| |
| |
| |
| |
M. - Saba.
I.
Het eiland.
Vaak had ik merkwaardige berichten over dit eiland gelezen. Deze majestueuze kegel, zoo heette het daar, rondom door steile klippen omgeven, wordt bewoond door afstammelingen der Hollanders die er zich hoog boven de zee hebben genesteld. Het grootste dorp, ‘The Bottom’, is gebouwd op den bodem van een uitgebranden vulkaan, en in dezen krater worden de beroemde visschersbooten gebouwd, die men langs overhangende afgronden in zee laat neerzakken. Er is op het eiland geen hout om vaartuigen te maken; geen strand om te lanceeren; geen haven om het vaartuig te beschermen, zoodra het is te water gelaten; de eenige werf en werkplaats was een krater op den top van een bijna onbeklimbaren berg. In werkelijkheid is daarop wel het een en ander af te dingen: het is twijfelachtig of de hoofdplaats wel in een krater is gelegen; de binnenwanden zijn verre van steil, het geheel lijkt meer op een breed dal aan beide zijden open, dan op de al of niet ingestorte opening van een vroegeren vuurberg. De scheepsbouw is er onbeduidend, in 1902 werd er slechts één bootje gemaakt; het neerlaten in de ‘duizelingwekkende’ diepte is eenvoudig een legende. Van de Hollandsche afstamming is nòch in taal, nòch in type, en in de familienamen slechts hier en daar eenig spoor te vinden. Bij mijn bezoek op 30 April heb ik dat voldoende kunnen waarnemen.
Door de welwillende hulp van den Gouverneur dezer Kolonie, en een gelukkig toeval, - daar door het grillige mijner reisroute,
| |
| |
en het breken der kabels om Martinique en op San Domingo, elke waarschuwing vooraf onmogelijk was, - kwam de Schoener ‘Gouverneur van den Brandhof’ kort na mijn aankomst ook te St.-Eustatius. Met deze door het Gouvernement gesubsidieerde zeilboot, zou ik de reis langs Saba en St.-Martin naar Curaçao voortzetten. Op die lange, en wel wat eentonige reis over de geheele breedte der Caraïbische zee had ik het voorrecht in den heer Sellhorst, Lid van den Raad van Bestuur der Kolonie en Chef van het Departement van openbare werken een reisgenoot aan te treffen, die mij onderweg veel wist te vertellen, en in vele zaken in staat was een deskundig oordeel te vellen. Onze Kapitein was de hier algemeen bekende en geachte heer Ventre, op St.-Barths geboren, en die slechts de Engelsche en Fransche taal machtig, over alles wat de zee en de scheepvaart raakt, interessante mededeelingen wist te geven, waarmede ik mijn voordeel deed.
Een enkele blik naar de wolken en op de golven, ontlokte hem al dadelijk bij ons vertrek de ontboezeming dat wij ‘a sharp sailing’ zouden hebben, en wat dat beteekende, zou ik weldra ervaren. Na veel geschommel, gestamp en geslinger, kwamen wij na 4 uren, dus na een korte reis, op Saba aan. De rand van het eiland, als een steile wand uit zee oprijzende, is op de meeste plaatsen onbeklimbaar. Naar gelang van wind en golfslag moet men nu eens in de ‘Fortbay’, dan weer aan de ‘Ladder’ afstappen om de als cyclopenmuren opgestapelde rotsblokken te beklauteren. Wij landden op het eerste punt, aan de monding van een smal ravijn, waar, door instortingen van rotsblokken, die soms met een gedonder als van den Mont Pelée naar beneden stortten, een soort strandje was ontstaan. Vaak kan het hier vreeselijk spoken, en de natuurkrachten hebben er haar laatste woord nog niet gesproken. Landen is er alleen mogelijk bij matigen wind en kalme zee; een ankerplaats wordt er niet gevonden, het getijverschil is er gering, doch zeilschepen vermijden bij voorkeur dit gevaarlijke oord. Vlak bij deze landingsplaats en op verschillende andere punten van het strand wijzen warme bronnen in zee nog steeds op voortdurende vulkanische werking; zwavelwanden waren hier en daar zichtbaar. Orkanen bliezen nog in Augustus jongstleden het geheel Gouvernements-etablissement, een
| |
| |
wachthuisje aan zee, weg, en in den nacht vóór onze aankomst waren nog 4 sloepen door de golven tegen de rotsen te pletter geslagen.
