Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 250]
| |
P. - Dwars door de Caraïbische Zee.De Gouvernementsschoener ‘Gouverneur van den Brandhof’ zou ons dus over de Middellandsche Zee van Amerika voeren, die wij in haar volle lengte van Sint-Martin tot Bonaire en Curaçao moesten doortrekken. Op deze lange en eentonige reis had ik het geluk als reisgezel een man te hebben als de heer Sellhorst, een gezellig causeur, en iemand die veel opmerkte en veel van zijn kennis van land en volk aan mij wist mede te deelen. En ondanks dat, is die reis met het quarantaineverblijf bij Paramaribo voor mij geweest een der grootste martelingen van mijn leven. Het lag niet aan den kapitein, den besten heer Ventre; niet aan de bemanning, die naar krachten ons lijden trachtte te lenigen; doch aan het woelen der zee, en het benauwde leven in een meer dan enge ruimte. Kortelings wil ik dus mijn ervaring op dien langen tocht schetsen, wellicht kan dat als afschrikwekkend voorbeeld eenig nut stichten. Zaterdag 2 Mei dan verlieten wij des avonds om 9 uur het noordelijkste eiland onzer Antillen. In den nacht reeds passeerden wij Saba, en des ochtends waren bij heldere lucht St.-Eustatius, St.-Kitts en ‘Barths’ (Sint-Bartholomeus), de geboorteplaats van onzen slechts Fransch en Engelsch sprekenden kapitein, te zien. Een stevige deining bracht ons vaartuigje ai dadelijk in flink schommelende beweging, doch daaraan hadden wij het wellicht te danken dat wij dolfijnen zagen dartelen en haaien zwemmen. Een poging om op de vischrijke bank die wij over voeren wat zeebanket te vangen, mislukte echter door den steeds toenemenden golfslag. Het op de | |
[pagina 251]
| |
Royal Mail-reis beschreven ‘Gulf-weed’ (zeewier) werd weer zichtbaar en schonk ons eenige afleiding, want aan schrijven of lezen kon op dezen schommel bezwaarlijk worden gedacht. Des avonds daalde de zon bloedrood neer in de zee waar zoo ontzettend veel moorddadige gevechten zijn geleverd, en de roode gloed aan den hemel deed mij vreezen dat de Mont Pelée weer bezig was dood en verderf te zaaien, daar de kapitein een soortgelijk verschijnsel had waargenomen, toen deze verraderlijke vulkaan Saint-Pierre verwoestte en 30,000 menschen doodde.... Des Zondags lagen wij vrijwel stil, en den volgenden dag zagen wij een brik met volle zeilen laveeren in de richting der Monapassage, tusschen San Domingo en Porto Rico, het eenige schip dat wij in al die dagen zouden ontmoeten. Met haar zeilen als witte vleugels scherp afstekende tegen de blauwe wateren, leverde ze een prachtvol schouwspel op. Na dien tijd werd de zee vuil en kreeg een zwartgrijze kleur; een wispelturige wind deed onze zeilen flapperen, na 63 uren varens waren wij niet meer dan 109 mijl van Saba verwijderd, en dat zou nog erger worden. Nog lange dagen hielden wij dien slappen wind, die allen lust en alle leven doodde. Het schip schommelt doelloos op de golven; de zeilen kraken met een klagend geluid; de kajuitsjongen geeuwt; de matrozen kijken naar den horizon; de kapitein mompelt ‘no breeze at all’ (geen aasje wind); en wij - wij suffen. Nu eens op een stoel liggende, mij gelukkig door den Gezaghebber van Sint-Eustatius welwillend geleend, dan weer - wanneer wij ons al te ellendig voelden, wezenloos uitgestrekt op een harde plank, ‘bed’ genaamd, terwijl het schip, zich nauwelijks merkbaar voorwaarts bewegend, toch erg rolde en slingerde; altijd wachtende op een zuchtje, bezaten wij onze ziel in lijdzaamheid. Doch de beschikking over onze hersenen hadden wij, althans ik, verloren. Wie lag, bleef liggen, meestal met gesloten oogen; men slaapt niet, doch heeft zijn bezinning verloren; voelt zich idioot, ongeschikt om eenige gedachte te vormen - laat staan te uiten; als men, ietwat verdoofd, in slaap is geraakt, wordt men gemarteld door zware droomen, en als men ontwaakt moet men dadelijk gaan worstelen met de nooit geheel ophoudende misselijkheid. En geen briesje kwam ons in ruil van die kwellingen | |
