Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
D. - Grenada en St.-Vincent.‘Ill fares the land, to hastening ills a prey!’
(Goldsmith.)
[Wee het land, dat ten prooi is aan snelschrijdende
rampen!]
Ruim 150 kilom. noordelijk van Trinidad ligt Grenada, ‘the most beautiful of the Caribbees’; het is bijna 34 kilom. lang en op zijn breedst 19 kilom. Het hoogste punt rijst 3200 voet boven de zee, en tusschen de tot aan den top begroeide vulkanen liggen vruchtbare valleien, die talrijke rivieren overvloedig van water voorzien. Meer dan 1800 voet hoog ligt een bergmeer in een uitgedoofden krater, waar de Regeering een sanatorium bouwde. Dit is vooral hier noodig, daar Grenada het warmste klimaat der Antillen heeft. De regenval is gemiddeld 56 inches (1400 m.M.) en orkanen kwamen er hoogst zelden voor. Vlakten van beteekenis zijn er niet, en de snelstroomende riviertjes leveren er de beweegkracht voor watermolens, die het suikerriet uitpersen of het graan tot meel maken. Grenada heeft een oppervlakte van 88,300 aren = 353 vk. kilom., en telde in 1887 42,000, in 1891 53,000 en in 1900 57,000 inwoners, waarvan 9/10 Negers zijn. De hoofdplaats is Georgetown, in het genot der beste haven van West-Indië, gevormd door een ingestorten krater en rondom door bosschen omgeven. Als zwaluwnesten zijn tegen de hellingen de woningen der inwoners gebouwd, langs evenwijdig loopende straten door trappen met elkander verbonden. Het is de zetel van den Gouverneur der Windwards-eilanden St.-Vincent, Santa Lucia, de Grenadines en Grenada, waarvan eerst in 1885 Barbados als afzonderlijk Gouvernement werd afgescheiden. | |
[pagina 30]
| |
Het eiland doorliep een droeve geschiedenis. In 1650 drongen er van Martinique komende Franschen binnen, die met ruw geweld de Caraïben verdreven. Nog wijst men op de noordwestelijke punt van het eiland de ‘Morne des Sauteurs’ (Springers-hoogte) aan (thans een verblijfplaats van leprozen), waar de laatste Caraïben door den Gouverneur du Parquet met het zwaard in de lenden vervolgd, te pletter sprongen van de klippen die hier loodrecht uit zee oprijzen. Onder tal van andere gruwelen beschrijft E. Drayton in zijn belangrijk boek (Lampson Low en Co., Fetterlane, London E.C.) de volgende: Twee Fransche officieren hadden een mooi 12-jarig Caraïbisch meisje gevangengenomen; toen zij twist kregen over haar bezit, schoot een derde haar een kogel door het hoofd. De mannen werden uitgeroeid, de plantages vernield, de dorpen verbrand; en toen het werk der lafhartige vernieling voltooid was, werden plechtige Te Deum's gezongen en Missen gevierd ‘ad majorem Dei gloriam!’ Zóó stierven de Caraïben van Grenada, en hechtte de Koning van Frankrijk een parel te meer aan zijn kroon. Doch weldra brak een burgeroorlog uit en werd er jaren gevochten om den buit, tot deze in 1762 in handen der Engelschen viel. Gele koortsen maaiden honderden weg; een mierenplaag, door slavenschepen aangebracht, vernielde de oogsten; en nauwelijks was men deze gevolgen te boven, of anarchie en burgeroorlog ontstonden door de Fransche Revolutie, zoodat eerst in het begin der XIXde eeuw een eind kwam aan deze aaneenschakeling van rampen, die het geheele eiland tot een onbewoonde wildernis dreigden te maken. De blanke overwinnaars verdwenen, de afstammelingen der slaven bleven achter; de suiker-Estates werden verkocht, en kwamen in handen van enkele duizenden zwarte eigenaren, die geheel onafhankelijk geworden, er cacao en vruchten plantten, en ‘all were doing very well’ (en het ging hun allen heel goed.) Het bezit van eigendom ontwikkelde bij deze kleine boeren het gevoel van recht en eigenwaarde, wat zich wel eens verkeerd door overdreven proceszucht schijnt te uiten. Doch op dit eiland zijn reeds jarenlang, alle wetgevende, gemeentelijke en handelszaken, evenals de regeling van het onderwijs en zelfs de pers, in handen van Kleurlingen, zonder dat deze macht tot billijke klachten schijnt aanleiding te geven. Wel | |
[pagina t.o. 30]
| |
Naar de Antillen en Venezuela.