Deze onvindbare en zoo moeilijk bereikbare plaats te midden der rotsen, was een echt nest voor Boekaniers, die zich boven in die holten konden vestigen om nieuwe waagstukken te beramen in hun heldhaftigen strijd tegen het machtige Spanje. Na een langen klim, als geiten te midden van kale rotsen, kwamen wij eensklaps in een zacht geaccidenteerd terrein, bezaaid met keurige rood en wit geschilderde woningen, die aan het speelgoed uit een Neurenberger doos deden denken. Achter mooie tuintjes en een erf vol bloemen door geverfde hekjes omringd, stonden aardige huisjes met popperige voorgalerijtjes en regengoten met waterbakken, langs zindelijke straten, waarlangs slechts weinig boomen werden gevonden. Het geheel was door een panorama van bergen omgeven, op den rug waarvan hier en daar weer gehuchten waren gebouwd. De hoogste top van het eiland bereikt 2820 voet, de ‘Bottom’ ligt 800 voet boven zee; de andere dorpen, Windward-side, St.-Johns en Hell's Gate liggen iets hooger. De wintertemperatuur van Januari tot Maart is er dan ook niet hooger dan gem. 21° Celsius.
| |
II.
Het volk.
Eigenaardig als de woonplaats is het volk dat er werd geboren. Het zijn inwoners van gemengden landaard; waarbij de blanken zorgvuldig van de Negers bleven gescheiden. Ofschoon ijverig in de hoogste mate zijn zij arm, doch hun gedrag is beter en hun moraal staat hooger dan die der bewoners van de meeste andere en grootere eilanden. Daar het eiland te arm was voor het invoeren der suikercultuur, was de neiging gering om het aantal slaven te vermeerderen. De weinigen die zij bezaten werden meer als vrienden en huisgenooten beschouwd; de blanken en zwarten leefden vreedzaam van de oogsten hunner tuinen, en de emancipatie bracht
| |
| |
slechts geringe verandering in de feodale verhoudingen, die nog niet geheel zijn geweken. Ofschoon er weinig bouwgrond te vinden is, is het zwaarder bevolkt dan het zooveel grootere en ruim van bouwgronden voorziene St.-Eustatius. Op een beperkte ruimte woonden er in 1854 1709 inwoners, waarvan 649 slaven, in 1866 1794, in 1902 2254, of 174 inwoners op elk der 13 vierk. kilom.
Daarvan zijn, voor zoover ik de onwillig verstrekte opgaven vertrouwen mag, 1121 mannen en 1133 vrouwen, een uitzondering op den regel dat het aantal vrouwen sterk domineert, en toch gaan vele mannen elders werk zoeken, vooral op de Bermuda-eilanden, om geld te kunnen zenden aan hun gezin. Van de 64 kinderen in 1902 werden er niet meer dan 14 buiten echt geboren. De bevolking is voor 2/3 Protestant en 1/3 Roomsch, terwijl er ook de Free Gospel Mission onlangs heeft postgevat. De blanken zijn meestal zeelieden of gaan als timmerlieden te Demarara en elders werken; de Negers vormen de klasse der sjouwerlieden en daglooners.
De veiligheid is er goed, stelen komt er zeldzaam voor, wel vechten wegens vrouwenzaken, terwijl het smokkelen van sterken drank nog al menigmaal 's nachts schijnt te geschieden. Zelfs in een oud Strafregister van de ‘Court’, van het jaar 1812 bijgehouden, dat ik doorbladerde, vond ik bijna geen andere vergrijpen vermeld, dan ‘a damned lyar’ (een vervloekte leugenaar).... ‘bad and abusive language’ (slechte en beleedigende taal).... of ‘catching a goat’ (heeft een geit gestolen); moorden komen er zoo goed als nooit voor.
