Naar de Antillen en Venezuela
(1904)–H.H. van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Martin's Baai op Barbados.
| |
C. - Barbados.‘The forest is gone, and human beings have
taken the place of it.’
(Froude).
[De wouden zijn verdwenen, en menschelijke
wezens hebben hun plaats ingenomen.]
Ofschoon rondom door koraalriffen omgeven, die soms drie mijl in zee vooruitsteken, heeft Barbados in de Carlisle-baai, in zijn hoofdplaats Bridgetown, een zeer goede en druk bezochte haven. In den regel worden hier alle passagiers der Royal Mail overgescheept op de steamers, die hen naar San Thomas in het noorden, Demerara in het zuiden of Panama in het oosten voeren. Vóór wij de flinke stad Bridgetown, aan de westkust gelegen, naderden, moesten wij nagenoeg het geheele eiland oostelijk omstoomen. Alle hellingen waren bebouwd, en vormden met haar lichtgroene tinten een aanlig geheel met de witte stranden en de blauwe zee aan haar voet. Tal van schoorsteenen verrieden het | |
[pagina 20]
| |
bestaan van groote suikerfabrieken, ofschoon vele windmolens het bewijs opleverden, dat ook hier het kleinbedrijf in de suikerindustrie zich nog had weten staande te houden. Wouden waren nergens te zien, alleen staken palmboomen op de bergruggen hun breede toppen op slanke stammen naar boven. Op sommige plaatsen had de branding van den Oceaan de kalkrotsen blootgelegd, die steil uit zee oprezen. Hier en daar waren dorpen en kerktorens zichtbaar, en op een hoogte boven zee lag een groot hotel dat als sanatorium voor ambtenaren wordt gebruikt; een hooge lichttoren moest des nachts de zeevaarders waarschuwen dat het einde der reis over den Atlantischen Oceaan naderde. Een fort waarop de Engelsche vlag wapperde, reusachtig groote kazernes, pakhuizen en plompe Gouvernementsgebouwen, bewezen ons dat wij te Bridgetown waren aangekomen. Daar wachtte mij een teleurstelling. Wegens het uitbreken eener pokkenepidemie waren Barbados en Trinidad besmet verklaard; het landen was in beide plaatsen streng verboden, en de passagiers die noordelijk wilden, moesten zich onmiddellijk overschepen op de ‘Eden’, die op de reede voor anker lag.... Mijn reisplan moest dus veranderd worden, en in plaats van 13 April Trinidad te bereiken, zou dat eerst over enkele weken mogelijk zijn, in de laatste dagen van Mei. Binnen tien minuten was ik met bagage en al op de ‘Eden’, om daar nog enkele uren voor anker te blijven liggen. Ik kortte mij den tijd met het kijken naar tal van knapen, die hier naar zilvermunten doken, en die mij de gelegenheid gaven het verschil op te merken tusschen de gespierde negerjongens en de ziekelijk uitziende Indianen-kleurlingen, die men aan hun roodachtige huid kan herkennen. Rondom onze stoomboot kwamen op dezen Zondagavond tal van zwarte dames en heeren in bonte kleeding spelevaren, terwijl volle trams langs de kaden rolden. Tot mijn genoegen vernam ik, dat van de ‘luiheid’ van den Neger hier althans niet blijkt; een gevolg der economische omstandigheden. Allen, mannen en vrouwen, werken; en moeten werken om te eten, daar vruchtboomen noch kokospalmen, cassave noch yams in | |
[pagina 21]
| |
hun levensonderhoud kunnen voorzien, en er nog veel minder voedsel te vinden is dat wild in de bosschen groeit. Eenmaal tot den arbeid verplicht, werken zij goed, met lust en bekwaamheid. De betere klassen der Negers kregen in huur stukken grond, afkomstig van de braakliggende suikerplantages, en werden kleine landbouwers; de anderen trachtten elders werk te vinden. Van de 106,000 acres grond zijn er 100,000 bebouwd, en steeds zijn er werkkrachten in overvloed te vinden; van verhuizing naar het dun bevolkte Guyana, Trinidad of Dominica toonen zij zich meestal afkeerig. Allen werken ijverig voor hun ‘hungry little ones’ (hun eetgrage kleintjes); zij winnen daardoor in gevoel van eigenwaarde, dat zij in hoogere mate bezitten dan hun naburen van Santa Lucia en Dominica. Het bankroet der groote Estates, die men toen verplicht was in kleine perceelen te splitsen en tegen lage pachten af te staan aan de vroegere slaven, was voor deze inboorlingen een bron van opkomst. Het verschil in maatschappelijke positie dezer duizenden nijvere werkbijen is, vergeleken bv. met Trinidad, aan alles, zelfs aan hun uiterlijk zichtbaar. Thans is geheel Barbados één