Waschvrouwen op Grenada. | |
[pagina 31]
| |
een bewijs dat onder gunstige omstandigheden de Neger zeer goed ook voor intellectueele ontwikkeling vatbaar is. Langs eenige kleine waterlooze rotseilanden, de Grenadines, bereikt men in den eilandengordel die Noord- en Zuid-Amerika verbindt, het ietwat kleinere, doch wegens zijn vulkanen meer bekende eiland St.-Vincent. | |
St.-Vincent.Dit eiland heeft den vorm van een ei met het spitse einde naar boven gekeerd, waarvan de bovenste helft thans zoo goed als geheel is verwoest. Zoowel hier door de Soufrière, als op Martinique door den Mont Pelée, werden tal van menschen door verstikkende dampen op slag gedood, en geheele dorpen en lachende velden onder een dikke aschlaag bedolven; overal heerschte dood en verwoesting. In 1718 was het oostelijk deel van het eiland ingestort, thans was het noordelijk deel aan de beurt om door de onderaardsche natuurkrachten te worden geteisterd; de toenmalige vulkaan was verdwenen, de Soufrière zou zijn rol overnemen. Reeds 30 April 1812 gaf deze teekenen van leven: een stroom van lava golfde naar zee, en de aardbevingen die men twee jaren lang had gevoeld, namen na de catastrophe een einde. Sedert 1785 had de Soufrière gezwegen, en een diep blauw meer vulde den krater, toen 27 April 1812 de strijd een aanvang nam. Een negerjongen die op de helling een kudde schapen weidde, zag eensklaps een steen vallen in zijn nabijheid; denkende aan een jongensstreek wierp hij steenen terug, doch het aantal door zijn onzichtbaren vijand geworpen, werd grooter, en hun omvang nam steeds toe. In doodsangst holde hij naar huis, en de mitrailleuses der Titans vervolgden haar werk. Gedurende drie dagen regende het asch op het eiland, en wel zóó sterk, dat de boomen braken onder haar gewicht; menschen en dieren verbrandden en gebouwen werden vernield. In Barbados was alles stikdonker; de menschen zochten schreiend een toevlucht in de kerken; en velen die nog nooit gebeden hadden, knielden nu biddend neer. Een oogenblik was alles doodstil, | |
[pagina 32]
| |
zelfs de branding der zee had opgehouden; alleen het gekraak der takken, doorbrekend onder het gewicht der aschlagen, stoorde die ontzettende stilte, voorafgaande aan den donder. De vulkanen der Fransche eilanden bleven zwijgen, latende het werk der vernieling aan hun Engelschen broeder over. Door de aardbeving van 12 Maart 1812 te Caracas (Venezuela), waren in enkele minuten 10,000 lijken bedolven onder de puinhoopen van kerken en huizen; de overige inwoners stierven van honger of ten gevolge van koortsen, en anderen dwaalden wanhopig rond, daar in de vernielde dorpen nergens dak en bescherming kon gevonden worden. Toen de Soufrière eindelijk uitbarstte, was de kanonnade zoo sterk, dat men waande dat in de onmiddellijke nabijheid een zware zeeslag werd geleverd. Daarna kwam er weer rust; kalm bleef de waterspiegel van het fraaie meer, en nog in 1888 schreef een reiziger, dat achter de Twee Pitons (kegeltoppen) de Soufrière lag ‘waarschijnlijk het overblijfsel van een ouderen krater.’ Doch bijna een eeuw na die vreeselijke uitbarsting van 1812 zou de Soufrière opnieuw van zich laten hooren. Men weet van de erupties van 6 Mei, 3 September en 15 October 1902; van die van Maart 1903 kon ik hier en daar nog de versche sporen waarnemen. De vulkaan wierp telkens modder, asch en steenen uit, en bedekte 1/3 van het eiland, noordelijk van Georgetown en Château Bélair, met een laag asch van 10 inches (ruim 25 c.M.) dikte. De eerste uitbarsting op St.