[pagina 252]
| |
althans het gevoel geven dat wij voorwaarts gingen; nu en dan vloog een vogel pijlsnel voorbij als om ons te tergen.... ‘Ich wollt' ich wär ein Vögelein’, zou ik hebben geneuried, als mij daartoe niet de kracht had ontbroken .... Men mist op zoo'n drijvende kist elke beweging; men mist zelfs in volle zee nog frissche lucht, en ruikt aan boord alles wat wanriekend is, en dat is geen kleinigheid. Geen enkel werk kan men verrichten, men is tot de martelingen van het niets-doen gedoemd. Elke herinnering aan het verleden is weg, men is te onverschillig om aan de toekomst te denken, en aan het heden wordt men alleen herinnerd door het schudden der ingewanden, de draaiingen van het hart; men leidt er een plantenleven, zoo iets als van een spons. Valt er regen (en het aantal buien op onzen overtocht was vrij groot), dan heeft men de keus om zich òf doornat te laten worden òf wel in de kajuit te gaan stikken; schijnt de zon, dan vindt men op zoo'n schoener geen beschutting hoegenaamd, tenzij de wind kalmer wordt en men zich op het dak der kajuit wil uitstrekken, op gevaar af van met een roller in zee te worden geslingerd. De twee stoelen nemen het geheele voor de passagiers beschikbare dek in beslag; en afdalende in de nauwe kajuit, strompelt men als een dronkaard; rolt tegen stoelen en tafels; kneust zich zelfs in zijn bed; en waggelt men maar weer in arren moede zoo snel mogelijk naar buiten. Men voelt zich, in één woord, diep ongelukkig, en geen enkel middel, zelfs niet mijn gordels, brachten mij soelaas in zulk een verblijf, bij zulk een geschommel.... De duur van zulk een tocht is niet te berekenen. Volgens deskundigen hadden wij de goede richting, want ‘opwerkende’ was het nog heel wat anders! dan telt men den overtocht van de Benedenwindsche naar de Bovenwindsche Eilanden bij weken, en is soms met een tochtje als van Curaçao naar Bonaire een 14-tal dagen of meer gemoeid. In zulk geval moet men tegen den passaatwind opzeilen, nu hadden wij dien gedeeltelijk in ons voordeel. De lucht is in alle oorden der wereld van dezelfde samenstelling, en meer verwarmd zijnde tusschen de keerkringen, stijgt zij op naar de polen, van waar een koudere luchtstroom daar onder | |
[pagina 253]
| |
door naar den aequator glijdt. Daar de aarde aan den evenaar draait met een snelheid van ongeveer 32 kil. in de secunde, op 30° breedte van 27½ en op 60° van 16 kilom., blijft de luchtstroom die uit het noorden komt achter, en verandert van een noordelijken in een noordoostelijken wind. Deze toch blijft achter in een richting tegengesteld aan de draaiing der aarde, die van oost naar west om haar as wentelt. Boven 30° breedte heeft men den golfstroom in tegengestelde richting, en tusschen die beide de kalme zeeën waarin het zeewier ronddwarrelt. Dat gebied der ‘passaatwinden’ beslaat dus de helft der aardoppervlakte, en is het meest belangrijke deel van het circuleerende stelsel onzer atmosfeer. Tusschen die verschillende windstelsels komen voor de stormen en orkanen, en beide laten zich in de Caraïbische Zee niet onbetuigd. Dit zijn echter uitzonderingstoestanden, doch de Noordoost-passaat is een regelmatig voorkomend verschijnsel, en dit ware op zich zelf reeds een voldoende reden om het gebrekkige verkeersmiddel van heden tusschen de beide deelen der Kolonie Curaçao, te vervangen door een stoombootgemeenschap. Een overplaatsing van Ambtenaren van Curaçao naar een der andere eilanden kan een ware marteling voor