Het onderwijs verkeert er in een treurigen toestand. Het schoolverzuim is er zeer groot, daar de ouders onverschillig zijn voor de opvoeding hunner kinderen, en hen vroeg laten medearbeiden; op de gesubsidieerde scholen is een onderwijzer met een enkele akte een hooge uitzondering. Leerplicht ware wenschelijk, daar de kinderen nu alleen naar school worden gezonden als het noodig is om hen te bewaren, en er niets anders voor hen te doen is. De tegenwoordige mode om deze onvoldoend geschoolde kinderen het Hollandsch op te dringen, is eenvoudig een nuttelooze plagerij te noemen, en zal - indien men er in mocht slagen het door te drijven in dit land waar alleen de Gezaghebber en de Pastoor Hollandsch spreken - uitloopen op de vorming van een nieuwbakken taal,
| |
| |
half Engelsch en half Hollandsch patois, dat de menschen nooit elders kunnen gebruiken. Op de scholen die jaarlijks door de Regeering met f 2000 gesteund worden waren bij mijn bezoek 97 kinderen; op een andere niet gesubsidieerde school een 50-tal, en daar staat een geëxamineerde onderwijzeres aan het hoofd. Het was tevens de eerste school door meisjes bezocht, en het bezoek is er beter dan elders; zij heeft haar ontstaan te danken aan de onheilen die kort achter elkaar een der beste inwoners troffen: door den orkaan van 1898 verloor hij zijn woning, en door den val van een rotsblok werd hij beroofd van zijn zoon; troost zoekend, sloot hij zich aan bij de ‘Free Gospel Mission’, een secte aan het Heilsleger verwant; daarop ontbood hij van Antigua een onderwijzeres. Het ware onbillijk aan deze school nog langer eenig subsidie te onthouden.
Een groot gevaar dat de geheele blanke bevolking met ondergang bedreigt, is het veelvuldig voorkomen van huwelijken in de familie. Op de lijst der kiezers en andere staten die ik in handen kreeg, vindt men nagenoeg uitsluitend een 3-tal namen. Dit moet leiden tot snellen achteruitgang van het eenmaal krachtige ras, tot verstandelijk en zedelijk verval. In het dorpje Marypoint telt men onder 70 inwoners van één naam reeds 10 idioten, en als aan dit euvel van intermarriage geen paal en perk kan worden gesteld, is het verdwijnen der blanke bevolking slechts een vraag van korten tijd.
Verloskundige hulp ontbreekt geheel nu er geen dokter meer aanwezig is, en er ook geen vroedvrouwen worden gevonden. De vaccinatie is niet verplicht gesteld, en stuit af op den af keer der bevolking voor inenting. Dysenterie komt vooral op St.-John epidemisch voor, doch eischt weinig slachtoffers. De laatst nog aanwezige leproos is naar St.-Eustatius geëvacueerd; de tering eischt er steeds vele offers. Vooral de Negers bieden weinig weerstand aan longziekten, en de slecht geventileerde hutten werken deze kwaal in de hand. Venerische ziekten zijn er vrijwel onbekend; malaria wordt er door de afwezigheid van de anopheles-muskiet niet gevonden. Eén enkel merkwaardig geval deed zich echter in 1902 voor: een man had malaria meegebracht van San Domingo, en kort daarna werd zijn zoontje aangetast. Daar een zorgvuldig onderzoek geen enkele anopheles deed vinden, wel een paar soorten
| |
| |
culex-muggen, zou dus een dezer of een andere wijze van overdraging de oorzaak der malaria zijn geweest, wat in strijd zou zijn met de theorie van Dr. Koch. Dr. Shaw, thans op St.-Martin, zal aan belangstellenden wel nadere inlichtingen willen verschaffen.
| |
III.
De bestaansmiddelen.