-Vincent werd één dag later door die op Martinique gevolgd. Korte weken daarna waren de aschhoopen weer door een tropische vegetatie in groene heuvelen herschapen, tot nieuwe uitbarstingen weer allen plantengroei vernielden. Het aantal gedooden wordt op 1800 geschat, veel minder dan rondom St.-Pierre, wegens de geringere dichtheid der bevolking; doch de huizen waren ingestort, de velden verwoest en de arrowroot-oogsten vernietigd. De aschwolk, door den wind meegenomen, ontlastte zich over Barbados op 180 kilom. afstand, en bewoog zich met een snelheid van 72 kilom. per uur door het luchtruim. Te Bridgetown was het 22 Maart j.l. pikdonker van 11¼-4¼ uur namiddags, en een zware kanonnade werd er gehoord. Denzelfden dag zond de Mont Pelée een fraaie rookwolk met gekleurden rand meer dan 12,000 voet | |
[pagina 33]
| |
omhoog, door haar witte kleur scherp afstekende tegen het azuur van den hemel. Er bestaat tusschen de twee eilanden een onderzeesche verbinding; het eiland Santa Lucia, waar wij 13 April heenstoomden, ligt in rechte lijn tusschen beide in, en ook daar gaf de Soufrière door sterke uitstooting van zwaveldampen teekenen van leven, gelukkig zonder rampen te veroorzaken. Deze laatste, zoo heftige uitbarstingen, zijn zoowel op St.-Vincent als op Martinique door verschillende geleerden nauwkeurig onderzocht. Dr. Tempert gaf daarvan in het ‘Geographical Journal’ van Maart 1903, en Prof. Heilprint in ‘The American’ een wetenschappelijke beschrijving, evenals elders Dr. Hower, lid van de Geological Survey van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. De eerste kwam tot de volgende conclusie: Vroeger onderscheidde men steeds twee soorten van eruptiën. Bij de eerste borrelde langzaam de gesmolten lava op in den krater en liep over den rand vrij door de ravijnen naar de vlakte. Aldus zouden de Prairiën van Noord-Amerika ontstaan, en Herculaneum bedolven zijn. In het tweede geval neemt de uitbarsting meer den vorm aan van een geweldige explosie: gloeiende, schuimende lava wordt uit den krater geschoten tot een groote hoogte, en valt weer neer in den vorm van asch en puimsteen; aldus werd Pompeji voor ruim achttien eeuwen begraven. De laatste uitbarstingen op St.-Vincent en Martinique weken van deze beide sedert eeuwen waargenomen vormen af; zij deden eer denken aan een vereeniging van beide verschijnselen. In plaats van een hagel van asch, stof en steen, was het eer een ‘avalanche’, die er dood en verderf zaaide. Alles deed meer denken aan een sneeuw-lawine der Alpen of een instorting van gletschers. Een kokende massa rolde dalwaarts, vermengd met lucht en stoom; zij gleed naar beneden volgens de wetten der zwaartekracht, alleen wat versneld door de gas- en stoomvorming uit den krater. Als bij de lawinen, ging deze beweging van reuzenmassa's gepaard met een vreeselijken luchtstroom, die hier, sterk verhit en met giftige gassen bezwangerd, alle dieren- en plantenleven doodde, en verbrandde wat op zijn weg lag; vooral op Martinique was dat het geval. Thans vindt men weer water in het diep gelegen meer op den | |
[pagina 34]
| |
bodem van den krater, in het midden opborrelende door bij regelmatige tusschenpoozen uitgestooten stoom; stooten die, geysers gelijk, een massa modder en steenen spiraalsgewijze naar boven werpen, om ze weer in den krater te doen terugvallen (Dr. Hower). Soms vormt zich boven den top een wolk van stoom, die een fraaien vorm aannemende, van een lila-kleurigen rand omgeven, zich langzaam verspreidt in de ruimte; doch een enkele maal wordt door deze wolken met stof beladen de zon verduisterd, en doet een vreeselijk gedonder de inwoners voelen dat een eruptie in aantocht