de betrokkenen worden genoemd; het feit heeft zich voorgedaan, dát zwangere vrouwen in dezen schoener meer dan 12 dagen werden gefolterd door het geslinger, geblakerd door de zon, nergens een toevlucht vindende, ver van alle deskundige hulp. Baden is voor dames ten eenenmale onmogelijk; de mannen kunnen zich die weelde veroorloven door ten aanschouwe der matrozen, bij het dekschrobben eenige emmers water over hun lijf te laten uitgieten. Welk een tijdverlies voor ambtenaren, de dagen dat zij op zee moeten zwalken! En wat als er zieken moeten vervoerd worden? Doch er is meer dat voor een stoomverbinding pleit: wanneer een uitbarsting bijv. Saba teistert, een aardbeving ergens voorkomt, of een orkaan een of andere plaats verwoest, hoe zal men er dan tijdig hulp brengen, wanneer men slechts beschikt over een schoener geheel en al afhankelijk van weer en wind? Zelfs in geval van schipbreuk, zijn wij nu niet in staat zoo spoedig hulp te brengen, als menschelijkheid en internationale verplichtingen dat eischen. | |
[pagina 254]
| |
Wanneer men alle onkosten eens bijeentelde, en men ging na wat een stoombootje zou kosten, of desnoods het plaatsen van een motor, in geval van windstilte te gebruiken, op een goed zeilvaartuig, dan zou men zien dat het niet zooveel duurder uitkwam dan thans, nu alleen aan subsidie f 6000 op de begrooting is uitgetrokken.Ga naar voetnoot1) Het kalme weer dat nu een kwelling is, daar dan de rottende ananassen ten verkoop meegenomen, en de maïs (onder mijn bed opgeborgen!) nog sterker lucht verspreiden, een stiklucht die men dagen daarna nog bespeurt in koffers en kleeren, en die mij nu nog het hart doet omdraaien, zou dan een genot zijn en den overtocht maken tot een ware gezondheidsreis. Deze zaak, betere gemeenschap tusschen de verschillende eilanden, waarop reeds zoo dikwijls is aangedrongen, mag dus nog wel eens in vollen ernst worden overwogen. Doch nu verder op onze reis. De gesprekken met kapitein Ventre, een echten zeerob, bleven meestal beperkt tot onze omgeving, en menige aardige opmerking kon men van hem vernemen. Dat de winden en de regenval zooveel onregelmatigs toonden in de laatste jaren, schreef hij toe aan ‘de verplaatsing van den aardbol’. De vogels die achter ons schip aan fladderden, ‘kwamen nooit aan land, stonken, en hadden een neusholte boven op den kop’.... Doch het merkwaardigst was de goede man wanneer hij, op ons verzoek, eens het bestek zou opmaken. In den regel schijnen de koopvaardijvaarders alhier maar zoowat op de gis te varen; komen zij dan te Porto Rico of nog meer westelijk aan, dan zeilen zij maar weer om de Oost, en alles komt weer in orde. Onze goede kapitein bezat méér astronomische kennis; en als hij de ‘zon zou schieten’ met den sextant, was hij uren van te voren al in diep gepeins verzonken, sprak bijna niet, liep met kleine trippelpasjes rond gedurende het aflezen van den chronometer, en kon ons eerst uren later het resultaat zijner waarnemingen mededeelen. Van de nieuwere uitvindingen op dat gebied, waardoor men onafhankelijk van het al of niet zien van de kim, en zoowel bij nacht als bij dag de breedte kan bepalen, had hij nog | |
[pagina 255]
| |