groote riettuin; elke acre bebouwbaar land wordt door den ploeg doorsneden, en de cultuur van suiker vooral wordt er steeds intensiever gedreven, ofschoon in de laatste jaren de aanplant van granen en wortelgewassen voor het locale verbruik steeds meer wordt beoefend. De snelle aanwas der bevolking maakte Barbados tot een der dichtst bevolkte oorden van de wereld. Op 106,000 acres of 430 vierk. kilom. woonden in 1851 136,000, in 1861 153,000, in 1871 162,000, in 1881 172,000, in 1897 186,000 zielen, en in 1901 196,000, dus meer dan 456 per vierk. kilometer, terwijl Nederland er slechts bijna 160 en de zwaarst bevolkte Chineesche provincie Kiang-Su er nog maar 360 telt. Negen tienden der inwoners zijn Negers of Kleurlingen en hun percentage neemt steeds toe, terwijl dat der Europeanen of Creolen afneemt en nauwelijks 7 pCt. meer bedraagt. De jaarlijksche geboorte van 36 à 38 per 1000 inwoners overtreft de sterfte van 27 à 32 met 6 à 9 per mille; 57 pCt. van alle geboorten zijn echter onwettig, om redenen die wij elders zullen mededeelen. | |
[pagina 22]
| |
Wel is het motto boven dit artikel geplaatst van toepassing. Nog in 1624 was het eiland onbewoond, en bedekt met dichte wouden waarin talrijke wilde varkens rondzwierven. Walvisschen werden in grooten getale rondom het eiland gevangen, waar de zee wemelde van zeeroovers; de oorlogen tusschen de Vorsten van Europa werden in deze wateren vaak uitgevochten. Doch het eiland zelf werd door de Engelschen gekocht van de Caraïben die daarop aanspraak maakten, en had meestal vrede terwijl overal elders in den Archipel de krijg woedde. In vroeger tijd werden blanke werklieden, ‘Servants’, ingevoerd, die echter geen weerstand konden bieden aan zwaren arbeid onder een tropische zon, evenmin als de Indianen ten tijde der Spanjaarden; en het was een wreed en onmenschelijk systeem, aldus deze arme blanken in de klauwen van den dood te drijven. Toen zij eindelijk werden vrijgelaten, en een huisje en een lapje grond in eigendom kregen waarop zij een armzalig bestaan leidden, zagen zij, trotsch op hun schoone gelaatskleur, met minachting neer op de zwarte en gekleurde rassen hunner woonplaats. En toch zouden juist dezen in den strijd om het bestaan zegevieren; alleen Negers bleken bestand te zijn tegen den plantage-arbeid op de suiker-Estates. Deze bloeiden, en maakten vooral groote winsten toen de vernieling der Estates op St.-Kitts en Antigua, door de oorlogvoerende partijen, de waarde van hun suiker sterk deed stijgen. Het lot der slaven echter was hard; en vele Negers bedreven zelfmoord, hopende te zullen herleven in de binnenlanden van Afrika, vanwaar zij waren geroofd en weggesleurd. Om dit bijgeloof, getuigende van roerenden eenvoud en diep heimwee, den kop in te drukken, werden de lijken der zelfmoordenaars in kooien tentoongesteld, en de arme zwarten ‘destroyed themselves no more’ (deden zichzelf niet meer te kort.) Deze slaven, slecht gevoed, vreeselijk afgebeuld, lieten geen enkele kans van opstand voorbijgaan, doch werden zonder genade gedood, bij het minste spoor van insubordinatie. Toch ondervond Barbados weinig nadeel van de emancipatie der slaven in 1834, en herstelde het zich van dien schok sneller dan al de andere eilanden. Ondanks belemmeringen van velerlei aard, als politieke beroeringen, orkanen en branden, nam het eiland voortdurend in welvaart | |
[pagina 23]
| |
toe zoolang de suikerprijzen op behoorlijke hoogte bleven, om echter snel achteruit te gaan toen deze, door de concurrentie van den beetwortel en van de suikerpremiën in Europa, begonnen te vallen.Ga naar voetnoot1) Behalve door eenige duizenden Ieren, die na hun Groote Rebellie hierheen werden gebannen, (welk feit door sommige plaatsnamen nog in herinnering wordt gebracht,) werd Barbados gekoloniseerd door eenige bedrijvige Engelsche ‘Yeomen’, kleine boeren die minder naar natuurschoon zochten dan naar een vruchtbaren bodem. Eenmaal door den aanplant van suikerriet rijk geworden, bleven zij daarmede doorgaan van overgrootvader op achterkleinzoon, ondanks de harde tijden die voor hen aanbraken ten gevolge van de opheffing der slavernij en de concurrentie der beetsuiker. Lang hielden zij dezen strijd hardnekkig vol, doch ondanks verbetering der cultuur en volmaking der machinerieën, moesten zij het