Sedert op het delfstoffenrijk niet meer is te rekenen; de huisnijverheid nog in haar kindsheid verkeert; de handel er onbeduidend en de scheepvaart gering is, zullen landbouw en veeteelt wel in het onderhoud der bevolking van dit afgezonderde eiland moeten voorzien. Van geen van beide is echter veel te verwachten. De totale uitvoer bedroeg in 1902 niet meer dan een waarde van f 3570, en daarvan leverde de landbouw f 1420, de uitvoer van runderen, varkens, paarden, geiten, schapen, enz. f 2150 of 3/5 van het geheel. Er is geen terrein meer over voor nieuwen aanplant, en door de vele emigratie is het aantal beschikbare handen gering. Veel meer dan voedsel voor de inwoners zelf wordt er dan ook niet verkregen, en zelfs hebben de Negers moeite er een voldoende onderhoud te vinden. Aardappelen en uien zijn er de voornaamste uitvoerartikelen, in 1902 voor een waarde van f 740 en f 578, terwijl er nog voor f 105 bayberry-blad werd uitgevoerd. De prijzen dezer artikelen zijn in de oogen der inwoners te laag, daar zij maar niet kunnen begrijpen dat de concurrentie de oude prijzen naar beneden moet drukken. De afzet is lastig daar zij liefst alleen à contant verkoopen, en wantrouwen koesteren tegen de Curaçaosche en andere winkeliers, aan wie zij hun producten moeten toevertrouwen. Indigo, die er welig in het wild groeit, kan den wedstrijd met de kunstmatige verfstoffen natuurlijk niet volhouden, en de Sabiaan heeft niet het geduld om voor andere cultures van langzamer groei, enkele jaren op de oogsten te wachten. Asperges b.v. zal men er niet licht telen, en juist de meest geschikte, een intensieve cultuur van Europeesche groenten en vruchten, zoude er de grootste kans van slagen
| |
| |
bieden. Men noemde hen wel eens de ‘Kampenaars der Antillen’, en van een ruimen blik getuigt een en ander niet.
Voor de veeteelt ontbreekt het aan voldoende weiland en water; en ofschoon het ras der dieren gezond is en hun vleesch en melk goed zijn, schijnt het zich weinig tot den uitvoer te leenen. De vele verwaarloosde regenbakken verzuimde men nog te herstellen, en om dat behoorlijk te doen zou voor deze arme bevolking steun der Regeering niet kunnen achterwege blijven.
De regenval bedroeg in de tien jaren 1891 tot 1901 gem. 1070 m.M., en in 1902 1167 m.M. De val is onregelmatig over de verschillende maanden verdeeld; de maximum regenval per maand greep plaats in September 1898, toen in één maand 450 m.M. vielen of 44 pCt. van het jaarlijksch gemiddelde. Droge maanden kwamen in die tien jaren slechts zelden voor; de jaarlijksche val wisselde af van 546 in 1900, tot 1516 in 1894. Alle grond is er in particuliere handen; ook de bosschen, waarin de groote boomen sterk verminderden, zijn sedert lang individueel bezit geworden.
Terwijl de uitvoer in de laatste jaren achteruitging van f 5200 in de jaren 1897, 1899, tot f 3570 in 1902, was de invoer in dat laatste jaar ongeveer f 48,000, waarvan 28 pCt. aan meel, 27 pCt. aan kabeljauw, en niet minder dan 6060 liter rum en jenever, wat op een meer dan voldoend gebruik van alcohol wijst, vooral als men het gemak van binnensmokkelen in aanmerking neemt.
De huisnijverheid is er achteruitgaande. Terwijl in vroeger jaren de schoenenfabricage veel handen bezighield, en de vrouwen er katoen sponnen en daarvan sokken breiden en handschoenen maakten, die op de omliggende eilanden zeer gezocht waren, bepaalt zich nu dit middel van bestaan tot het maken van ‘Spaansch werk’, doekjes en zakdoeken, en het vlechten van stroohoeden. Het stroo daarvoor wordt ingevoerd van Porto Rico, daar de teelt te Saba wegens gebrek aan goed zaad niet eens behoorlijk is beproefd. Men verkoopt ze te Curaçao voor f 1.50 per stuk, waar men ze verder moet opmaken. Door beter gommen zouden zij meer waarde verkrijgen, doch het loon der vrouwen op Saba, die voor die 150 centen 32 uren werken en zelfs al het materiaal betalen moeten, is veel te gering te noemen, al zal de concurrentie het verkrijgen van
| |
| |
een hoogeren prijs uiterst moeilijk maken. Op St.-Barth worden tal van stroohoeden tot veel lageren prijs uitgevoerd, en gemaakt van stroo gedeeltelijk door eigen aanplant verkregen.