niet gehoord, en toch is de tijd aanstaande, dat men dit zal kunnen doen, ‘zelfs al is er geen ster te zien.’ Zoover was kapitein Ventre nog niet, doch als het gold bruinvisschen te harpoenen, was hij weer in zijn element. 5 Mei dartelden een groep dier bruinvisschenGa naar voetnoot1) om ons schip. Een matroos werd op den boegspriet geplaatst, met een harpoen in de eene en het touw in de andere hand; wachtende op een gunstige gelegenheid.... Doof voor alle aansporingen der ongeduldige toeschouwers, stond hij daar als een standbeeld, de vuist dreigend omhoog, met scherpen blik elke beweging der dieren bespiedende.... Eindelijk acht hij de kans gunstig,... een worp,... en één der dieren, met den harpoen in den rug, vlucht naar de diepte, een breede bloedgolf gudsende uit zijn wond. Eindelijk viel hij op zijde, en kon men hem naar binnen trekken, terwijl nog altijd zijn bloed stroomde onder de kiel door, rood vervende de blauwe golven. Weldra was hij op het dek geheschen, en bleek het in het water zoo lenige dier uiterst plomp van bouw te zijn; het geleek veel op een varken, had een spitsen bek, kleine tanden, kleine oogen, twee vinnen op zijde en een op den rug, en een schroefvormigen staart.... Met een mes moest men de diep ingedrongen en naar buiten opengeslagen harpoen er uit snijden, waardoor een dikke laag vet zichtbaar werd, die door de matrozen werd uitgesneden en bewaard. Toen de andere bruinvisschen bloed roken, waren zij dadelijk en voor goed spoorloos verdwenen. De man die zoo meesterlijk op den boegspriet van een sterk slingerend schip den harpoen hanteerde, bleek een oud-walvischvaarder te zijn. Van enkele, aan de walvisschen verwante dieren, zagen wij op onze reis de sporen door het opspuitende water. Aan verhalen van doorstane gevaren ontbrak het niet, en onwillekeurig denkt men daarbij aan de rechteloosheid der zeelieden, zoowel van de minderen als van de stuurlieden. Een uitstekend in elkaar gezet en met klem van redenen gestaafd request van den ‘Bond van Nederlandsche Stuurlieden bij de Koopvaardij’, kwam op deze reis te mijner kennis, en ik acht mij verplicht billijkheids- | |
[pagina 256]
| |
halve daarop even de aandacht der Autoriteiten, bevoegd en verplicht tot ingrijpen, nog eens te vestigen. Behalve dat de hoop wordt uitgedrukt dat de Schipperswet eindelijk in werking zal treden, worden daarin de volgende rechtmatige wenschen geuit: 1. Regeling der positie van den Stuurman tot de uitrusting en belading van het schip; 2. regeling der verhouding van de bemanning tegenover den Gezagvoerder en den Reeder; 3. verplichte verzekering bij zeerampen, en 4. onderzoek naar de oorzaken van schipbreuken. Zonder de verdere verlangens wat betreft arbeidsduur en rust, ligging en voedsel, voorzorgen in zake loon, ontslag en pensioen, enz. nader aan te roeren, wil ik alleen over het lot der bemanning in geval van schipbreuk iets zeggen, daar ik juist op deze reis daarvan treffende staaltjes vernam. De Franschman die met mij in quarantaine zou zitten te Paramaribo, was aan boord van het stoomschip ‘Prins Erederik’ van den West-Indischen Maildienst, toen dit op een onbekende klip in de Caraïbische zee bij Sinte-Margaretha had gestooten. Meermalen verhaalde hij mij vol bewondering van de kalme en kranige wijze, waarmede bij die gelegenheid de geheele bemanning van dat Nederlandsche schip was opgetreden. Alles ging even ordelijk in zijn werk, alsof het een gevaarlooze manoeuvre gold, terwijl de stoomboot water maakte en elk oogenblik in de diepte kon verdwijnen. Het deed mij goed dit onverdacht getuigenis te hooren van trouwe plichtsbetrachting onzer mannen in het aangezicht van den dood.... En wat geschiedde nu met die bemanning, toen zij in sloepen aan het gevaar was ontkomen? Dat zij dadelijk na de schipbreuk als bedelaars zonder hulp aan hun lot werden overgelaten, dat de maatschappij hun niet alleen van dat uur af geen cent loon meer uitkeerde, doch dat zij met geld voorgeschoten door een Duitscher, onzen Consul te Trinidad, passage moesten nemen, zoodat de West-Indische Mail nog betaling genoot van haar eigen schipbreukelingen, en zoodoende voordeel trok uit de ramp, in hààr dienst hààr zeelieden overkomen. Dat toen de kapitein van de ‘Prins Frederik’, die tot het laatst op zijn post bleef, optrad met de kalmte die den waren held kenmerkt, ter wille van de geredde | |