onderspit delven en bezweken zij ten langen leste. Gedurende meer dan 240 jaren was dus dit eiland in Engelsche handen; nergens deed de Engelsche invloed zich zoo sterk gelden; en terwijl hier geen zweem van Fransche beschaving te bemerken valt, wat overal elders wel degelijk het geval is, liet die der Engelschen diepe sporen achter. De ‘blacks’ waren alleen instrumenten tot productie van suiker, ‘werktuigen’ waarmede een maximum hoeveelheid arbeid tegen een minimum van kosten moest worden verkregen. Van een menschelijke verhouding tusschen blanken en zwarten was geen sprake; de planter had minder omgang met zijn werkers dan met zijn rashond en zijn rijpaard. Doch de suikerprijzen vielen en de winsten verdwenen; alleen de Estates door de eigenaren beheerd, hielden nog eenigen tijd het hoofd boven water; maar de meesten verpachtten of verkochten hun plantages; het zoo noodlottige absenteïsme werd regel, en de voormalige slaven bebouwen ten eigen bate de gronden hunner meesters, al zijn de Estates hier meer bijeen gebleven dan bijvoorbeeld in Grenada. Geen stuk grond blijft braak liggen op dit dicht bevolkte eiland, waar tegen lage loonen overvloed van werkkrachten beschikbaar zijn voor den arbeid ten bate van het militaire garnizoen en | |
[pagina 24]
| |
aan de publieke werken, vooral spoorwegen en waterwerken. Door nieuw kapitaal alleen kon de suikerindustrie herleven, en krachtige steun wordt door de Engelsche schatkist in den vorm van ‘grants’ en ‘botanische stations’ verleend. Volgens Dr. Morris, Voorzitter der Imperial Commission of Agriculture, kan de rietsuiker na afschaffing der premiën, de concurrentie met den beetwortel best volhouden. Er wordt ernstig over gedacht om ‘Government Factories’ op te richten, wanneer de kleine landbouwers voldoende riet willen beloven; dan wel zal men dezen vrij laten in hun cultuur, doch de fabricage tot rietsuiker tegen billijken prijs voor hen in de centraalfabrieken der Regeering doen verrichten. De bestaande ondernemingen zijn door haar zwaren schuldenlast vrij wel het zinkingspunt genaderd; daar zij geen andere cultuur uitoefenden, stonden en vallen zij met de suikerprijzen. Alleen Staatshulp kan nog redding brengen aan den inboorling, want aan emigratie der bevolking, die zoo sterk gehecht is aan haar geboorteland, valt niet te denken. Men zal op het eiland zelf hulp moeten verschaffen om de dreigende, ja reeds heerschende armoede te keeren. De loonen der landarbeiders zijn gedaald tot 10 à 18 d. (50 à 90 ct.) daags voor mannen en 3-6 d. (15-30 ct.) voor de vrouwen. Ofschoon hun behoeften gering zijn, en zij zich met 7 à 8 ct. per dag kunnen voeden, zijn dit hongerloonen te noemen, te meer daar alleen gedurende den oogsttijd geregeld werk is te vinden, en in de natte maanden - Augustus tot en met December - er veel werkloosheid heerscht. ‘The poverty is steadily increasing’ (de armoede neemt geregeld toe), las ik in een Officieel Rapport waarin men blijkbaar de volle waarheid niet schuwt. ‘Als wij er niet in slagen hen te doen emigreeren, zal het vraagstuk hoe deze groote bevolking in het leven te houden, boven de macht onzer “poor-relief” (armenzorg) gaan. Geduldig dragen duizenden der arbeidende klasse “a vast amount of poverty on the verge of starvation” (een groote mate van armoede, op de grens van verhongeren af); de werklieden lijden de uiterste armoede, hun arbeidskracht gaat door gebrek aan voedsel achteruit, vele kinderen sterven door ellende, en de slecht doorvoede inwoners kunnen geen weerstand meer bieden aan de ziekten die hen steeds meer teisteren.’ | |
[pagina 25]
| |
Behalve dat de ‘Barbadian’ afkeerig is van emigratie, is hij om zijn onafhankelijk karakter niet gewild op de andere eilanden. ‘Allen,’ schrijft de sympathieke Mr. F.M. Hodgson, ‘allen hebben heimwee naar hun land, allen zijn ‘as even- negro averse of being bound by contracts’ (hebben er, als alle Negers, een hekel aan door contracten te zijn gebonden) [onze koeli-contracten!] ‘daar deze hen herinneren aan de tijden van vóór hun emancipatie, en beschouwd worden als een nieuw juk van slavernij.’ En intusschen groeit het aantal Negers aan, en vermenigvuldigen zij zich in sterke mate; een algemeen bankroet dreigt, waarin hongerende massa's, zonder kans op voeding, werkloos zullen rondloopen!