Op Curaçao koopt men voor een grover soort stroohoeden het stroo te Maracaibo, waar men het blad van den Ipiapapalm splijt en in de zon droogt. Het stroo wordt verder wit gemaakt door uitkoken in water met limoensap vermengd. De prijs van het stroo is f 1.00 per 12 bosjes, en een dozijn hoeden kan tot f 4.50 worden verkocht. Daar vaak velen aan één hoed werken, waarvan de een het roosje, de ander den bol, een derde den rand maakt, en soms hetzelfde werk aan een ander die meer tijd of lust heeft wordt overgegeven, kan het vlechtwerk niet regelmatig zijn, en is het maken van een fraaien hoed vrij wel ondoenlijk te achten. Ook de weinige zorg bij het afsnijden der randen en het plat kloppen der uitstekende deelen, evenals bij het drogen, maken dat de Curaçaosche hoeden minder waard zijn dan die van Saba en St.-Martin. In 1902 nam door hooge prijzen deze hier reeds lang inheemsche industrie, onverwacht een groote vlucht, doch nieuwelingen werden aan het werk gesteld, de verlangens van de koopers werden verwaarloosd, en na de verscheping van eenige duizenden stroohoeden, daalden de prijzen sterk en keerde deze zoo geschikte huisindustrie tot haar doodslaap terug. Indien ergens dan moet en kan zij echter op Saba bestaan, en althans eenige hulp verschaffen bij het zoeken naar bestaansmiddelen. Tegenwoordig is die industrie echter zoo goed als verdwenen; en ondanks haar geringe behoeften, daar zij van een haring en 7½ cent ander voedsel per dag kunnen leven, wordt het voor de meeste vrouwen steeds moeilijker om in haar levensonderhoud te voorzien. Het is mogelijk dat de armoede er minder groot is dan op de andere eilanden, doch van welvaart is geen sprake meer. In 1893 werd het jaarlijksch inkomen van slechts 37 inwoners op meer dan f 1000 geschat, en hadden er 134 van f 500 tot f 1000. Aldus genoten 171 hoofden van gezinnen met vrouw en
kinderen, of ongeveer 855 personen, meer dan f 500 per jaar. Dat was dus 37 pCt. der bevolking, tegen 10 pCt. op St.-Martin en 6 pCt. op St.-Eustatius. Tegenwoordig zal die verhouding nog wel verslechterd zijn, want de toestanden gaan overal en voortdurend achteruit.
| |
| |
De zwavelmijnen hebben een heele, niet altijd verkwikkelijke historie achter den rug. Noordelijk van Hellsgate, 900 voet boven de zee gelegen, op een uitspringende rots, moest men de zwavel met touwen langs een stellage naar zee laten afzakken in het schip, dat er geen strand vond om te liggen noch om te ankeren. De ‘Mac Nish sulphur mining Company’, een wier voornaamste aandeelhouders de heer Godden is, voerde aanvankelijk de zwavel ruw uit, zooals zij er lag voor het opscheppen. Later trachtte men haar te reinigen om een deel van het kostbare transport te sparen, doch men was onkundig omtrent de beste methode. Na allerlei gesukkel, waarbij zelfs een der Directeuren jaren geleden te New-York werd vermoord, is de exploitatie, waarbij vele arbeiders een dagloon van 150 cents verdienden, na 1876 gestaakt; werd een proces gevoerd over het eigendomsrecht der mijnen, en is het nu nog de vraag of de rechthebbenden wel als zoodanig zijn erkend. In Venezuela bij Carupana, wist men zulk een mijn winstgevend eenmaal te maken ondanks een dure spoorlijn van de ontginning naar de reede, doch hier liggen deze rijkdommen waardeloos, daar er alleen nu en dan eenige zwavel wordt gewonnen om die tegen dyphteritis in de straten van Bottom te branden.
Er zijn dus weinig of geen lichtpunten voor de armoedige bevolking van Saba aan te wijzen, en moeilijk is het een antwoord te geven op de vraag:
| |
IV.
Wat nu te doen?
Jarenlang ontbrak het op het Nederlandsche eiland Saba aan zoo goed als elke Regeering. Men stelde er een Gezaghebber aan, die er alleen was om inkomende rechten te heffen, benevens eenige boeten waaruit zijn inkomen werd goedgemaakt. Nog thans trekken er de Landraden, noch de Districtsmeesters eenig inkomen, en geen wonder dat de animo voor deze baantjes gering is.
Bij de verkiezingen voor de Raden van Politie namen van de 52, 50, 50 en 49 kiezers er in de jaren 1898, 1900, 1901 en 1902
| |
| |
resp. 7, 7, 4 en 3 aan de stemming deel. Te Windward-side is een dier Landraden tevens ontvanger en schoenmaker, en moeten vele inwoners een uur ver loopen om een geboorte, een huwelijk, een politiezaak of anderszins te gaan aangeven. Er is één politieagent voor 1000 inwoners.
