terend: ‘Ik w-w-w-il j-j-j-ullie l-l-l-iedje aanvullen, m-m-m-aar dan w-w-w-il ik er w-w-wat aan verdienen.’ ‘Zing dan maar mee,’ was het antwoord. En ze begonnen weer:
‘Maandag, dinsdag, woensdag,
Donderdag, vrijdag, zaterdag,
“En dan z-z-z-zo...” stotterde Semme.
“Z-z-z-zo!” schrééuwden de kereltjes.
“O-o-ondag!” schreeuwde de snijder.
“Een ondag is er niet,” werd hem toegeroepen, dat is glad verkeerd!’
De snijder zweette van angst en riep: ‘Z-z-zondag!’
‘O, zondag, zondag! ja, dat is goed. Maar nu verder, - het liedje moet rond!’
‘Ik ben de heele w-w-week al r-r-rond,’ stotterde Semme; ‘het l-l-liedje is uit.’
‘Och kom,’ meesmuilden de dwergen; ‘nu, zeg jij ons dan je wensch maar; Sjoerd had de keus tusschen schoonheid en rijkdom.’
‘J-j-jawel, en Sjoerd heeft de schoonheid gekozen en den r-r-rijkdom laten b-b-blijven. N-n-nou, ik v-v-verlang wat S-s-sjoerd heeft laten b-b-blijven.’
‘Goed zoo!’ was het schaterend geroep.
En ze pakten den snijder aan, hieven hem op, wierpen hem heen en weer en omhoog, wel een half uur lang. Eindelijk kwam hij weer met zijn voeten op den grond terecht - en toen had hij gekregen wat Sjoerd had laten blijven, - een bult!
Toen de dorpelingen hem den anderen morgen daarmee zagen loopen, lachten ze hem uit. Kwaadaardig van woede, kwam hij bij Sjoerd in huis en brulde: ‘Nou d-dadelijk de a-a-a-chterst-st-st-allige h-h-huishuur betaald, of het h-h-huis uit, zonder gen-n-nade!’
Sjoerd verloor nu ook zijn geduld. Driftig sprong hij op en zei: ‘Morgen zal ik je betalen, en nou mijn deur uit, of...’
Dit deed den snijder terugdeinzen; want Sjoerd was veel sterker dan hij.