Bij mijn vertrek beschouwde ik dat vlakke eiland, met zijn zacht golvende terreinen rustende op een bodem van koraal, met een ander oog dan toen ik het, een groen weiland gelijk, met teedere lijnen zag opdoemen uit de blauwe golven. Barbados schijnt een Portugeesch woord te zijn, dat beteekent ‘de gebaarde’, vanwege de lange vezels die bij de ontdekking afhingen van de stammen der wilde pisangboomen. De gemiddelde regenval bedraagt er 65 inches. (1625 m.M.) jaarlijks, en het heeft zelden te lijden van droogten, fel en langdurig genoeg om de oogsten in gevaar te brengen. De bronnen leveren er helder drinkwater, en de zuivere zeewind maakt er het klimaat gezond; de gemiddelde temperatuur is er niet hooger dan 78,6° Fahrenheit. Aardbevingen zijn er, wegens de afwezigheid van bergen, zeldzaam; orkanen kunnen er soms vreeselijk huishouden. In 1831 o.a. veroorzaakte een enkele orkaan in een paar uren een schade van f 18,000,000 en liet hij 1591 dooden achter. Tien September 1892 werden 18,000 hutten vernield, 334 menschen gedood of gewond en talrijke oogsten verwoest. Een collecte bracht ruim een half millioen gulden bijeen, de Engelsche Regeering schonk uit eigen kas een bijdrage van f 480,000. Veel industrie wordt er niet aangetroffen, behalve een sigarenen een ijsfabriek; er wordt ook sodawater en rum gefabriceerd, zwavelzuur bereid voor meststoffen, en chemische mest vervaardigd. | |
[pagina 26]
| |
Daar visch, in sommige tijden van het jaar, het voornaamste, vaak het eenige voedingsmiddel is der bevolking, waaraan wellicht de sterke nativiteit is toe te schrijven, wordt er vooral door de armere klassen veel aan vischvangst gedaan. Met name vliegende visschen, die ik op den Atlantischen Oceaan slechts zeer weinig zag, worden er veel gevangen door een vloot van 250 booten, met een bemanning van ± 1000 man. De handel is achteruitgaande; van 1878 tot 1901 daalde de invoer van 1,103,000 £ tot 1,022,000 £, en de uitvoer van 1,078,000 £ tot 950,000 £. Suiker is nog steeds het voornaamste uitvoerartikel, terwijl eenige mijnen die ‘manjak’ (teerhoudende brandstof) uitvoeren, nog in haar kindsheid verkeeren; de waarde van dit artikel wordt op f 108 per ton aangegeven. Daar veel gezouten visch uit Canada moet worden aangevoerd (f 600,000 per jaar) liet het Gouvernement de mogelijkheid onderzoeken om deze zelf te maken, even goed als reeds nu veel ‘sea-eggs’ (soort zeevisch) werden verkregen. Daar bij Terre Neuve veel kabeljauw gevonden wordt, die zich uitnemend tot inzouten leent, is het niet twijfelachtig of hier even geschikte vischsoorten aanwezig zijn. Om het gevaar van een ‘cotton-trust’ in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te bezweren, legt men zich in de laatste tijden toe op de cultuur der katoenplant. Daar deze hier een zeer geschikten bodem en waarschijnlijk een goed klimaat vindt, terwijl deze plant na enkele maanden reeds oogsten oplevert, hoopt men - in geval van nood - de Engelsche katoenfabrieken onafhankelijk te maken van den speculatie-geest der Yankees, die nog kort geleden de prijzen der ruwe katoen wisten op te drijven tot een peil hooger dan voor de gesponnen garens was te krijgen. Terwijl, in vroeger jaren, Barbados wereldbekend werd als een kolonie die al haar eigen uitgaven dekte, zal dit door kwijnenden handel, weinig loonende industrie, en verminderende koopkracht en welvaart der inwoners wel niet lang meer duren; vooral niet daar de invoerrechten en de accijnzen de voornaamste bron van inkomsten vormen. De som der ontvangsten bedroeg reeds in 1878 131,000, in 1896 177,000, en in 1901 179,970 £; daartegenover stonden in 1878 uitgaven van 124,000 en in 1901 van 175,350 £, | |
