te wreken over de hulp aldaar aan de opstandelingen verleend.’ (Vaderland, Augustus 1903.)
- voetnoot1)
- Bolivar zelf was een toonbeeld van edelmoedigheid: toen als blijk van dankbaarheid het onafhankelijke Peru hem een geschenk deed van één millioen dollars, besteedde Bolivar die voor het vrijkoopen van 1000 slaven, want ‘geen bloed is minder dan ander bloed’ zeide hij.
- voetnoot1)
- Ciudad Bolivar (11,000 inw.) de hoofdplaats van den Staat met gelijken naam, is gebouwd op een rots langs den Orinoco, te midden van moerassen in een snikheet klimaat (96°-112° F.) Kort geleden is het door de troepen van Castro na een hevig gevecht op den revolutionnair Rolando veroverd; de derde opstand was toen onderdrukt.
- voetnoot1)
- De legende verhaalt dat toen slechts één menschenpaar de ‘eeuw van het water’ (dea zondvloed) overleefde, zij de vruchten van dezen palmboom over hun hoofden wierpen, en aldus de wereld opnieuw bevolkten. De sage van Deukalion dus, in gewijzigden vorm!
- voetnoot1)
- De Indiaan van den Orinoco geeft de voorkeur aan het verven van zijn lichaam met roucau boven het aantrekken van kleeren; eenmaal rood geverfd van top tot teen, voelt hij zich in vol ornaat voor den oorlog zoowel als voor den dans.
- voetnoot1)
- Crespo had tot vader een Mesties en tot moeder een Negerin; Castro heeft meer het Indiaansche bloed der Andes-bewoners in de aderen.
- voetnoot1)
- Meer dan 400 vrije arbeiders werken in de zoutpannen en moeten het zout leveren aan de Regeering voor 2.35 fr. de kilogram; deze maakte daardoor in 1901 een netto winst van 2,827,580 bolivars.
- voetnoot1)
- De ‘machete’ is een soort sabel of liever klewang met kort houten handvat, een lemmet met sterk gebogen snede, en een rechten verzwaarden rug.
- voetnoot1)
- Een vat zout, dat op Curaçao voor f 1. - verkrijgbaar is, kon in Venezuela voor f 30. - worden verkocht; ook op den absoluut verboden invoer van suiker en lucifers zijn fabelachtige winsten te behalen. Zelfs in winkels houdt men er twee prijzen op na, naarmate de koopers op Curaçao wonen of van Venezuela zijn overgekomen.