is. Meestal is er verband tusschen beide vuurhaarden van Vulkaan, en 30 Augustus en 3 September 1902 antwoordde de donkere massa van den Mont Pelée met een enkel saluutschot, telkenmale wanneer te midden van vuur en bliksem de Soufrière een tien- tot twaalfmaal zijn dondergeknal had laten hooren. Eensklaps, schrijft Prof. Heilprint, werd een groot rood licht aan het uitspansel merkbaar, de kanonnade had haar toppunt bereikt, en de Soufrière was weer eenige weken stil, ‘released from the energies, which had been stored within’ (want de hevige spanning der in haar opgesloten gassen was geweken). Doch de bevolking van het eiland leeft voortdurend in angst en vreeze; zoo vaak reeds werden haar oogsten vernield, haar huizen verbrijzeld, haar hoop om rustig van de vrucht van haar arbeid te genieten, verijdeld. Steeds meerdere stemmen gaan op ‘that St.-Vincent is not worth living in it’ (dat St.-Vincent niet waard is bewoond te blijven), en men het fraaie, 381 v.k. kilom. groote eiland zal moeten verlaten, en dat voor altijd, in afwachting dat het zal verdwijnen in de diepten der zee.... Thans leven er 41,000 inwoners, meestal Negers; vóór 1675 had er geen enkel Europeaan zich gevestigd, doch was het bevolkt door Caraïben-stammen. Deze kwamen in opstand tegen de hun opgedrongen heerschappij, en na een bloedigen en langdurigen strijd werden zij in 1776 voor goed onderworpen, zoover zij niet waren vermoord en uitgeroeid. Enkele weinigen waren nog overgebleven, die echter door de uitbarstingen der Soufrière in 1902 zijn omgekomen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 35]
| |
Vóór mijn vertrek van Barbados kon ik nog eens even in het klein dien strijd der rassen waarnemen. Onder de duikers waren een paar afstammelingen der Indianen, die trouw mededoken, doch door de glinsterend zwarte negerjongens door stompen en trappen onder water van het toegeworpen geldstuk werden verdreven. Toch hadden zij in een zakje eenige muntstukken verzameld, wat door een gespierden Neger met een akeligen grijns werd opgemerkt. Terwijl allen te water waren, wierp hij hun ranke bootje om, en de zoo moeilijk verzamelde spaarpenningen verdwenen in de golven. Het verdriet der Roodhuiden, toen zij het verlies van hun geheele bezit bespeurden, was pijnlijk om te zien; treurig staarden zij voor zich heen, wat nog sterker deed uitkomen het droefgeestige in het uiterlijk van dit ten dood gedoemde ras. De Negers schaterden van pret; de Engelschen naast mij op het dek lachten uitbundig; een Franschman, reiziger der 2de klasse, riep uit: ‘pauvres bougres, va!’ tastte in zijn zak en herstelde een deel van de hun toegebrachte schade; de rest vulde ik aan. Ofschoon geheel en al verstoken van alle verkeer met de wereld, daar elke communicatie met wie ook buiten het schip streng verboden was, hoorden wij toch van medereizigers die van ‘Demerara’ kwamen, een en ander over de ‘riots’ te Trinidad, waarover ik later zal verhalen, na de plaats van den opstand te hebben bezocht. Veel woorden werden er niet over gewisseld: ‘we have put them down!’ (we hebben ze er onder gekregen!) was den zonen van Albion voldoende, al waren 53 dooden gevallen door koloniaal wanbeheer. En toen wij uren lang het knallen der geweerschoten bij het schijfschieten over de reede van Barbados hoorden weerklinken, heette het uit den mond van een hunner: ‘and if needed we have still powder and money enough!’ (en als het er op aan komt, dan hebben we nog kruit en geld genoeg.) Wanneer men toch genoeg kruit en geld heeft, waarom zou men zich dan bekommeren om recht en menschelijkheid? |
|