[pagina 27]
| |
benevens 52,000 £ aan Imperial Troops. Deze uitgaven die geheel ten bate van het moederland komen, bedroegen in het laatste jaar 52,000 £ voor het garnizoen op Barbados en 86,000 £ op Santa Lucia, dus in het geheel 138,000 £ of f 1,656,000. De politieagenten, ten getale van 237, komen ten laste der gemeente, waarvan 11 ‘vestries’ (parochiën) een budget hadden van 47,500 £ inkomsten en 42,900 £ uitgaven, dus ook een batig saldo overhielden. De totale schuld van deze kolonie bedroeg in 1902 428,600 £; 6/7 daarvan werd aan waterwerken besteed. Van de 40,000 kinderen op schoolplichtigen leeftijd, bezochten er slechts 23,660 de school, waarvan nauwelijks 7/12 geregeld; leerplicht ware dus hier wel noodzakelijk. Aan de Oostkust van het eiland bestaat in het Codrington College het meest gewichtige opvoedings-instituut van geheel West-Indië. Armenbedeeling werd uitgekeerd aan 23,000 personen, terwijl er gemiddeld 1633 in de ‘poor-houses’ aanwezig waren; de totaal-uitgaven voor het armwezen bedroegen 32,000 £. In het leprozengesticht werden 112 lijders verpleegd, ofschoon alleen die zonder bestaansmiddelen zijn, tot het gaan naar een asyl kunnen verplicht worden; door aanvulling dezer voldoende wetgeving hoopt men de lepra te zullen uitroeien, wat bij ernstigen wil geenszins onmogelijk is. In de gevangenis werden in het laatste jaar 4,202 personen opgenomen, waardoor gemiddeld per dag 278 mannen en 121 vrouwen aanwezig waren; de laatsten meestal wegens ‘schelden en vechten.’ Vooral in de maanden der meeste werkloosheid kwamen veel diefstallen van oogsten te velde voor; het aantal rietbranden doet voor Java naar verhouding niet onder, en bedroeg in de laatste jaren gem. 98, die beschouwd worden als een ‘conspiracy of silence’ (stille samenzwering) tegen de justitie. Voor jeugdige misdadigers bestaat een Verbeteringsgesticht voor jongens, terwijl voor meisjes eerlang ook zulk een ‘Reformatory’ zal worden gebouwd. Voor 118 jongens werd aan onderhoud per jaar f 71 uitgegeven per pérsoon, terwijl de totaalkosten f 160 per hoofd bedroegen. Het aantal recidieven was groot, en wel 29 pCt., wat men een gevolg noemt van ‘depressie op de arbeidsmarkt in | |
[pagina 28]
| |
deze overvulde kolonie.’ Alle veroordeelden waren gedwongen om te arbeiden; het celstelsel was er regel; en de geeselstraf werd over 1901 op 689, in 1900 op wel 959 gevangenen toegepast. De krijgsgevangen Boeren werden te Fortescue en Cranecamp onder dak gebracht, en brachten in deze plaatsjes veel vertier. De wegen schijnen er over het algemeen goed te zijn, terwijl een spoorweg Bridgetown met St.-Andrew, een afstand van 45 kilom. verbindt. Een algemeen hospitaal werd er reeds in 1880 gebouwd, terwijl aan de verstrekking van gezond drinkwater schatten werden uitgegeven: meer dan f 4,500,000. Spaarbanken zijn er reeds sedert jaren opgericht, doch de inbreng is luttel in dit arme land, waaruit schatten verdwenen voor welke in de Schotsche Hooglanden kasteelen gebouwd en lustparken aangelegd werden. Om de reeds gemelde reden stevende ik niet met de ‘Orinoco’ naar Trinidad om daarna Grenada en St.-Vincent te bezoeken, doch ging het 13 April van Barbados rechtstreeks naar Santa Lucia en Martinique. Volledigheidshalve wil ik echter toch een en ander over die tusschen Trinidad en Santa Lucia gelegen eilanden, zij het kortelings, mededeelen. |