Karakter en Wiskunde
‘Vader,’ vroeg Karel, een Engelsche jongen, die druk bezig was met zijn wiskunde voor de Hoogere Burgerschool, waarvoor men in Engeland altijd nog het boek van den klassieken Euclides gebruikt, ‘was die Euclides een goed mensch?’
‘Van zijn persoon en leven weten wij maar weinig, mijn jongen. Maar waarom vraag je dat?’
‘Och, weet u, als hij een goed mensch was, dan konden wij alles wat hij hier zegt wel als waar aannemen, en wij behoefden ons niet zoo in te spannen om na te gaan, hoe hij al die stellingen bewijst.’