Het Kantoor van den Gezaghebber, die jaarlijks f 3635 int, is tevens Raadzaal, Bureau voor de Politie en trouwzaal, en vaak moeten de getuigen voor de rechtbank op straat blijven wachten tot een of ander bedrijf is afgeloopen. In dit bergachtig terrein wordt in de hoofdplaats één enkele vaste lantaarn gevonden, en een som van f 200 werd in Den Haag op de laatste begrooting geschrapt. Een telefoon van de Fortbay naar Bottom en desnoods naar Windwardside zou heel wat zware klimmen uithalen, doch die luttele som durft men niet eens voorstellen, al zou een deel der kosten worden vergoed door particulieren die er gebruik van maakten.
Al mocht het jaarlijksch subsidie daardoor ook stijgen, men heeft nu eenmaal koloniën en moet er de lasten van dragen. Reeds dadelijk zal noodig zijn:
1o. | Verbetering der weigronden en van het vee, door ruimere verstrekking van water. |
2o. | Bevordering der cultuur van vruchten en groenten, liefst geconserveerd; en verbetering der aardappel- en uiensoort, die nu een mager beschot opleveren, doch voor meer intensieve cultuur vatbaar zijn. |
3o. | Opheffing der uitvoerrechten naar de andere eilanden der kolonie, en sneller benevens goedkooper vervoer der producten. De vracht naar New-York is nu niet hooger dan die naar Curaçao, waar wel een voldoende afzet ware te vinden o.a. voor de aardappelen, die in vroeger jaren tot bij 900 vaten per jaar naar St.-Thomas werden vervoerd. Ook aan koffie en cacao kon worden gedacht. |
4o. | Ontwikkeling van het huisbedrijf en vooral |
5o. | Een practische opleiding voor zeelieden, die het nu ondanks hun erkende uitmuntende eigenschappen als zeeman, nooit verder dan tot matroos kunnen brengen. |
6o. | Het beste middel om die goede en eerlijke bevolking een
|
| |
| |
| beter levenslot te verschaffen ware ongetwijfeld het bevorderen der emigratie naar minder stiefmoederlijk bedeelde streken, hoe gehecht de inboorling van Saba ook moge zijn aan zijn ongenaakbare rots. Reeds nu gaan er jaarlijks een paar honderd man aan de dokken van Bermuda en elders werken; 300 à 400 Sabianen varen als matroos op de meest verwijderde streken van den aardbol en al komen zij later terug, waarom zouden zij geen nieuw vaderland kunnen vormen? |
De levensmiddelen zijn er schaarsch; de gelegenheden om geld te verdienen gering; de grond is er uitgeput door jarenlange cultuur van dezelfde soort zonder voldoende bemesting, onmogelijk door gebrek aan vee; ondankbaar en moeilijk te verkrijgen; waarom zouden niet eenigen hunner zoo niet allen b.v. naar St.-Eustatius gaan, waar uitgestrekte Gouvernementsterreinen op de hand van den ontginner wachten? Er is daar hout te vinden; tal van woningen kunnen vlug worden hersteld; tijdelijke steun der Regeering tot de eerste oogsten worden verkregen kan geen bezwaar opleveren, en de besproken waterwerken zullen velen dezer ijverige en stoere mannen in staat stellen een goed dagloon te verdienen; hen tevens ontrukken aan die volslagen afzondering van de wereld, waarin zij nu leven. Zoowel stoffelijk als geestelijk zouden zij allen daarbij beter varen....
De zon begon aan den horizon te verdwijnen, toen ik afdaalde naar het strand, voorafgegaan door een heelen stoet van mannen en vrouwen, van vrienden en magen, die een der eilandbewoonsters uitgeleide deden. Het was een vrouw, die ver weg te St.-Martin geneeskundige hulp ging inroepen, en van wie onder veel gehuil en geween werd afscheid genomen. Toch trok die stoet slechts in geringe mate mijn aandacht, daar ik de gedachte maar niet van mij af kon zetten: ‘Is Saba nog wel het bewonen waard?’
|
|