[pagina 257]
| |
goederen nog weken op dat Venezolaansche eiland bleef te midden van een groep bandieten, waartusschen zijn leven niet veilig was, hij geen cent vergoeding daarvoor kon eischen, en zijn eigen passage naar Nederland heeft moeten betalen. Alles ‘à l'abandon’ laten, mocht of wilde hij niet. Ondanks de tegenwerking der ambtenaren op Ste-Marguerite en de dreigementen der boeven, redde hij van de lading wat er maar eenigszins te redden was, en verliet dat onherbergzame oord, waar hij gansch alleen achterbleef, eerst toen alles geregeld was. En nu.... nu kan hij eenvoudig aan zijn lot worden overgelaten, desnoods tergend onrechtvaardig aan den dijk worden gezet. Art. 426 van het Wetboek van Koophandel kent aan de bemanning van een schip, in geval van ziekte of verwonding, een recht op loon toe tot men terug is gebracht op de plaats van vertrek; en bij schipbreuk zou dat volgens art. 418 van datzelfde Wetboek niet gelden? Zou het daarom niet dringend noodzakelijk zijn die Wet van 1856, opgemaakt toen er nog geen stoombooten bestonden en er nog steeds aan ‘zeeroof’ en ‘slavernij’ moest worden gedacht, te herzien, en dan wat meer rechtvaardigheid te betrachten? Men stelt steeds hooger eischen aan de officieren onzer stoombooten; moet men dan hun die zulk een gewichtige betrekking vervullen, die zulk een zware verantwoordelijkheid moeten dragen, niet meer rechten toekennen, en in elk geval eerlijkheid doen gelden boven hebzucht? Ook onze kapitein Ventre kon ons een vermakelijk staaltje desbetreffende mededeelen. Op zekeren dag had in deze zelfde wateren ‘een orkaan hem bij zijn staart te pakken’; hij verloor zijn roer en ontsprong met moeite den dans. Thuis gekomen moest hij de geleden schade vergoeden en een nieuw roer betalen! Na dien tijd vaart de ‘Gouverneur van den Brandhof’ niet meer in de orkaanmaanden, en zijn dan de Bovenwindsche Eilanden van alle communicatie verstoken. Het was trouwens het echte vaderland der orkanen dat wij doorvoeren; de Caraïbische Zee is daarvoor berucht geworden. Deze orkanen zijn onder verschillende namen bekend: nu eens noemt men ze tornado's, dan weer hurricanes, typhonen of cyclonen, dan wel ‘revolving storms’ of ‘rotary gales’. Het zijn altijd draaiende | |
[pagina 258]
| |
winden, die om een cirkelvormig terrein van lagen barometrischen druk als centrum, zich met groote snelheid voortbewegen, en dan als baan een parabool volgen. Zij hebben steeds een draaiing omgekeerd aan die der aarde om de zon, en een beweging die nog het best is te vergelijken met die van water dat gaat door een nauwe afvoeropening, snel wegvloeit en daarbij een trechtervorm aanneemt. Het luchtledig centrum aan de aardoppervlakte ontstaat door de condensatie van den regen boven de zee, in de hoogere lagen van den dampkring; de ijle ruimte daar beneden trekt dan de lucht aan uit de lagere deelen van de atmosfeer, die daarop een draaiende richting aanneemt. Daarom zijn dan ook lage druk, hevige wind, zware wolken en regen steeds daarmee gepaard gaande verschijnselen. Meestal worden zij gevormd noordelijk van den aequator in den Atlantischen Oceaan, daarna gaan zij eerst westwaarts, komen bij de West-Indische eilanden in andere luchtstroomen, en gaan dan achtereenvolgens noordwest, noord- en westwaarts, om eindelijk een noordoostelijke richting aan te nemen. Veel verder zuidelijk dan het eiland Curaçao komen zij niet; en de maanden waarin zij het meest voorkomen zijn die van Juli tot October; vooral veelvuldig zijn zij in Augustus en September. Aan voorteekenen is geen gebrek: de barometer daalt snel; in een heete atmosfeer zijn door den helderen hemel de sterren zelfs overdag zichtbaar. Aan het zenith vormt zich een witte cirkelvormige vlek; het uitspansel neemt langzamerhand een roode kleur aan; de wolken worden olijfgroen; de dikke nevelvlekken aan den horizon bewijzen dat de razende storm in aantocht is. De sterren schijnen grooter en werpen stralen uit; de zon neemt een blauwe kleur aan, op maanlicht gelijkende; en een naderende dik opeengepakte wolk verkondigt de komst van den geweldenaar. De oceaan wordt dan vaak vuilgroen en modderig. Op het land neemt men een eigenaardige beweging waar van de takken der boomen; de wind raast, als stoom door een nauwe holte geblazen; een naar, klagend geluid wordt gehoord, wanneer hij nadert en binnen enkele minuten alles in zijn ijzingwekkende vaart zal meesleuren. Nog is dan het gevaar niet voorbij; en nog | |
[pagina 259]
| |
herinner ik mij de uitdrukking van angst, waarmede inwoners van Saba mij vertelden hoe zij, na zoo'n forschen ruk, met hermetisch gesloten deuren en vensters, gedurende eenige secunden van stilte in doodsangst den hoofdaanval zaten af te wachten. Want in dat moment van volmaakte kalmte gaat het centrum van den orkaan voorbij, weldra gevolgd door een nieuwen storm, die de daken door de lucht doet vliegen, gebouwen verbrijzelt, boomen ontwortelt, menschen meesleurt, en overal dood en vernieling achterlaat. Op tal van plaatsen heb ik gedurende mijn reis daarvan nog de sporen gezien. De tornado's worden op gelijksoortige wijze gevormd als de cyclonen, doch zijn steeds van minder omvang. Ook zij gaan draaiende vooruit, en rukken soms, als zij het land naderen, de vensterblinden mee naar buiten. Hun nadering wordt aangekondigd door een klein zilverig wolkje, dat opkomt aan het zenith, aangroeit, en neerdaalt naar den horizon. Een oogenblik schijnen dan alle functiën der natuur verlamd, en is het alsof alle elementen hebben opgehouden te werken; een diepe stilte heerscht; menschen en dieren stikken bijna door de hitte. Dan volgen donderslagen en bliksemflitsen, die soms minuten lang het geheele hemelgewelf in rossen gloed zetten, en ten slotte nadert een stofwolk, met onweerstaanbaar geweld alles voor zich heen drijvende. De tornado's worden meestal voorafgegaan door een dag van kalmte en een snikheete temperatuur. Ook waterhoozen komen hier veelvuldig voor. Na warm weder daalt uit donkerzwarte wolken een spitse waterkegel neer; de zee daaronder geraakt in heftige beweging; de golven rennen naar dit bewogen centrum; waterdampen stijgen op, en rijzen, draaiende in spiralen, naar de steeds langer wordende wolk. Eindelijk breekt deze kegel, en spat alles uiteen met een geluid als van een waterval in een diepe vallei. Voor groote schepen leveren zij weinig gevaar. Op onze reis kwam geen dier verschijnselen voor, die eenige afwisseling zouden hebben gebracht in ons eentonig bestaan, waarin elke verandering welkom ware geweest.Ga naar voetnoot1) Wel kwam er meer | |
[pagina 260]
| |
wind, en deed een sterke stroom ons een heel eind uit den goeden koers dwalen, doch nu nam althans onze snelheid toe, en hadden wij tijden dat wij met een stoomboot konden wedijveren wat het aantal mijlen betreft. De schoener begon nu te stampen, te slingeren, en een schroefvormige beweging aan te nemen, die ons onbarmhartig door elkaar hotste; de stoelen moesten worden vastgesjord om niet met ons in zee te slaan; de golven joegen over het dek; doch wij kwamen vooruit en waren tevreden. In den morgen van den 7den Mei kregen wij eindelijk Bonaire in het zicht, dat wij aan de meest westelijke punt, het eerste plekje land dat wij zagen, met een zucht van verluchting betraden, om het met een zucht van droefheid over de aanschouwde ellende weer te verlaten. |
|